Wat is whiplash waard?

Column 22 juni 2009

Dit artikel is bedoeld om enig houvast te bieden voor de velen die dagelijks moeten beslissen over een redelijk en passend smartengeld in whiplashdossiers. Circa 40% van alle letselzaken betreft whiplash. Het overgrote deel van die dossiers komt niet voor de rechter. Als er al een procedure nodig is dan vaak alleen voor het beslechten van een discussie over een eigen schuld-verweer of om te bevorderen dat een voorlopig deskundigenbericht wordt verkregen. Het aantal rechterlijke beslissingen over smartengeld is bescheiden.
Zoals wellicht bekend is het voor een keurend neuroloog in Nederland niet meer mogelijk een percentage blijvende invaliditeit toe te kennen in gevallen van whiplash. Het is daardoor aannemelijk dat er meer dossiers dan in het verleden geregeld zullen worden zonder de ‘meetlat’ van een expertiserapport. Onder de oude richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Neurologen (NvN) was er tenminste nog een percentage blijvende invaliditeit en bovendien een redelijk betrouwbare inschatting van de kans op verbetering of verslechtering.
Bij het begroten van een passend en redelijk smartengeld zal de praktijk vooral moeten kijken naar de uitspraken over whiplash in de smartengeldgids van de ANWB. Helaas ontbreekt bij de gepubliceerde whiplashzaken vaak wezenlijke informatie, zodat vergelijking niet goed mogelijk is. In de 16e druk (2006) staan vanaf nr 377 uitspraken beschreven die voor een groot deel gaan over whiplash. Er staan 86 beslissingen gepubliceerd, waaruit begrepen kan worden dat het letsel louter whiplash betreft met blijvende gevolgen na een verkeersongeval. Soms staat vermeld dat het is gebeurd door een kopstaart/botsing, soms is er geen informatie over de exacte toedracht.

De laagste vergoeding bedraagt € 1.924,- (390 in 2006). De leeftijd van het slachtoffer wordt niet genoemd maar wel dat deze na 6 maanden weer volwaardig kon werken. De toedracht van het verkeersongeval wordt niet genoemd. Wel wordt aangegeven dat er beperkingen resteren waardoor competitiesport niet meer mogelijk is. Er wordt niets vermeld over een mogelijke expertise.
De hoogste vergoeding bedraagt € 22.326,- (519 in 2006). Deze beslissing vermeldt leeftijd (19), toedracht ongeval (kop/staart), een concrete benoeming van de klachten en beperkingen (alle typisch voor whiplash), een percentage blijvende invaliditeit (6%) en de constatering dat werken niet meer mogelijk zal zijn.
Wat vooral opvalt, zijn de zeer verschillende bedragen terwijl bij al deze 86 beslissingen duidelijk is dat er sprake is van whiplash met blijvende gevolgen. Het is niet moeilijk om diverse beslissingen aan te wijzen die zonder meer vergelijkbaar lijken met nr 519 (2006), maar die toch gewaardeerd zijn op een veel lager bedrag (voorbeeld is nr 456 (2006): ook een jonge vrouw die nooit meer kan werken; smartengeld: € 8.032,-).
Het Nederlandse recht streeft naar het vinden van een passende vergoeding voor ieder slachtoffer. Toch is er in de praktijk behoefte gebleken aan richtlijnen, met name voor de schadeposten waarvoor redelijk betrouwbaar een gemiddelde berekend kan worden. Dat spaart een hoop onderzoek en discussie en drukt derhalve de kosten en duur van de schaderegeling.

Voor het begroten van smartengeld bestaat geen enkele richtlijn omdat de Hoge Raad de feitenrechter volledig vrijlaat en de feitenrechter bovendien niet zoveel letselschadezaken ter beoordeling voorgelegd krijgt. De vraag is of deze totale vrijheid wenselijk is. Voor slachtoffers is het smartengeld een belangrijk aspect van de schaderegeling. De begroting van schade door verlies van verdienvermogen en het kapitaliseren is voor veel slachtoffers vaak ingewikkeld. Gevoelsmatig is het smartengeld vaak belangrijker. Als dan wordt uitgelegd dat het begroten van smartengeld vooral gebeurt met de ‘natte vinger’ wekt dat verbazing. Logisch, want juist het juridisch ‘vage’ smartengeld is voor het doorsnee slachtoffer concreter: ik heb pijn en daarom krijg ik geld.
Ik pleit hier dan ook voor het construeren van een richtlijn voor het begroten van smartengeld in de dossiers die daar nu de meeste behoefte aan hebben, te weten de whiplashdossiers.
Als het waar is dat slachtoffers voor hun (mentale en fysieke) herstel juist grote behoefte hebben aan snelle afhandeling en duidelijkheid over hun (rechts)positie, is er veel te zeggen voor een richtlijn.

Ik treed louter als op belangenbehartiger voor slachtoffers. Er is bij mij geen angst om me te laten ‘boeien’ door een richtlijn. Bij het adviseren van mijn cliënten kom ik liever met een verhaal dat duidelijkheid geeft over wat naar Nederlands recht gebruikelijk is dan met een excuus voor het gebrek aan concrete aanknopingspunten.
Ik stel voor om - bij gebrek aan beter - de whiplashuitspraken in het Smartengeldboek als uitgangspunt te nemen maar dan anders dan via de al te willekeurige zoektocht naar enkele uitspraken die vergelijkbaar lijken. Ik stel een cijfermatige benadering voor die ik als volgt heb uitgevoerd.
- van alle whiplashuitspraken blijven de laagste 5 zaken en hoogste 5 zaken in de rij als zijnde te extreem afwijkend buiten beeld;
- van de resterende zaken wordt het gemiddelde berekend zijnde €<\!p>8.382,- (dit wijkt nauwelijks af van het gemiddelde van de 11 ‘zuivere’ whiplashzaken in de aanvulling 2007 van het Smartengeldboek.
- dit gemiddelde wordt gehanteerd als rekeneenheid of basisbedrag;
- vervolgens is de leeftijd van het slachtoffer ten tijde van het ongeval van belang:
was het slachtoffer ouder dan 35 jaar ten tijde van het ongeval, wordt de genoemde rekeneenheid vermenigvuldigd met factor 0,8;
was het slachtoffer jonger dan 35 jaar ten tijde van het ongeval, wordt de genoemde rekeneenheid vermenigvuldigd met factor 1,2;
- is het slachtoffer door de whiplash volledig arbeidsongeschikt geraakt, dient vervolgens het bedrag nog verhoogd te worden met 10% van dat bedrag.
De uitkomst voor een 30 jarige verpleegster die thuis komt te zitten zou dan zijn:
€ 8.382,- x 1,2 = € 10.058,- + 10% = € 11.063,84.
Willekeurig? Misschien, maar zeker een stuk minder willekeurig dan de huidige praktijk en bovendien prima uit te leggen aan ieder slachtoffer en de wederpartij of rechter.

Ik zou ook graag zien dat in de volgende editie van het boek Smartengeld van de ANWB meer aandacht wordt besteed aan het vollediger omschrijven van een whiplashcasus, zodat een vergelijking beter mogelijk is. Voor een snelle vergelijking is een aparte paragraaf voor whiplashzaken wellicht handig. Omdat uit de rechtspraak kan worden begrepen dat de leeftijd een belangrijk gegeven is, heb ik hierboven gekozen voor 2 leeftijdgroepen (jonger of ouder dan 35 jaar). Een dergelijke indeling zou ook in het boek gebruikt kunnen worden. Ook zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen wel of niet volledig arbeidsongeschikt als gevolg van het opgelopen letsel, zoals hierboven gedaan.
Voor een zinvolle vergelijking dienen tenminste de volgende gegevens gepubliceerd te worden:
- datum/jaar ongeval
- toedracht ongeval (kop/staart of anders)
- alléén whiplash of nog andersoortig letsel zoals bijvoorbeeld posttraumatische stressstoornis of bijvoorbeeld wél objectiveerbare afwijkingen met klachten tot gevolg
- leeftijd ten tijde van ongeval
- (mate van) arbeidsongeschiktheid
- goede gezondheid voor het ongeval?
- wel of niet blijvende klachten en zo ja, in welke mate

In mijn poging om een standaard te leveren voor het begroten van smartengeld bij whiplash weet ik mij in zekere mate gesteund door prof. Lindenbergh. In zijn vorig jaar uitgekomen 'Smartengeld 10 jaar later' (Kluwer 2008), signaleert Lindenbergh (p. 75-87) een stagnatie in de ontwikkeling van de bedragen die worden toegekend ter compensatie van de immateriële schade. Die stagnatie maakt Nederland tot buitenbeentje in Europa als het gaat om de hoogte van vergoedingen. Als mogelijke verklaring noemt Lindenbergh de wijze van vaststelling van het smartengeld. Het Nederlandse vergelijkingsmodel maakt dat rechters al te zeer in het verleden blijven hangen. In Engeland is er een meer gestandaardiseerde methode. Daardoor kan de vergoeding makkelijker 'up to date' gemaakt worden. Ik beschouw mijn voorstel als een stap in de richting van de methode zoals die in Engeland gebruikt wordt en daarmee in de richting van de toekomst.
Ik hoop een aanzet te hebben gegeven tot een discussie die leidt tot meer duidelijkheid en dus houvast en minder willekeur bij de dagelijkse begroting van het smartengeld voor whiplash.
Ik ga graag de discussie aan en nodig u uit tot reactie. Het is immers bij uitstek door dialoog dat tot een hoger inzicht gekomen kan worden over hoe het beter kan en moet.

Nawoord
De heer De Waard merkt op dat in whiplashzaken in de smartengeldgids vaak wezenlijke informatie ontbreekt. Dit ligt echter niet aan de bewerking, maar aan het vonnis zelf. Alle van belang zijnde informatie die in een vonnis vermeld wordt, wordt ook weergegeven in het boek. In een vonnis staan vaak lange rapporten van diverse deskundigen, neurologen en psychiaters, die over het algemeen bij whiplash tot ongeveer dezelfde conclusie komen, maar waarin nogal eens verschil van mening is over bijv. het percentage functionele invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Het is dan aan de rechter om te beslissen wat hij voor het toe te wijzen smartengeld laat meewegen. (Dit geldt overigens vanzelfsprekend niet alleen bij whiplash, maar ook bij andere letsels).
De gegevens die de heer De Waard zinvol acht voor een betere vergelijking van whiplashzaken worden over het algemeen alle in een in het boek opgenomen uitspraak vermeld, tenzij deze niet in een vonnis zijn terug te vinden.
Tot slot: in de nieuwe uitgave van het boek Smartengeld heb ik de whiplashzaken apart gerubriceerd (rubriek 8a). Wellicht dat dit helpt bij het zoeken naar relevante whiplashzaken.

Marijke Jansen