Civiel schadeverhaal via het strafproces anno 2016. Verslag van een onderzoek naar de praktijk van de besluitvorming van de strafrechter ten aanzien van de afdoening van de voeging benadeelde partij

VR-kort
Artikel
12 april 2017

Mr. dr. J.M. Emaus en dr. R.B.S. Kool
De positie van het slachtoffer in het strafproces staat uitdrukkelijk op de politieke agenda. Zo is er een verbetering gebracht in de mogelijkheid voor slachtoffers om schade via het strafproces te verhalen. De ontwikkelingen op het gebied van het civiele schadeverhaal zijn aanleiding voor het in de titel van deze bijdrage genoemde, recente onderzoek. In dit onderzoek stond de vraag centraal hoe de praktijk van de besluitvorming van de strafrechter ten aanzien van de afdoening van de voeging benadeelde partij in het strafproces er anno 2016 uitziet. Het onderzoek volgt op eerdere, soortgelijke studies, in het bijzonder die door Van Wingerden (2007) en anderen, waarin een vergelijkbare vraag centraal stond.
In dit artikel wordt verslag gedaan van dit onderzoek. Het artikel start met een introducerende paragraaf, waarin het wettelijk kader wordt geschetst. Daarna wordt de door de onderzoekers gekozen aanpak beschreven, gevolgd door een weergave van de bevindingen op grond van het verrichte dossieronderzoek en de afgenomen interviews.
Het onderzoek leidt in de eerste plaats tot de conclusie dat er sinds de studie van Van Wingerden en anderen veel is gebeurd en verbeterd. Zo heeft een belangrijke stroomlijning in het voortraject plaatsgevonden die bijdraagt aan een betere voorbereiding van het civiele schadeverhaal.
Een positieve verandering is het minder snel niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij, door aanpassing van het criterium voor ontvankelijkheid. Tot 2010 gold dat de vordering van de benadeelde partij ‘eenvoudig van aard’ diende te zijn; na 2010 geldt het criterium van de ‘onevenredige belasting’, waardoor een vordering van de benadeelde partij geheel of ten dele niet ontvankelijk kan worden verklaard als de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Die verandering wordt door de strafrechtspleging echter niet zozeer toegeschreven aan het nieuwe, verruimde ontvankelijkheidscriterium, maar aan de tijdgeest en aan de gewenning aan het slachtoffer in het strafproces. Die veranderde tijdgeest heeft positieve, maar ook minder positieve veranderingen in het strafproces gebracht. Een belangrijk minder positief gevolg van de veranderde tijdgeest betreft de rol van het slachtoffer in het strafproces. Met de toegenomen (aandacht voor de) rechten van slachtoffers wordt het managen van de verwachtingen, maar ook het bewaken van de balans tussen de strafvordering en de (accessoire) civiele vordering moeilijker. Daarbij komt dat de tijd die is gegeven voor de voorbereiding en behandeling van strafzaken beperkt is en de voorbereiding en behandeling met de grotere rol van het slachtoffer dus voor grotere druk zorgen.
Tegelijkertijd zijn er evengoed door Van Wingerden en anderen gerapporteerde uitkomsten onveranderd gebleken. Dat is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van de gevoerde verweren. Gelijk aan de conclusie van Van Wingerden en anderen is in dit onderzoek vastgesteld dat de kwaliteit daarvan vaak te wensen overlaat. Die uitkomst laat zich verklaren door de moeilijke positie waarin de verdachte verkeert die zich in het strafproces met een civiele vordering geconfronteerd ziet. Rechters en officieren zijn zich hier terdege van bewust en bieden wat dat betreft tegenwicht door een meer actieve opstelling. Er is dus sprake van een ontwikkeling, maar ook van aandachtspunten die onveranderd om aandacht vragen.

Bron: 
TVP 2017, afl. 1, p. 1-9