D.F.H. Stein
De regels over verjaring van schadevergoedingsvorderingen wegens onrechtmatige daad maken dat de schuldeiser zijn vordering na enig tijdsverloop niet langer kan afdwingen. Deze regels zijn vooral toegesneden op gevallen waarin de onrechtmatige daad is beperkt tot één moment. Het komt echter geregeld voor dat een onrechtmatige daad zich over een langere periode uitstrekt. In dit artikel gaat de auteur in op de vraag naar het startpunt van de verjaringstermijnen bij dergelijke ‘voortdurende onrechtmatige daden’. Daarbij beperkt hij zich tot de verjaring van schadevergoedingsvorderingen uit onrechtmatige daad.
De auteur betoogt dat de objectieve verjaringstermijn in dergelijke gevallen pas een aanvang neemt indien ‘de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt’ een einde heeft genomen. Hij zoekt daarvoor aansluiting bij het recente arrest van de Hoge Raad inzake ‘Parkeergarage Zandvoort’, waarin het ging om risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen (art. 6:174 BW). Het ging om schade aan het gebouw doordat een naburige opstal al lange tijd, zo’n veertig jaar, gebrekkig was. ‘De gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt’ duurde dus voort. De Hoge Raad oordeelde dat de objectieve verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW in de gegeven omstandigheden niet eerder aanving dan op het moment waarop deze gebeurtenis een einde had genomen. De schadevergoedingsvordering stuitte dus niet af op verjaring, ook al was de gebrekkige opstal al sinds 1974 aanwezig. Naar mening van de auteur komt aan deze oplossing een bredere strekking toe en moet deze ook worden aanvaard voor andere voortdurende onrechtmatige daden.
In dit artikel licht de auteur eerst toe wat hij verstaat onder ‘voortdurende onrechtmatige daden’ en geeft hij daarvan verschillende voorbeelden. Daarna schetst hij het wettelijk kader voor verjaring van schadevergoedingsvorderingen en bespreekt hij de verjaringsproblemen die zich kunnen voordoen indien de onrechtmatige daad voortduurt. Hij bespreekt het arrest van de Hoge Raad inzake ‘Parkeergarage Zandvoort’ en plaatst dit in een breder kader van verschillende mogelijke oplossingen. Hij geeft een toelichting waarom hij meent dat het oordeel van de Hoge Raad in het arrest ‘Parkeergarage Zandvoort’ ook van belang is voor verjaring van schadevergoedingsvorderingen wegens andere voortdurende onrechtmatige daden. Hij illustreert dit door bespreking van de verjaringsregels voor schadevergoedingsvorderingen wegens schending van mededingingsrecht en wegens eigendomsverlies door bevrijdende verjaring, zoals aan de orde in het arrest ‘Gemeente Heusden/Verweerder’.
De conclusie is dat bij de subjectieve verjaringstermijn zich in het kader van het startpunt van de verjaringstermijn geen probleem voordoet, omdat deze termijn geen aanvang neemt totdat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een vordering in te stellen. Bij objectieve verjaringstermijnen volgt uit het arrest ‘Parkeergarage Zandvoort’ dat voor het startpunt van de verjaringstermijn aansluiting moet worden gezocht bij het einde van de voortdurende onrechtmatige daad. De auteur heeft betoogd dat de rechtsregel uit dit arrest een bredere strekking heeft en ook geldt voor andere voortdurende onrechtmatige daden. De door de Hoge Raad gekozen oplossing sluit aan bij de verjaring van schadevergoedingsvorderingen wegens milieuschade of gevaarlijk stoffen (art. 3:310 lid 3 BW), maar ook bij de nieuwe regeling van verjaring van schadevergoedingsvorderingen wegens schending van mededingingsrecht (art. 6:193s BW). Zijns inziens biedt het arrest eveneens duidelijkheid voor verjaring van dergelijke schadevergoedingsvorderingen die niet door art. 6:193s BW worden bestreken en biedt het een verklaring voor het aanvangsmoment van de objectieve verjaringstermijn voor schadevergoedingsvorderingen wegens eigendomsverlies door bevrijdende verjaring, zoals aan de orde was in het arrest ‘Gemeente Heusden/Verweerders’.
Verjaring van schadevergoedingsvorderingen bij voortdurende onrechtmatige daden
Bron:
NTBR mei 2019, afl. 4, p. 61-72