VR 2016/164 Reactie uit de slachtofferpraktijk: de kosten

VR 2016/164

 

Reactie uit de slachtofferpraktijk: de kosten

 

Mr. Geertruid van Wassenaer *

 

* Advocaat bij Van Wassenaer Wytema Letselschade-advocaten & Mediation te Haarlem, tevens redacteur van dit blad.

 

De invoering van de Deelgeschillenprocedure heeft de slachtofferpraktijk veel goeds gebracht. Door de invoering van de mogelijkheid een bepaald geschil tussen een slachtoffer en een aansprakelijke partij tussentijds door de rechter te laten toetsen, hoeft een slachtoffer zich een voor hem of haar ongunstig standpunt van de verzekeraar niet meer te laten welgevallen, louter en alleen uit kostenoverwegingen. Als een slachtoffer voorheen geen gebruik kon maken van kosteloze rechtsbijstand en/of zich niet voor rechtsbijstand had verzekerd, was het toch wel vaak zo dat een slachtoffer de handdoek in de ring moest gooien, zeker als het belang van zijn zaak te klein was.

Het bijzondere van de deelgeschilprocedure is dat de rechtsregel (artikel 6:96 lid 2 BW.) die bepaalt dat de buitengerechtelijke kosten door de aansprakelijke partij vergoed moeten worden – anders dan bij het starten van een bodemprocedure – ook geldt in het deelgeschil. In artikel 1019 aa Rv. wordt artikel 6:96 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing verklaard. D.w.z. dat de aansprakelijke partij net als in het buitengerechtelijke traject de advocaatkosten moet dragen.

Het komt maar zelden voor dat een benadeelde deze kosten eerst zelf moet voorschieten. Wel kan het voorkomen dat een belangenbehartiger genoodzaakt is het slachtoffer om een bijdrage in de kosten te vragen. Dit gebeurt over het algemeen slechts in drie gevallen: wanneer de aansprakelijkheid nog niet is erkend, wanneer er een bodemprocedure aanhangig gemaakt moet worden en wanneer discussie ontstaat over de redelijkheid van de in rekening gebrachte kosten.

Die discussie over de redelijkheid wordt al jaren gevoerd. Echter, voordat een belangenbehartiger bij zijn eigen cliënt aanklopt, moet er veel water door de zee. Hij doet dat niet graag. Sommigen beweren dat de deelgeschilprocedure het mogelijk maakt dat belangenbehartigers hun eigen belang bij voldoening van hun nota’s zouden laten prevaleren boven het belang van hun cliënt. Dit wordt gezien als een schaduwzijde van de deelgeschilregeling.

Ik deel die mening niet. Een advocaat is onderworpen aan de strenge gedragsregels van de N.O.V.A. In artikel 5 van deze regels staat:

“Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat, is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen.”

De advocaat moet derhalve volkomen onafhankelijk zijn. Hij mag nimmer zijn eigen belangen nastreven. Handelen in strijd hiermee kan voor de betreffende advocaat grote (tuchtrechtelijke) consequenties hebben.

Het moge juist zijn dat discussie met de aansprakelijke partij over de buitengerechtelijke kosten een bijkomende reden kan zijn om de deelgeschilrechter te addiëren, maar in de eerste plaats zal dit voor een advocaat vrijwel nooit het hoofdmotief zijn om een deelgeschil aanhangig te maken; in de tweede plaats heeft te gelden dat het hier niet gaat om het eigen belang van de advocaat, maar nog steeds om het belang van zijn cliënt. De buitengerechtelijke kosten vormen immers een afzonderlijke schadepost van die cliënt. Te vaak wordt dit onderscheid niet gemaakt en het verschil niet begrepen.

Bovendien is er niets mis mee als de deelgeschilrechter ook op dit punt verheldering kan brengen waar dat nodig is.

Nu de deelgeschillenprocedure haar succes heeft bewezen, dient de vraag zich aan of uitbreiding naar andere rechtsgebieden een goede gedachte is.

In haar conclusie betoogt mr. Wesselink dat het aanbeveling verdient bij uitbreiding van de deelgeschillenregeling naar andere gebieden waar over schadevergoeding onderhandeld wordt, de specifieke kostenbepaling van artikel 1019 aa Rv. achterwege te laten. Het zou zeer te betreuren zijn als deze kostenbepaling zou worden geschrapt, zeker in zaken waar het een ongelijke rechtsverhouding betreft tussen een particulier en een zakelijke partij. Het is juist deze bepaling geweest die ervoor heeft gezorgd dat de toegang tot het recht voor benadeelden enorm is vergroot en dat hen recht kan worden gedaan, daar waar zij dit recht voorheen louter uit kostenoverwegingen niet konden uitoefenen.

Tot slot: de praktijk laat zien dat van de mogelijkheid op gezamenlijk verzoek een deelgeschil aanhangig te maken vrijwel nooit gebruik wordt gemaakt, terwijl er twee voordelen aan zitten. Enerzijds levert het een besparing van transactiekosten op, anderzijds geeft het de rechter die over zo’n deelgeschil moet oordelen in ieder geval de overtuiging op dat partijen alleen over dit ene punt verdeeld zijn en dat een Salomons oordeel hen dichterbij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst zal brengen (art. 1019W Rv). Aangezien dit laatste een belangrijk doel is geweest dat de wetgever bij het bedenken van deze procedure voor ogen heeft gestaan, valt het zeker te overwegen wat vaker een deelgeschil op gemeenschappelijk verzoek aanhangig te maken.