Bevoegdheid KIFID in aansprakelijkheidszaken

Column 20 april 2010

Het klachteninstituut financiële dienstverlening (KIFID) is volgens de website (www.kifid.nl) het “onafhankelijke loket voor het beslechten van geschillen tussen consumenten en financiële dienstverleners”. Consumenten en financiële dienstverleners kunnen sinds 1 april 2007 bij het Kifid terecht voor bemiddeling bij geschillen. Financiële dienstverleners (banken, verzekeraars en intermediairs) zijn verplicht zich aan te sluiten bij het Kifid. De leden zijn opgenomen in een openbaar register dat is te raadplegen op de website van het Kifid. Sinds de oprichting - nu twee jaar geleden - is er onduidelijkheid geweest over de vraag of het Kifid bevoegd is om te bemiddelen in aansprakelijkheidszaken. Het antwoord op die vraag is ook van belang voor de letselschadepraktijk.

In oktober 2008 werd in de Nieuwsbrief Personenschade(1) een uitspraak van de geschillencommissie gepubliceerd waaruit valt op te maken dat het Kifid bevoegd is in WAM-zaken. Dat blijkt ook expliciet uit de website van het Kifid. Vervolgens is in de Nieuwsbrief Personenschade(2) een brief geplaatst van het Kifid waarin de voorzitter van de geschillencommissie aangeeft dat de commissie niet bevoegd is te oordelen in aansprakelijkheidskwesties waarin een derde-gelaedeerde een vordering instelt. In de eerste plaats omdat de geschillenbeslechting onder de Wet Financieel Toezicht valt en bedoeld is voor klachten die betrekking hebben op financiële producten of financiële diensten. In de verhouding tussen een aansprakelijkheidsverzekeraar en een derde-gelaedeerde is geen sprake van financiële dienstverlening in de zin van artikel 1 Wet op de Financiële Dienstverlening. Evenmin is er sprake van een nauwe relatie tussen de derde-gelaedeerde en een financieel product.In de tweede plaats omdat er in de relatie tussen de derde-gelaedeerde en de verzekeraar veelal geen vragen van verzekeringsrecht aan de orde zijn, maar vragen van aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor de behandeling van dergelijke vragen is de commissie niet ingesteld en bij de samenstelling van de commissie kan geen rekening worden gehouden met de expertise die is vereist om dergelijke vragen te behandelen. Het is toeval als die expertise in de commissie wel aanwezig is. De gewone rechter is voor zulke zaken beter toegerust.Tot slot - aldus de voorzitter - schrijft de wet voor dat - op één uitzondering na - naast de verzekeraar ook de verzekerde in het geding wordt opgeroepen. De procedure bij het Kifid biedt daarvoor geen gelegenheid, omdat de verzekerde niet bij het Kifid is aangesloten. Een klacht van een derde-gelaedeerde met betrekking tot een vordering tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader-verzekerde over aansprakelijkheidsrecht of schadevergoedingsrecht valt niet onder de begrippen ‘consument’ of ‘geschil’ en kan niet worden behandeld. Een uitzondering maakt de commissie voor zaken waarin de derde-gelaedeerde aan de wet een eigen recht ontleent tegen de verzekeraar zoals in de WAM. Overigens laat de commissie in het midden of zij wel bevoegd is in andere dan WAM-zaken als de aansprakelijkheid en de schadeomvang eenmaal vaststaan.

In het januarinummer van de Nieuwsbrief Personenschade zijn opnieuw uitspraken van het Kifid in aansprakelijkheidskwesties gepubliceerd(3). De eerste uitspraak betreft een zaak waarin een man zijn buurman aansprakelijk stelde voor schade aan zijn plafond. Tegen de AVP-verzekeraar van de buurman stelde de man een klacht in bij het Kifid. De commissie oordeelde dat de AVP-verzekering een financiële dienst in de zin van de wet op het financiële toezicht heeft verricht ten opzichte van de verzekerde maar niet ten opzichte van klager (die de buurman had aangesproken). Klager is aldus geen “afnemer van een financiële dienst”. Ook indien klager toch als consument in de zin van artikel 1 van het reglement zou worden beschouwd, omdat hij als derde-gelaedeerde wel “middellijk of onmiddellijk belanghebbende” bij deze dienst zou zijn, zou hem dan niet kunnen baten. De commissie legt artikel 1 zo uit dat het begrip “middellijk of onmiddellijk belanghebbende” een aan deze toekomende directe actie of eigenrecht veronderstelt. Klager voldoet niet aan deze eisen en de commissie acht zich daarom niet bevoegd.

De tweede uitspraak betrof een zaak waarin een advocaat een beroepstermijn had laten verlopen. De cliënt van de advocaat heeft een klacht ingediend bij het Kifid tegen de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de advocaat. De commissie oordeelt dat er sprake is van een tussen de verzekeraar en de advocaat verrichte financiële dienst, en dat de cliënt geen afnemer is van een financiële dienst. Ook als de cliënt hier wel kan worden beschouwd als consument, dan baat dat hem niet. De advocaat is niet in deze procedure betrokken en kan daarin ook niet betrokken worden en daarom was de commissie in casu niet bevoegd.

Op 9 februari jl. deed de commissie uitspraak in een zaak betreffende een klacht van een werknemer tegen de verzekeraar van de aansprakelijke werkgever, een dakdekkersbedrijf. De commissie achtte zich niet bevoegd in aansprakelijkheidskwesties waarin een slachtoffer een vordering instelt tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever. De geschillenbeslechting onder de Wet op het financieel toezicht is bedoeld voor klachten die betrekking hebben op financiële producten of financiële diensten. Daarvan is hier geen sprake. Het rechtstreeks vorderingsrecht ex artikel 7:945 BW doet hier niet aan af.

Echt veel duidelijkheid is er wat mij betreft niet ontstaan. Het lijkt er op dat alleen slachtoffers met een eigen recht op grond van de WAM met succes een klacht kunnen indienen bij het Kifid. Bij zaken waarin sprake is van een directe actie is dat kennelijk niet het geval. Op deze manier kan dus niet in elk geschil tussen een consument en een financiële dienstverlener het oordeel van het Kifid worden gevraagd. Een categorie van consumenten valt dan tussen de wal en het schip en dat is naar mijn mening een gemiste kans.

Het is op zijn minst vreemd te noemen dat de expertise om aansprakelijkheidskwesties te behandelen volgens de voorzitter ontbreekt, maar dat vervolgens dergelijke kwesties in WAM-zaken wél worden behandeld. Er wordt op deze manier een kunstmatig onderscheid gemaakt tussen WAM- en overige aansprakelijkheidszaken. De bovengenoemde uitspraken vormen bovendien een breuk met het (recente) verleden waarin door de Raad van Toezicht wél andere dan WAM-zaken werden behandeld. Het lijkt er dus sterk op dat het zinloos is om in niet-WAM zaken een klacht in te dienen bij het Kifid. Voor die zaken kan beter een andere oplossing gezocht worden. Wellicht biedt de deelgeschillenprocedure soelaas.

Esther Reijnders

1. Nieuwsbrief Personenschade oktober 2008, uitspraak van 19 juni 2008.
2. Nieuwsbrief Personenschade mei 2009, p. 2 en 3.
3. Nieuwsbrief Personenschade januari 2010, uitspraken van 19 en 28 oktober 2009.