pag. 129 VR 1993, De bromfietsverzekering

VRA 1993, p. 129
1993-05-01
Mr drs M.P. Bart
Op grond van art. 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) is de bezitter van een motorrijtuig verplicht een verzekering af te sluiten en in stand te houden tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe dat motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven[1] . De in de WAM gegeven definitie van 'motorrijtuigen' komt grotendeels overeen met de omschrijving die in de WVW voorkomt. Vrij vertaald gaat het om alle gemotoriseerde voertuigen die niet langs rails worden voortbewogen[2] . Van belang voor deze bijdrage is dat ook bromfietsen motorrijtuigen zijn in de zin van de WAM (en de WVW), hoewel zij volgens het RVV 1990 (en het RVV 1966) geen motorvoertuigen zijn[3] . De verplichting een WA-verzekering af te sluiten geldt dus ook ten aanzien van bromfietsen. In de WAM zelf ontbreekt een definitie van het begrip 'bromfiets'. In het op art. 14 WAM gebaseerde Bromfietsverzekeringsbesluit[4] vindt men echter wel een begripsomschrijving[5] .
Zoals bekend bestaan er diverse categorieën gemotoriseerde voertuigen, zoals personenauto's, motorfietsen en bromfietsen. Dit is ook in de verzekeringspraktijk terug te vinden: voor de verschillende categorieën en subcategorieën bestaan verschillende polissen met ieder hun eigen voorwaarden. Ook de hoogte van de verzekeringspremie kan verschillen.
In deze bijdrage worden enkele opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 6 november 1992[6] . Genoemde uitspraak heeft betrekking op een WAM-verzekering voor een bromfiets, voorzichtiger gezegd, een als 'bromfiets' aangeduid motorrijtuig[7] . Of in werkelijkheid sprake was van een bromfiets was namelijk iets waarover partijen van mening verschilden.
De bromfietsverzekering
Enkele opmerkingen over misverstand, verzwijging en risicoverzwaring
VRA 1993, p. 129
Mr drs M.P. Bart
WAM art. 2 WAM art. 11 WAM art. 14WegenverkeerswetRVV 1990 Bromfietsverzekeringsbesl. K art. 251
Het verloop van de procedure
Op 13 juni 1988 vond een aanrijding plaats tussen een door Van Spanje bestuurd motorrijtuig (bromfiets?) en een ander motorrijtuig (personenauto). De aanrijding was geheel te wijten aan een fout van Van Spanje, wiens WAM-verzekeraar - Groep Josi Verzekeringen Maatschappij 1909 NV - de schade vergoedde die de automobilist had geleden. De benadeelde heeft namelijk een rechtstreeks recht[8] ten opzichte van de verzekeraar van de aansprakelijke persoon[9] . Vervolgens wilde Groep Josi regres nemen op haar cliënt en sprak deze aan, stellende, kort gezegd, dat het motorrijtuig in kwestie niet voldeed aan de wettelijke omschrijving van het begrip 'bromfiets', terwijl de verzekeringsovereenkomst betrekking had op een bromfiets. Dit zou tot gevolg hebben dat de aansprakelijkheid waartoe de door haar cliënt bestuurde 'bromfiets' aanleiding gaf, niet door de afgesloten verzekering was gedekt.
De Kantonrechter te Enschede droeg bij tussenvonnis van 8 maart 1990 de verzekeraar op te bewijzen dat de cylinderinhoud van de motor van de 'bromfiets' meer bedroeg dan 50 cm3. De verzekeraar interpreteerde deze bewijsopdracht in die zin dat hij diende te bewijzen dat het door Van Spanje bestuurde voertuig niet aan de wettelijke bromfietsomschrijving voldeed. Hij bood overeenkomstig deze interpretatie bewijs aan. De kantonrechter achtte slechts de cylinderinhoud relevant, ging aan de interpretatie van de verzekeraar voorbij en wees in zijn eindvonnis van 31 mei 1990 de vordering af.
Groep Josi ging in hoger beroep. Ook de Rechtbank te Almelo kwam - bij tussenvonnis van 14 oktober 1990 - met een bewijsopdracht voor de verzekeraar. Hij diende aan te tonen dat het motorrijtuig tijdens de aanrijding niet voldeed aan de wettelijke definitie van het begrip 'bromfiets'. Dit kwam overeen met de interpretatie die hij eerder had gegeven aan de door de kantonrechter opgelegde bewijsopdracht.
Het verschil tussen beide bewijsopdrachten hangt samen met de omstandigheid dat sinds de wijziging van de bromfietsdefinitie in 1985[10] naast de cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 ook de maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h onderdeel van deze definitie was geworden. Een voorbeeld ter verduidelijking: volgens de oude definitie verloor een voertuig de status van 'bromfiets' ofwel door vergroting van de cylinderinhoud ofwel door het verlies van een of beide trappers. Verhoging van de maximumsnelheid was op zichzelf dus niet relevant, waarbij moet worden bedacht dat snelheidsverhoging ook kan worden bereikt zonder vergroting van de cylinderinhoud, bijvoorbeeld door montage van een grotere carburateur. Volgens de thans geldende definitie heeft de maximumsnelheid een zelfstandige plaats gekregen. Het wekt geen verwondering dat de verzekeraar slaagde in het hem opgedragen bewijs: het uitvoeren van een snelheidsmeting is geen onoverkomelijk probleem. Uit een door de politie gehouden proef bleek een maximumsnelheid van 53 km/h, waarmee was aangetoond dat de 'bromfiets' in kwestie niet aan de wettelijke definitie voldeed. De rechtbank wees bij eindvonnis van 20 februari 1991[11] de vordering van Groep Josi toe.
Tegen dit vonnis kwam Van Spanje in cassatie. Hij meende dat het oordeel van de rechtbank dat de (opgevoerde) bromfiets niet onder de WA-verzekering viel, onjuist was. De rechtbank zou namelijk van mening zijn dat een 'bromfietsverzekering' alleen bestaanbaar is met betrekking tot een bromfiets, zonder daarbij te betrekken de vraag welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijs aan de bewoordingen van de overeenkomst mochten toekennen en de vraag wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts zou de rechtbank zijn uitgegaan van een te beperkte uitleg van het begrip 'bromfiets'. De Hoge Raad achtte enkele middelonderdelen gegrond, vernietigde de vonnissen van de rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem.
Wat is een bromfiets?
De bromfiets blijkt nog steeds aanleiding te geven tot juridisch gekibbel. Het is daarom goed om stil te staan bij de betekenis(sen) die het begrip 'bromfiets' heeft.
Het KB van 1985: een nieuwe definitie
Tot 1985 werd onder een bromfiets verstaan een voertuig dat was voorzien van een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 èn dat was uitgerust met trappers door middel waarvan het voertuig kon worden voortbewogen. Aan beide eisen moest zijn voldaan om van een bromfiets in de zin der wet te mogen (en moeten) spreken. De oude definitie kwam overeen met de omschrijving die het Verdrag van Genève nopens het wegverkeer[12] geeft van 'rijwielen met hulpmotor'. In de nieuwe definitie is het trappervereiste vervallen. Nieuwe eisen zijn het aantal wielen (namelijk twee of drie), het niet voorzien zijn van een gesloten carrosserie (dus geen overdekte brommers) en een maximumsnelheid die ten hoogste 40 km/h bedraagt. Deze nieuwe definitie sluit wat meer aan bij het modernere Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer[13] , waaraan ons land echter nog steeds niet is gebonden. De 50 cm3-eis is gebleven.
Men zou zich kunnen afvragen wat hier zo nieuw aan is: voor 1985 mochten brommers toch ook niet sneller dan 40 km/h? Dat is juist, de nieuwigheid zit in het karakter van de 40 km/h-grens: thans is (ook) sprake van een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om van 'bromfiets' te mogen spreken, terwijl vroeger de 40 km/h-grens slechts een vereiste was dat voortvloeide uit het feit dat een bepaald voertuig de status van bromfiets bezat.
De door de kantonrechter gegeven bewijsopdracht sloot aan bij de oude definitie; ten onrechte, want die gold al vijf jaar niet meer! Om deze reden was het niet verwonderlijk dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigde. Het vervolg van de procedure laat zien dat het vonnis van de rechtbank op zijn beurt ook niet geheel juist was.
Het KB van 1985: de gele plaat
Voor de toepassing van een groot aantal - maar niet alle! - verkeersrechtelijke bepalingen worden voertuigen die zijn voorzien van de bekende gele (of oranje[14] ) plaat mede als bromfiets beschouwd. Ook dit is een gevolg van de in 1985 doorgevoerde definitiewijziging[15] . Met het KB van 1985 werd niet alleen modernisering van de definitie beoogd. Het voornaamste doel was het geven van een oplossing voor een belangrijk handhavingsprobleem dat in het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1981[16] aan het licht was gekomen. Een bromfietser werd strafrechtelijk vervolgd wegens overschrijding van het maximaal toelaatbare vermogen van 0,44 kW, een overtreding van art. 80a lid 2 sub i WVR. Het vermogen was gemeten met behulp van een rollentestbank. Verder technisch onderzoek was niet verricht. Dit leek ook niet nodig te zijn, daar nu juist datgene vaststond, wat door art. 80a werd verboden, te weten de overschrijding van de vermogensgrens. Echter, het genoemde artikel gold en geldt alleen voor bromfietsen, en wat bromfietsen waren vond men in de toen geldende tekst van art. 1 WVR, die uitging van de combinatie van cylinderinhoud en trappers. Juist een te hoog vermogen kàn (maar hoeft niet) het gevolg (te) zijn van vergroting van de cylinderinhoud. Indien dat het geval zou zijn, zou het voertuig in kwestie geen bromfiets meer zijn en zou de vermogensgrens ook niet van toepassing zijn. Nu een technisch onderzoek naar de cylinderinhoud niet was verricht, bestond geen zekerheid of het voertuig aan de bromfietsdefinitie voldeed en was het bestanddeel 'bromfiets' niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen vrijspraak tot gevolg had.
Door te bepalen dat voertuigen die (terecht of ten onrechte, dat is irrelevant) van een gele plaat zijn voorzien, mede als bromfiets worden beschouwd zijn de bewijsproblemen grotendeels opgelost: indien op het voertuig een gele plaat is gemonteerd, is de bromfietsstatus gegeven; een tijdrovend onderzoek naar de cylinderinhoud is dan niet nodig.
Het karakter van de gele plaat
Volgens art. 80a lid 3 WVR moeten bromfietsen zijn voorzien van een gele plaat. Met 'bromfiets' wordt in dit verband een voertuig bedoeld dat voldoet aan de in art. 1 lid 1 onder d WVR gestelde eisen: twee (drie) wielen, geen gesloten carrosserie, < 50 cm3, < 40 km/h. Het begrip 'bromfiets' wordt dus aan de hand van technische kenmerken gedefinieerd. De gele plaat is geen onderdeel van deze definitie maar een uitrustingseis; met andere woorden: geen statusbepalende voorwaarde maar een uit de status voortvloeiend vereiste. Volgens art. 80a lid 4 is het verboden op andere voertuigen dan bromfietsen (in de zin van art. 1) een gele plaat te voeren.
Zoals gezegd worden voor de toepassing van een groot aantal verkeersrechtelijke bepalingen voertuigen die zijn voorzien van een gele plaat mede als bromfiets beschouwd. Deze gelijkstelling geldt voor het gehele RVV, voor een gedeelte van het WVR en voor het Bromfietsverzekeringsbesluit[17] . In zoverre is de gele plaat dus een statusbepaler geworden: met de gele plaat is de status 'bromfiets' gegeven. Er kan worden geconstateerd dat er twee definities bestaan, waarvan de ene (de 'technische') altijd geldt en de andere (de 'gelijkstellende') meestal[18] .
Iedere keer als men wordt geconfronteerd met een voor (bestuurders van) bromfietsen geldende regel, zal men moeten onderzoeken of de gelijkstellingsbepaling van toepassing is. Enkele voorbeelden:
-
bromfietsers moeten gebruik maken van het verplichte fietspad (art. 6 RVV 1990). Deze regel geldt ook voor voertuigen die technisch geen bromfietsen zijn maar die wel zijn voorzien van een gele plaat. De gelijkstellingsregel (art. 1 onder i, gedeelte na de puntkomma) geldt namelijk voor het gehele RVV.
-
de maximale geluidssterkte die bromfietsen mogen voortbrengen bedraagt 102 dB(A) (art. 80a lid 2 onder h WVR juncto art. II ministeriële regeling van 24-1-1973, Stcrt. 1973, 22). Deze regel geldt ook voor voertuigen die technisch geen bromfietsen zijn maar die wel zijn voorzien van een gele plaat. De gelijkstellingsregel (art. 80a lid 5) geldt namelijk voor de toepassing van de eerste twee leden van art. 80a.
-
voor het besturen van een bromfiets is geen rijbewijs vereist (art. 101 lid 1 onder b WVR). Deze regel geldt slechts voor voertuigen die voldoen aan de 'technische' definitie. Op art. 101 is namelijk geen gelijkstellingsregel van toepassing.
Het gevolg is dat een gemotoriseerde tweewieler tegelijkertijd de status van bromfiets en van motorfiets kan bezitten. De exacte betekenis van het begrip 'bromfiets' staat dus in zijn algemeenheid niet vast, omdat pas in het concrete geval duidelijk wordt of een gelijkstellingsregel al dan niet van toepassing is. Wanneer men zonder nadere aanduiding het woord 'bromfiets' gebruikt, is niet duidelijk welk soort voertuig precies wordt bedoeld, alleen de bromfiets die voldoet aan de technische definitie of ook het voertuig dat weliswaar niet aan die definitie voldoet maar dat wel is voorzien van een gele plaat.
De rechtbank sloot in haar vonnis slechts aan bij de technische kenmerken en ging voorbij aan de betekenis die de gele plaat heeft. Zodoende kwam zij tot het oordeel dat de door Van Spanje bestuurde 'bromfiets' juridisch geen bromfiets was. Dit voertuig was dan ook niet te beschouwen als het voertuig waarop de bromfietsverzekering betrekking had. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onjuist, omdat, zoals ook in de conclusie van de A-G Asser uiteen is gezet, het begrip 'bromfiets' geen vaste betekenis heeft in de verkeerswetgeving. De rechtbank gaf dus een te beperkte uitleg aan het woord 'bromfiets'.
'Geconstrueerd zijn voor'
In het eerste onderdeel van het cassatiemiddel wordt een ander punt van kritiek op het vonnis van de rechtbank naar voren gebracht. Namens Van Spanje wordt betoogd dat de in de wettelijke definitie voorkomende zinsnede 'geconstrueerd voor een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 40 km/h' slechts betrekking heeft op de technische kenmerken van het betreffende voertuig op het moment van goedkeuring. 'Geconstrueerd' staat dan gelijk aan 'geconstrueerd door de fabrikant'. Dit betekent dat technische veranderingen die ná de goedkeuring zijn aangebracht geen statuswijziging kunnen bewerkstelligen. Wellicht heeft de opsteller van het cassatiemiddel zich laten leiden door de opvatting van H. Jansen die, als reactie op een artikel van mijn hand, schrijft:
'Ik ben van mening dat, conform de stelling dat waar de definitievoorwaarden niet spreken over een werkelijk te behalen snelheid, maar zich richten op het 'geconstrueerd zijn voor' en 'voorzien van een (daarbij behorend) goedkeuringsmerk' in dit laatste voorbeeld wel degelijk sprake blijft van een snorfiets, al is de werkelijk haalbare snelheid hoger dan 25 km/h of zelfs hoger dan 40 km/h[19] .'
Mijn reactie hierop luidde:
'De heer Jansen ziet het 'geconstrueerd zijn voor' kennelijk als een onveranderlijk gegeven. Op het moment dat het voertuig de fabriek of importeur verlaat is het geconstrueerd voor een snelheid van 40 en dat blijft ook zo. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen de onveranderlijke 'snelheid volgens constructie' en de 'werkelijk te behalen snelheid'. Hier denk ik principieel anders over. Ook een 'constructie' is iets waarin wijzigingen kunnen worden aangebracht, waardoor de maximumsnelheid toeneemt. (…) De 'werkelijk haalbare snelheid' is wèl een onderdeel van de definitie[20] .'
De A-G meent met mij dat de wettelijke definitie geen steun geeft voor de opvatting dat 'geconstrueerd zijn' zo'n beperkte betekenis heeft als in het betreffende middelonderdeel wordt betoogd. 'Constructie' kan ook slaan op naderhand aangebrachte wijzigingen. Dit is volgens de A-G niet meer dan logisch, omdat anders de gelijkstellingsregel zinloos zou zijn. Als de status van een eenmaal als bromfiets goedgekeurd voertuig niet meer kan veranderen, zou een gelijkstellingsregel in de praktijk niet nodig zijn geweest. Of deze laatste toevoeging geheel juist is, waag ik echter te betwijfelen. De gelijkstellingsregel zou nog wel een functie vervullen in de gevallen dat de cylinderinhoud zou zijn vergroot, omdat in verband met déze eis niet wordt gerept van 'geconstrueerd zijn'[21] .
Hoe het ook zij, de Hoge Raad is van mening dat later aangebrachte wijzigingen wel degelijk wisseling van categorie tot gevolg kunnen hebben. Dìt onderdeel van het middel was dan ook niet terecht voorgesteld.
Enkele civielrechtelijke, in het bijzonder verzekeringsrechtelijke, opmerkingen
Hieronder komen enkele vragen aan de orde, te weten de vraag of een rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja of die overeenkomst kan worden vernietigd wegens onjuiste opgave als bedoeld in art. 251 K. Deze twee vragen spelen in de situatie dat het voertuig reeds op het moment van aanbieding ter verzekering niet aan de wettelijke (technische) begripsomschrijving voldeed. De derde vraag heeft betrekking op de rechtsgevolgen van verzwaring van het risico; hiervan is sprake als de bromfiets pas na het sluiten van de verzekering werd opgevoerd. Het is zaak deze vragen goed van elkaar te onderscheiden. Dit werd in de zaak Goudse/Winterthur nagelaten door het Hof Amsterdam[22] dat uitging van de mogelijkheid dat een eenmaal aanwezige wilsovereenstemming met terugwerkende kracht te niet kan gaan als gevolg van later optredende factoren. Tenslotte wordt ingegaan op de positie van de gelaedeerde.
Totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst
In verschillende stadia van de procedure komt de vraag aan de orde of tussen partijen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt in haar tussenvonnis:
'Mocht derhalve komen vaststaan dat de bromfiets waarmee geïntimeerde het ongeval veroorzaakte op het tijdstip daarvan geen bromfiets in de zin van de wet was, komt appellante een regresrecht toe.
Of geïntimeerde wist dat er geen sprake van een bromfiets in de zin der wet was is daarbij niet van belang. Niet aan de orde is immers of er aan de kant van geïntimeerde sprake is van verzwijging. Er is, zo het door hem als bromfiets aangemerkte en als zodanig ter verzekering aangeboden motorrijtuig geen bromfiets in de zin der wet was, bij gebrek aan wilsovereenstemming tussen partijen immers geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen.'
De rechtbank gaat er terecht vanuit dat de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen losstaat van de verzwijgingsproblematiek van art. 251 K. Immers, een eventuele vernietiging van een overeenkomst veronderstelt het bestaan van die overeenkomst. Zo ook de Hoge Raad:
'Staat vast dat een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, maar blijkt dat de verzekeringnemer geen mededeling heeft gedaan van vóór het sluiten van de verzekering bestaande eigenschappen van de bromfiets die voor de verzekeraar van doorslaggevende betekenis waren voor zijn beslissing of hij de verzekering al dan niet zou aangaan en zo ja onder welke voorwaarden, dan kan aan de orde komen of de verzekeraar een beroep op de vernietigingsgrond van art. 251 K openstaat[23] .'
Of het niet-voldoen aan de wettelijke definitie van het ter verzekering aangeboden voertuig ook de conclusie wettigt dat geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, is iets anders. De rechtbank trekt inderdaad deze conclusie: een bromfietsverzekering is met betrekking tot een ander voertuig onbestaanbaar[24] . In het cassatiemiddel wordt deze opvatting van de rechtbank bestreden. Ook de A-G is van mening dat een geldige verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen:
'Dat destijds een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen staat buiten kijf. Volgens die verzekeringsovereenkomst is verzekerd een voertuig dat is omschreven op het verzekeringsbewijs. Over de identiteit van het voertuig bestond dus (…) geen misverstand.'
De Hoge Raad formuleert het aldus:
'(…) kan ook een motorrijtuig dat niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven onder omstandigheden als bromfiets worden aangemerkt. Daarom kan, ook al weet de verzekeringnemer dat de verzekering een 'opgevoerde' bromfiets betreft, toch een verzekering tot stand zijn gekomen.'
De Hoge Raad is wat minder stellig dan zijn A-G. Vergelijk 'kan (…) tot stand zijn gekomen' met 'dat destijds een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen staat buiten kijf'.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst is volgens art. 3:33 BW vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard[25] . Nu kan zich de vraag voordoen wat rechtens is wanneer wil en verklaring niet met elkaar overeenstemmen, doch dit probleem is in dit geval eigenlijk niet aan de orde. Eerder gaat het om met de wil overeenkomende verklaringen waarin een voor misverstand vatbare term wordt gebezigd. Met andere woorden: beide partijen wilden 'een bromfiets verzekeren'[26] en verklaarden dit te willen. Het woord 'bromfiets' was echter een bron van spraakverwarring. Of in zo'n geval ook inderdaad een overeenkomst tot stand is gekomen, hangt volgens de Hoge Raad af van 'wat beide pp. over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid'. Dit is de in het arrest Bunde-Erckens[27] geformuleerde maatstaf, in welk arrest de Hoge Raad vervolgde:
'dat daarbij onder meer een rol kan spelen: a. of de betekenis waarin de ene partij de uitdrukking heeft opgevat meer voor de hand lag dan die waarin de ander haar heeft opgevat; b. of, indien deze uitdrukking een vaststaande technische betekenis heeft, de partij die van deze betekenis is uitgegaan, mocht verwachten dat ook de andere partij deze betekenis zou kennen; c. of de andere partij zich had voorzien van deskundige bijstand en de wederpartij mocht verwachten dat deze die betekenis kende en die andere partij daaromtrent voorlichtte; d. of één der door pp. aan de uitdrukking gehechte betekenissen zou leiden tot een resultaat dat met hetgeen pp. met de overeenkomst beoogden minder goed zou zijn te rijmen.'
De conclusie dat tussen Van Spanje en Groep Josi een overeenkomst tot stand is gekomen lijkt mij zeker gewettigd. Er mogen dan wel twee verschillende definities van het begrip 'bromfiets' bestaan, een 'technische' en een 'gelijkstellende' (zie hiervoor onder 'Het karakter van de gele plaat'), maar de gelijkstellende definitie komt het meest overeen met wat men in het maatschappelijk verkeer en in het dagelijks spraakgebruik als een bromfiets beschouwt. En dat lijkt mij doorslaggevend; we praten immers niet over de uitleg van een in een telastelegging voorkomende term (zoals het in noot 16 genoemde bromfietsarrest van de strafkamer van de Hoge Raad), maar over een civielrechtelijke kwestie.
Men zou zelfs nog een stap verder kunnen gaan en de verschillende bromfietsdefinities geheel buiten beschouwing kunnen laten. Dat een geldige overeenkomst tot stand is gekomen vloeit dan louter voort uit het feit dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een bepaald geïndividualiseerd, dat wil zeggen een met merk, bouwjaar en framenummer aangeduid, voertuig. Van een misverstand is in deze visie geen sprake. Men zou dan zelfs een bromfietsverzekering kunnen afsluiten met betrekking tot een originele 1200 cm3-motorfiets (die niet van een gele plaat (maar wel van een kenteken) is voorzien)! Het cassatiemiddel en de conclusie van het OM lijken op deze lijn te zitten. Misschien is dat de verklaring voor het feit dat zowel de eiser tot cassatie als de A-G een verwijzing naar het arrest Bunde-Erckens achterwege hebben gelaten[28] en dat de Hoge Raad wat minder stellig is dan zijn A-G.
Art. 251 K
Dat een rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen staat vast. Of de verzekeraar zich kan beroepen op art. 251 K is een andere vraag. Het antwoord op deze vraag is sterk afhankelijk van de feitelijke omstandigheden, zoals de precieze inhoud van de polis. Er moet worden bedacht dat niet iedere verzwijging van de kant van de aspirant-verzekerde behoeft te leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Al eerder, in het arrest mr Gielen q.q./Magna Insurance Company c.s.[29] , heeft de Hoge Raad beslist dat als de verzekeraar op het vragenformulier geen aandacht besteedt aan het strafrechtelijk verleden van de aspirant-verzekerde, deze ervan uit mag gaan dat dit gegeven kennelijk niet van belang is en hij dus niet verplicht is eigener beweging van dit feit melding te maken. Strafrechtelijke veroordelingen betreffen echter de persoonlijke levenssfeer en kunnen niet zonder meer gelijk worden gesteld met het opvoeren van een bromfiets.
De rechtbank ging ervan uit dat wanneer het voertuig voor het sluiten van de verzekering al was opgevoerd, dat had moeten worden gemeld aan de verzekeraar, omdat de goede trouw nu eenmaal meebrengt dat de aspirant-verzekerde een juiste opgave doet van hetgeen dat hij ter verzekering aanbiedt.
Ook de A-G is van mening dat men geen onjuiste opgave mag doen. Echter, het betitelen van een opgevoerde bromfiets als bromfiets is niet zonder meer een onjuiste opgave, nu ook voertuigen die weliswaar niet aan de 'technische' definitie voldoen maar die wel van een gele plaat zijn voorzien, in veel gevallen met bromfietsen gelijk worden gesteld.
De Hoge Raad gaat in algemene bewoordingen in op de verzwijgingsproblematiek maar geeft geen uitsluitsel. Of de verzekeraar een beroep op art. 251 K openstaat, is een punt dat nog moet worden onderzocht door het hof waarnaar is verwezen. De opvatting van de A-G lijkt mij de juiste; vernietiging van de overeenkomst is niet mogelijk.
Risicoverzwaring[30]
Indien de bromfiets op het moment van aanbieding ter verzekering zou hebben voldaan aan de wettelijke (technische) begripsomschrijving, zou zonder meer een overeenkomst tot stand zijn gekomen en zou een beroep op art. 251 K in geen geval opgaan.
Wijzigingen die ná het sluiten van de verzekering aan de bromfiets zijn aangebracht verzwaren het risico dat de verzekeraar loopt. Sneller rijden dan is toegestaan verhoogt de kans op een ongeval. Bovendien zal de gemiddelde 'opvoerder' zich ook niet afvragen of het voertuig in kwestie technisch gezien, bijvoorbeeld qua remcapaciteit en framestijfheid, wel geschikt is voor een hogere snelheid.
Risicoverzwaring sec betekent echter niet dat de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende, op de verzekeraar rustende verbintenis een einde neemt en vormt dus geen grond voor regres. Dit is volgens de Hoge Raad anders wanneer een daartoe strekkend beding onderdeel zou zijn van de bewuste verzekeringsovereenkomst. Dit was in onze casus echter niet het geval. De rechtbank was van mening dat de goede trouw meebrengt dat de verzekerde aan de verzekeraar opgave doet van veranderingen aan het voertuig. De Hoge Raad is een andere opvatting toegedaan en overweegt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het algemeen geen informatieplicht ten aanzien van eventuele risicoverzwaring voortvloeit. 'In het algemeen' ... deze slag om de arm sluit het bestaan van een informatieplicht niet geheel uit. Moeilijker is het een praktisch voorbeeld te verzinnen. Immers, als bedoelde informatieplicht wèl uit een daartoe strekkend beding kan voortvloeien en de professionele verzekeraar een dusdanig beding níet heeft gemaakt, hoe zou het dan toch nog 'redelijk en billijk' kunnen zijn om van de onprofessionele[31] verzekerde te verwachten, ja zelfs te eisen, dat hij eigener beweging melding maakt van veranderingen aan het voertuig?
Het vragenformulier
Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat het niet-voldoen aan de wettelijke eisen van het ter verzekering aangeboden voertuig de totstandkoming van een geldige verzekeringsovereenkomst niet in de weg staat, terwijl een beroep op art. 251 K slechts succes zal hebben als de verzekeraar van te voren uitdrukkelijk heeft gevraagd naar de aard van het voertuig in kwestie. In een vragenformulier zou men (onder andere) de volgende vragen en waarschuwing kunnen opnemen:
-
Is het voertuig voorzien van een gesloten carrosserie?
-
Hoeveel wielen heeft het voertuig?
-
Is het voertuig voorzien van een electromotor of van een verbrandingsmotor?
-
Indien het voertuig is voorzien van een verbrandingsmotor, wat is dan de cylinderinhoud van die motor?
-
Welke maximumsnelheid kan het voertuig bereiken?
-
Zijn er aan het voertuig technische wijzigingen aangebracht (door uzelf of door een ander)? Iedere technische wijziging is van belang!
De burgerrechtelijke aansprakelijkheid is alleen gedekt indien het ter verzekering aangeboden voertuig 1) niet van een gesloten carrosserie is voorzien èn 2) twee of drie wielen heeft èn 3) is voorzien van een electromotor òf van een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 èn 4) is geconstrueerd voor een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 40 km/h[32] èn 5) geen technische wijzigingen heeft ondergaan, van welke aard dan ook. Onjuiste of onwaarachtige beantwoording van de op dit formulier gestelde vragen leidt ertoe dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid niet is gedekt. De verplichting tot premiebetaling wordt hierdoor niet opgeheven, noch bestaat er enig recht op teruggave van reeds betaalde premies. Eventueel door ons gedane uitkeringen kunnen alsdan op u worden verhaald. Bovendien stelt u zich bloot aan het risico van strafvervolging, wanneer met een motorrijtuig aan het verkeer wordt deelgenomen zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe dat motorrijtuig aanleiding kan geven door een geldige WA-verzekering is gedekt.
NB: Het voorgaande geldt ook voor zogenaamde 'opgevoerde' bromfietsen die zijn voorzien van een gele of oranje plaat!
De verzekeraar doet er voorts verstandig aan een beding op te nemen dat de verzekerde verplicht is iedere wijziging aan het voertuig aan te melden bij de verzekeraar en dat een zodanige wijziging ertoe leidt dat de aansprakelijkheid niet langer zal zijn gedekt, tenzij de verzekeraar anders mocht beslissen, een en ander ter beoordeling van de verzekeraar.
De positie van de gelaedeerde
Het slachtoffer heeft een rechtstreeks recht ten opzichte van de verzekeraar en staat buiten het tussen verzekeraar en verzekerde bestaande geschil. Maar stel nu eens dat de rechtbank gelijk had en dat geen rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank overwoog in haar tussenvonnis:
'Er is (…) bij gebrek aan wilsovereenstemming tussen partijen immers geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen. Dat is een weer die appellante aan geïntimeerde, anders dan aan eventuele gelaedeerden, mag tegenwerpen (…)[33] .'
Men kan zich afvragen of het gecursiveerde gedeelte wel juist is. De omstandigheid dat geen overeenkomst tot stand is gekomen lijkt mij geen verweermiddel in de zin van art. 11 WAM, dat wil zeggen een verweermiddel dat voortvloeit uit de overeenkomst zelf. Er is immers helemaal geen overeenkomst. Dit is een principieel onderscheid met de verzwijgings- en risicoverzwaringsproblematiek.
Art. 11 WAM berust op art. 11 van de Gemeenschappelijke Bepalingen (GB) die behoren bij de Benelux-Overeenkomst betreffende de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen[34] . De betekenis van art. 11 GB is aan de orde gekomen in de arresten De Goudse/Winterthur en Asselman/Lauvrijs van het Benelux-Gerechtshof[35] . In beide zaken kwam het hof tot de conclusie dat de omstandigheid dat de 'bromfiets' geen bromfiets in de zin der wet was, op grond van art. 11 GB niet aan de benadeelde kon worden tegengeworpen, waarbij het niet van belang werd geacht of deze omstandigheid reeds op het moment van sluiten van de verzekering bestond dan wel pas daarna was ontstaan. Ook op de vraag wat dan wel kan worden tegengeworpen aan de gelaedeerde ging het hof (in beide arresten) kort in:
'(…) dat de verzekeraar wel aan de benadeelde zal kunnen tegenwerpen - binnen de door art. 12 getrokken grenzen - de beëindiging, de nietigverklaring, de ontbinding en de schorsing van de overeenkomst of van de dekking (…).'
Betekent dit nu dat het niet-bestaan van een verzekering niet aan de benadeelde zou zijn tegen te werpen, het hof noemt dit geval immers niet? Deze conclusie lijkt mij niet juist. Omdat in de twee casus die aan het hof ter beoordeling waren voorgelegd vaststond dat een verzekeringscontract tot stand was gekomen, was de vraag naar de rechtsgevolgen van het niet-bestaan van een verzekering niet relevant. Wel relevant was de vraag wat, gegeven een overeenkomst, aan de gelaedeerde kan worden tegengeworpen en dat is de beëindiging, etc. van het bestaande contract. Het hof behoefde daarom niet in te gaan op het niet-bestaan van een verzekering.
De A-G Berger merkte in zijn conclusie vóór De Goudse/Winterthur op:
'Uit deze bepalingen volgt dat, indien de benadeelde het hem bij de wet toegekende eigen recht tegen de verzekeraar wil doen gelden, er een verzekering van kracht moet zijn (…) alleen dan wanneer er geen verzekering is, is er geen verzekeraar en kan er voor een eigen recht van de benadeelde geen plaats zijn.'
In tegenstelling tot het hof noemt de A-G slechts het niet-bestaan van een verzekering als geval waarin voor een eigen recht van het slachtoffer geen plaats is. Ook de A-G Krings ging in op deze kwestie. Hij gaf in zijn conclusie vóór Asselman/Lauvrijs een overzicht van wel en niet aan de benadeelde tegen te werpen weren:
' Art. 11 houdt enkel verband met de excepties die een verzekeraar bij een bestaand verzekeringscontract aan de verzekerde mag tegenwerpen. Dit geldt o.m. wanneer de verzekerde de premies niet heeft betaald en die wanbetaling de schorsing van de dekking tot gevolg heeft. Die schorsing is de benadeelde niet tegenstelbaar. (…) Niet aan de benadeelde tegenstelbaar zijn ook de excepties die afgeleid worden uit de beëindiging, de nietigheid, de ontbinding of de schorsing van het contract, die pas na het ongeval worden vastgesteld of uitgesproken.
(…)
Als wel tegenstelbaar worden aldus beschouwd: het feit dat nooit een geldig contract tot stand is gekomen; dat de duur van de polis verstreken is; dat vóór het schadegeval aan het contract een einde is gekomen door ontbinding of schorsing, mits dit uit een akkoord tussen verzekeraar en verzekerde, of uit een rechterlijke beslissing blijkt.
(…)
Eveneens (…) zal de verzekeraar tegenover de benadeelde gehouden zijn in geval van verzwijgingen, valse verklaringen of verzwaring van het risico gedurende het tijdperk waarover de verzekering loopt. (…) Een verzekeraar zal zijn aansprakelijkheid niet kunnen ontkennen dan indien het feit geen verband houdt met het verzekerde risico (…) In laatst genoemde gevallen immers voert de verzekeraar een niet-verzekering aan, die ook aan de benadeelde tegenstelbaar is.'
Bezien we dit alles dan is duidelijk dat de opvatting van de rechtbank dat het niet-voldoen aan de wettelijke (technische) definitie de totstandkoming van de verzekering verhindert, onjuist is. Immers, enerzijds zegt het hof dat het opgevoerd zijn van een bromfiets níet aan de gelaedeerde kan worden tegengeworpen, doch anderzijds moet worden aangenomen dat het niet-bestaan van de verzekering wèl tegenwerpbaar is, hetgeen een innerlijke tegenstrijdigheid zou opleveren wanneer het opgevoerd zijn van het voertuig het niet-bestaan van de overeenkomst tot gevolg zou hebben.
Oók in strijd met het voorgaande is de opvatting van de rechtbank dat àls een rechtsgeldig contract niet tot stand zou zijn gekomen (maar dan om een andere reden dan het opgevoerd zijn van het voertuig!), dit aan de gelaedeerde niet zou zijn tegen te werpen. Het niet-bestaan van een verzekeringsovereenkomst is juist wel tegenwerpbaar, zoals we hebben gezien.
Quid, als er wel een contract tot stand is gekomen, maar dit is vernietigd als gevolg van een beroep op art. 251 K[36] ? Aan de ene kant is dit een situatie waarop art. 11 WAM ziet: een uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid. Aan de andere kant is volgens het Benelux-Gerechtshof de nietigverklaring van het verzekeringscontract een verweer dat ook aan de benadeelde is tegen te werpen. Over dit probleem is mij geen jurisprudentie bekend. Wellicht moet men de 'nietigheid' waarop art. 11 WAM (in combinatie met art. 251 K) ziet, begrijpen als - om het maar moeilijk te zeggen - 'nietigheid als gevolg van de daadwerkelijke vernietiging van een vernietigbaar contract', terwijl de formulering van het hof slaat op 'nietigheid van rechtswege'[37] . Bij dit laatste kan men denken aan een verzekeringsovereenkomst die qua inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde[38] . Ik denk dat hiervan niet snel sprake zal zijn, althans in de WAM-sfeer. Een verzekering in verband met bijvoorbeeld het transport van drugs lijkt mij wel nietig van rechtswege[39] .
Samenvatting en conclusies
De bromfiets blijft een problematisch voertuig. Het besproken arrest maakt duidelijk dat de verzekeraar in elk geval gehouden is tot vergoeding van de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van een door de bestuurder van een opgevoerde bromfiets veroorzaakt ongeval. Gezien de omstandigheid dat een opgevoerde bromfiets voor de toepassing van sommige verkeersregels géén bromfiets is, maar voor de toepassing van andere weer wèl, is niet zonder meer duidelijk wat met het woord 'bromfiets' wordt bedoeld. Als de verzekeraar hieraan geen aandacht heeft besteed, mag men ervan uitgaan dat hij een ruime omschrijving hanteert. In elk geval lijkt mij het betitelen van een opgevoerde bromfiets als bromfiets geen onjuiste opgave in de zin van art. 251 K. Er is dan geen regres mogelijk op de verzekerde.
Gezien het wettelijk systeem is dit volkomen terecht ... maar toch is het niet geheel bevredigend. De verzekeraar heeft een en ander echter zelf in de hand. Hij kan een uitvoerige vragenlijst samenstellen waaruit precies blijkt welk risico hij wèl en welk risico hij níet wil lopen. Op deze manier wordt het opvoeren van bromfietsen een dure grap en daardoor onaantrekkelijker. Het civiele recht kan dus een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de opgevoerde bromfiets. En daarmee is het belang van de verkeersveiligheid in hoge mate gediend.
[1] Deze verplichting rust overigens ook op degene aan wie het kenteken voor het motorrijtuig is opgegeven, in sommige gevallen echter op de houder.
[2] Zie art. 1 WAM en art. 1 WVW. De verschillen die tussen deze definities bestaan zijn voor het onderwerp van deze verhandeling niet relevant en blijven verder onbesproken.
[3] Hun status in het WVR is, bij gebreke van een definitie van 'motorvoertuig', niet geheel duidelijk. Er wordt i.h.a. vanuit gegaan dat zij motorvoertuigen zijn in de zin van het WVR; vgl. de concl. OM vóór Van Spanje/Groep Josi en mijn De bromfiets: van Berini-ei tot koekoeksjong, VRA 1986, p. 255. Ik zie echter aanknopingspunten voor de opvatting dat zij thans geen motorvoertuigen meer zijn, vgl. M.P. Bart et. al., Verkeersrecht (werkboek), Heerlen 1992, p. 62-65.
[4] KB van 16-9-1965, Stb. 414.
[5] Volgens het Bromfietsverzekeringsbesluit, het RVV en het WVR bezit een voertuig de status van bromfiets als het twee of drie wielen heeft, geen gesloten carrosserie heeft, is voorzien van een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of van een electromotor en is geconstrueerd voor een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 40 km/h. Bovendien worden voor de toepassing van een groot aantal verkeersvoorschriften voertuigen met een gele of oranje plaat met een bromfiets gelijk gesteld. Meer over deze definities in 'Wat is een bromfiets'.
[6] RvdW 1992, 248; VR 1993, 73 (Van Spanje/Groep Josi).
[7] Ik gebruik de neutrale formulering 'verzekering voor een bromfiets'. De bromfiets is noch het verzekerde voorwerp (gevaarsobject), noch het voorwerp van de verzekering. Een aansprakelijkheidsverzekering kent in het geheel geen verzekerd voorwerp, vgl. bijv. A. van Oven, Handelsrecht, Zwolle 1981, p. 302 (of: heeft een oneindig groot aantal verzekerde objecten, nl. alle andere auto's, fietsen, bermpaaltjes, personen, ..., waar ook ter wereld). Met voorwerp van de verzekering, ook wel het verzekerde belang genoemd, wordt bedoeld het risico van aantasting van het vermogen van de verzekerde als gevolg van wettelijke aansprakelijkheid voor schade. Daarnaast kan men nog denken aan het verouderde begrip 'onderwerp (voorwerp) van de overeenkomst' (juister: voorwerp van de verbintenis) als bedoeld in bijv. art. 1356 lid 3 oud BW, d.w.z. datgene waartoe contractant zich verplicht, i.c. het lopen van het gevaar c.q. het betalen van premie. Nader over deze terminologie: Scheltema/Mijnssen, Algemeen deel van het schadeverzekeringsrecht, Alphen aan den Rijn 1991, p. 149 e.v.; zie ook Asser/Hartkamp, Verbintenissenrecht, De verbintenis in het algemeen, Zwolle 1988, p. 14 e.v.
[8] Het is beter te spreken van een 'rechtstreeks recht' i.p.v. 'eigen recht', vgl. H.J.J. De Bosch Kemper, De WAM in werking, Deventer 1990, § 27.
[9] Zie art. 6 WAM. Bovendien kunnen de meeste verweermiddelen die de verzekeraar heeft tegen de verzekeringnemer/verzekerde niet aan de benadeelde worden tegengeworpen (art. 11); zie bijv. de nog te bespreken arresten van het Benelux-Gerechtshof van 15-02-1988, NJ 1988, 607, VR 1988, 43 m.nt HAB (De Goudse/Winterthur) en van 19-2-1988, NJ 1988, 608 (Asselman/Lauvrijs). Wel kunnen deze verweermiddelen grond opleveren voor regres op de verzekeringnemer/verzekerde (art. 15 lid 2). Op deze kwestie kom ik verderop nog terug. Een ander voorbeeld: een polisbeding, inhoudende dat alleen dekking wordt geboden wanneer een bepaalde persoon het voertuig bestuurt ('exclusief besturen-beding'), is niet aan de gelaedeerde tegen te werpen (Benelux-Gerechtshof 30-11-1990, NJ 1991, 472, VR 1991, 85).
[10] KB van 8-5-1985, Stb. 246, besproken in mijn De bromfiets: van Berini-ei tot koekoeksjong, VRA 1986, p. 253 e.v.
[11] In het kort besproken in Verkeersknooppunt 1991-2, p. 54.
[12] Verdrag van Genève nopens het wegverkeer van 19-9-1949, Trb. 1951, 81.
[13] Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 8-11-1968, Trb. 1974, 35.
[14] De oranje plaat laat ik verder buiten beschouwing.
[15] Zie art. 4 lid 2 RVV 1966, art. 1 onder i en af RVV 1990, art. 80a lid 5 en 84lid 2 WVR en art. 1 lid 2 Bromfietsverzekeringsbesluit.
[16] VR 1981, 71.
[17] Zie de in noot 15 genoemde bepalingen. Ik ben overigens nog steeds van mening dat deze gelijkstelling eigenlijk niet geldt voor het Bromfietsverzekeringsbesluit, omdat art. 1 lid 2 m.i. in strijd is met art. 14 WAM. Zie hiervoor mijn De bromfiets: van Berini-ei tot koekoeksjong, VRA 1986, p. 254-255.
[18] Deze definities bestaan niet alleen naast elkaar maar overlappen elkaar ook ten dele. Denk aan de geheel regelconforme brommer die aan de technische definitie voldoet èn van een gele plaat is voorzien.
[19] H. Jansen, Reactie op het artikel 'De snorfiets, een racemonster' van mr M.P. Bart in Verkeersknooppunt nr 1-91, Verkeersknooppunt 1991-3, p. 78-79. De discussie had in het bijzonder betrekking op snorfietsen, doch dat is voor het probleem - de betekenis van 'geconstrueerd zijn' - niet relevant.
[20] M.P. Bart, Nawoord bij de reactie van H. Jansen, Verkeersknooppunt 1991-3, p. 79.
[21] En, omdat nu eenmaal zonder tijdrovend onderzoek naar de cylinderinhoud niet bekend is òf de cylinderinhoud vergroot is, zou de gelijkstellingsregel ook nog een functie vervullen in al die gevallen waarin wordt afgezien van een dergelijk onderzoek!
[22] Hof Amsterdam 7-6-1984, VR 1984, 136, ook te vinden in HR 23-5-1986, NJ 1986, 656, VR 1987, 81 en bekritiseerd door de A-G Ten Kate in zijn conclusie vóór genoemd arrest van de HR.
[23] Mijn cursiveringen.
[24] Vgl. eerder genoemd arrest van het Hof Amsterdam 7-6-1984, VR 1984, 136 (Goudse/Winterthur); anders: Hof 's-Gravenhage 20-1-1983, VR 1983, 58 (Winterthur/Haaglanden). Over deze arresten: H.J.J. De Bosch Kemper, De WAM in werking, Deventer 1990, § 18.
[25] Meer over totstandkoming van overeenkomsten: Asser/Hartkamp, Verbintenissenrecht deel II, Algemene leer der overeenkomsten, Zwolle 1989, Hfdst. 6 en G.A.J. Engelbart et al., Overeenkomstenrecht (werkboek), Heerlen 1992, leereenheid 4.
[26] Ik breng het in noot 7 gestelde in herinnering: de bromfiets was noch het verzekerd voorwerp noch het voorwerp van de verzekering.
[27] HR 17-12-1976, NJ 1977, 241, AA XXVI (1977), 654, ook wel 'Misverstand-arrest' genoemd.
[28] Wel wordt verwezen naar het zogenaamde 'Haviltex-arrest' (HR 13-3-1981, NJ 1981, 635, AA 30 (1981), 355), doch in een ander verband. Het Haviltex-arrest heeft betrekking op de uitleg van overeenkomsten, in het bijzonder van in de overeenkomst voorkomende termen die misverstand kunnen opleveren. De criteria van Bunde/Erckens en van Haviltex lijken overigens veel op elkaar.
[29] HR 18-12-1981, NJ 1982, 570, VR 1982, 46; nader over dit onderwerp: P. Clausing, Verzwijging van strafrechtelijk verleden bij verzekering, WPNR 5678 (1983), p. 765 e.v.
[30] Nader over dit onderwerp: B. de Vries, Risicoverzwaring bij schadeverzekeringen, NJB 1985, p. 313 e.v.
[31] Wellicht ligt hierin het antwoord: de professionele verzekerde (zoals de lezer van dit blad) zou misschien wèl verplicht zijn om informatie te verstrekken.
[32] Of: '25 km/h', wanneer het een snorfiets betreft.
[33] Mijn cursivering.
[34] Verdrag van 24-5-1966, Trb. 1966, 178.
[35] Benelux-Gerechtshof 15-2-1988, NJ 1988, 607 (De Goudse/Winterthur; een Nederlandse zaak) en Benelux-Gerechtshof 19-2-1988, NJ 1988, 608 (Asselman/Lauvrijs; een Belgische zaak).
[36] Ik denk hierbij niet speciaal aan een verkeerde opgave met betrekking tot de status van een ter verzekering aangeboden bromfiets, maar bijvoorbeeld aan het klassieke geval van het verzwegen strafrechtelijk verleden (waarnaar door de verzekeraar is gevraagd).
[37] Met deze tegenstelling correspondeert de tegenstelling vernietiging-nietigverklaring: een vernietigbare overeenkomst kan worden vernietigd; wordt dit nagelaten, dan is en blijft zij geldig. T.a.v. een van rechtswege nietige overeenkomst kan de nietigverklaring worden uitgesproken; wordt dit nagelaten, dan is zij desondanks nietig.
[38] Art. 3:40 BW spreekt overigens van 'nietigheid', art. 251 K van 'vernietigbaarheid'. Dit verschil in terminologie lijkt mij van belang.
[39] Wellicht moet onderscheid worden gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Denk ook aan HR 22-2-1924, NJ 1924, 488 (Gummiwaren), maar in dat geval beriep de verzekeraar zich niet op nietigheid van de overeenkomst maar op eigen gebrek van de verzekerde voorwerpen als bedoeld in art. 249 K.