VR 2017/55 Betrokkenheid ongeval, bewijslevering.

Jurisprudentie
Tussen partijen staat vast dat er op 17 september 2001 een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij geïntimeerde achterop de auto van de zoon van appellante is gereden. Appellante stelt dat zij passagier was in de auto van haar zoon, dat zij (whiplash)letsel heeft opgelopen bij het ongeval en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geworden. Op enig moment is appellante in een strafzaak veroordeeld wegens meineed. Daarbij is vastgesteld dat zij heeft gelogen over de personen die getuigen zouden zijn geweest van het ongeval, maar dat niet vaststaat dat zij niet in de auto zat.