pag. 144 VR 2000, Rekeningrijden: de privacyproef op de som

VRA 2000, p. 144
2000-05-01
Mr M.P.J.M. Pinckaers
Of een rechter ooit krijgt te oordelen over privacyvraagstukken rond het voorgenomen systeem van rekeningrijden is hoogst onzeker. Want hoewel de test met rekeningrijden op de A12 vorig jaar naar verluid bevredigend verliep, duiken steeds weer nieuwe onvoorziene problemen van het kaliber 'hardnekkig' op. Mocht het huidige plan voortijdig worden beëindigd dan is het toch van waarde geweest. Immers in het licht van nieuwe meer kansrijke varianten van betaald rijden vormt het een onmisbaar leermoment. Nieuwe varianten zullen ook binnen de wettelijke regels moeten passen. Dit geldt ook voor de 'privacy-conformiteit' van een systeem. In deze bijdrage komen tien kritische vragen aan de orde rond het huidige plan van rekeningrijden die op ernstige wrijving met normen uit de privacywetgeving duiden.
Rekeningrijden: de privacyproef op de som[1]
VRA 2000, p. 144
Mr M.P.J.M. Pinckaers
WPR art. 18 lid 2 WPR art. 4 lid 1 WBP art. 11 lid 1 WBP art. 8 WBP art. 9 BGG art. 3
1
Stand van zaken
De Registratiekamer is tot nu toe de enige instantie geweest die serieus heeft stilgestaan bij de aanvaardbaarheid van het plan van rekeningrijden vanuit de optiek van privacy. In haar advies bij brieven aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (31 oktober 1997) en aan de Vaste Commissie van Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer (26 februari 1998) laat ze zich onder meer kritisch uit over de geplande wijze van elektronisch betalen. Zo zouden zonder noodzaak gegevens worden vastgelegd van degene die betaalt.
Het ministerie pareert dit commentaar bij brief aan de Registratiekamer met het argument dat betrokken chipkaarthouders moeten kunnen worden opgespoord bij storingen in het systeem en bij fraude met de chipkaart. De 'privacywaarborg' die voor deze situatie is ingebouwd is dat alleen de bank de betrokken personen kan traceren en niet de overheid.
Wat houdt rekeningrijden in?
Het wetsvoorstel rekeningrijden (kamerstukken 25 816) houdt in het kort in dat weggebruikers op het hoofdwegennet in de Randstad tijdens werkdagen tussen 7.00 uur en 9.00 uur een bedrag aan belasting gaan betalen. De heffing is verschuldigd bij het passeren van de nader te bepalen locaties waar betaalpoorten worden geplaatst. De heffing bedraagt afhankelijk van de wijze van betalen ƒ 5 (elektronisch betalen) resp. ƒ 7 (niet-elektronisch betalen) per passage. Met het plan wordt beoogd om tot een betere verkeersafwikkeling te komen zonder aanleg van extra weginfrastructuur.
Dat het huidige plan nog moet worden bijgeschaafd blijkt bij het bekend maken van de proefresultaten met de betaalpoorten op de A12 in augustus 1999. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft bij deze gelegenheid aan dat er bij vervolgtesten aandacht nodig is voor verbetering van het proces van kentekenregistratie en voor het gebruik van de elektronische betaalkaarten 'chipper' en 'chipknip'.
Het eerste probleem houdt verband met de betrouwbaarheid van de registratie. Het tweede probleem kan op meerdere aspecten duiden, uiteenlopend van de gewenste technische eigenschappen van de kaart tot het onderhandelen over voorwaarden van onder meer de verdeling van risico's. Dat beide problemen betekenis hebben bij de vraag of aan privacynormen wordt voldaan zal uit het vervolg van dit artikel blijken.
Een andere stap die Verkeer en Waterstaat halverwege 1999 heeft genomen (zie kamerstuk 25 816 nr 6) is dat rekeningrijden de eerste twee jaar voorlopig slechts rond één stad wordt ingevoerd in plaats van in de hele randstad. Medewerking van een gemeente hierbij is nodig om het systeem ook buiten de (rijks)snelweg op wegen in beheer van de gemeente goed te laten functioneren. Inmiddels is de minister weer met meerdere grote steden in onderhandeling voor een proef met rekeningrijden.
Ook wordt besloten om de invoeringswet voor rekeningrijden - zoals die in de memorie van toelichting op het (kader)wetsvoorstel voor rekeningrijden werd aangekondigd - te schrappen en te volstaan met een nota van wijziging die geïntegreerd wordt in de kaderwet. Aardig staatsrechtelijk vraagstuk is of het wetsvoorstel door deze aanpassing terug moet naar de Raad van State ter beoordeling.
2
Registratie en gegevensstromen rekeningrijden
Het wetsontwerp en de toelichting geven aan hoe de verschuldigde belasting bij het passeren van de speciale betaalpoorten geheven wordt. Globaal gaat het om twee soorten van aangifte en betaling van belasting:
1
passages waarbij elektronisch aangifte wordt gedaan en meteen wordt betaald;
2
passages waarbij na cameraregistratie, achteraf op kenteken aangifte en betaling plaatsvindt.
Bij de eerste soort passage wordt gebruik gemaakt van een betaalbox (transponder) op de voorruit waarin de bestuurder zijn geladen chipkaart heeft ingebracht. Onder bereik van betaalpoorten ontvangt de box een signaal, waarna deze zich meldt bij het walstation. Het walstation zorgt vervolgens voor een afboekingsopdracht naar de betaalbox, die het commando verder doorgeeft aan de chipkaart. Het saldo van de chipkaart wordt verlaagd met het verschuldigde tarief en na registratie van correcte betaling stuurt het walstation een betalingsbevestiging, die door de chipkaart op een transactielog wordt opgeslagen.
Elektronische portemonnee
De chipkaarten waarmee betaald kan worden zien eruit als creditcards en bevatten een chip waarop informatie kan worden opgeslagen. Een kaartgebruiker moet eerst zijn kaart laden. Dit bedrag wordt vervolgens van zijn rekening afgeschreven en als float op een aparte rekening bij de bank gezet. Bij een betaling met de kaart wordt de chipkaart door een betaalautomaat gehaald, waarna de gebruiker op de toets 'akkoord/ja' drukt (zonder vooraf een pincode in te geven). Bij het systeem van rekeningrijden wordt deze stap overgeslagen: er wordt automatisch op afstand een bedrag van de chipkaart in de transponder afgeschreven.
De bezitter van de betaalautomaat wendt zich periodiek tot zijn bank en krijgt het bedrag dat in de automaat zit, bijgestort. De bank wendt zich vervolgens tot de bank van de chipkaartgebruiker die vervolgens ten laste van de float van de chipkaartgebruiker crediteert.
Welke gegevens van de passerende automobilist worden bij deze transactie geregistreerd? Uitgangspunt is dat als elektronische betaling slaagt geen video-opname wordt gemaakt. Wat wel bij een passage wordt geregistreerd in het walstation is de plaats (waarschijnlijk in combinatie met datum en tijdstip) en het unieke nummer behorende bij de chipkaart. De Belastingdienst haalt deze gegevens op en geeft de transactiegegevens - onder achterhouding van de gegevens over de locatie van de passage - door aan Interpay en Chipper, de twee organisaties achter de chipkaarten. Deze boeken periodiek het totaalbedrag over naar een rekening van de Belastingdienst op grond van de ontvangen passagegegevens. De Belastingdienst kan uit de unieke nummers van de chipkaarten niet afleiden welke bankrekening en welke houder erbij horen. Voor de betrokken chipkaartorganisaties is dat wel mogelijk, maar zij zullen deze exercitie slechts uitvoeren bij fraudebestrijding en bij klachtenbehandeling op verzoek van de kaarthouder.
Bij de tweede soort passage gaat het om voertuigen die niet zijn voorzien van een betaalbox voor elektronische betaling of waarbij niet elektronisch wordt betaald omdat er iets misgaat in de transactieprocedure (ontoereikend saldo, storing in of tussen betaalbox en walstation). Bij deze passage wordt per videocamera voor- en achterzijde van het voertuig geregistreerd voor de bepaling van het kenteken. Deze registraties worden verzameld door de Belastingdienst waarna identificatie van kentekens en kentekenhouders plaatsvindt. Inmiddels is bekend gemaakt dat deze taak mogelijk wordt uitbesteed aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Periodiek - in de Memorie van Toelichting wordt gesproken van 'maandelijks' - ontvangt de belastingplichtige een rekening die binnen vier maanden moet zijn voldaan.
Bij de registratie op kenteken nemen voertuigen met een buitenlands kenteken een speciale plaats in. In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat alleen houders van een buitenlands kenteken die veelvuldig in de Randstad worden geregistreerd, een rekening krijgen. Om deze vorderingen in het buitenland opeisbaar te maken, zullen (bilaterale) belastingverdragen moeten worden gesloten of uitgebreid.
3
Vijf kritische vragen over elektronisch betalen
Bij elektronische betaling registreert het walstation het unieke nummer van de chipkaart in het passerende voertuig. Dit nummer wordt gekoppeld aan het gegeven over de locatie van het walstation. Voor de hand ligt dat hier ook een tijdregistratie (datum, tijdstip) aan vast komt te zitten. Ik ga ervan uit dat het signaal dat de betaalbox uitzendt verder geen uniek gegeven bevat dat mogelijk wordt vastgelegd.
De gegevens die bij het walstation worden vastgelegd zijn persoonsgegevens, gegevens die in principe herleidbaar zijn tot individuele, natuurlijke personen, in dit geval de kaarthouders. Onderdelen die hierbij ernstige wrijving dan wel strijdigheid met vereisten uit de privacywetgeving kunnen opleveren zijn:
1
Moet het unieke chipkaartnummer noodzakelijkerwijze worden vastgelegd in de registratie bij een geldige elektronische betaling? (art. 18 lid 2 WPR: noodzakelijkheidscriterium voor gegevens persoonsregistratie/art. 11 lid 1 WBP: slechts voor zover toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig)
De Belastingdienst rekent periodiek af met de betrokken chipkaartorganisaties op grond van het aantal vastgelegde passages. Hierbij gaat het de Belastingdienst niet om wie er gepasseerd is, maar om het totaalvolume en het daarmee gemoeide bedrag. Verkeer en Waterstaat slaat de gegevens over de chipkaart dus niet (noodzakelijk) voor zichzelf op, maar slechts voor het kunnen verstrekken van de gegevens aan de betrokken instellingen. Daarover meer in het volgende punt.
2
Is het noodzakelijk dat de geregistreerde kaartnummers aan de chipkaartorganisaties worden verstrekt? (art. 11 lid 1 WPR: verstrekking aan derden voorzover voortvloeiend uit doel registratie, wet of toestemming/art. 8 jo 9 WBP: geen verwerkingen die onverenigbaar zijn met doel van registratie)
Als rechtvaardiging wordt genoemd dat de gegevens ten behoeve van de klant beschikbaar moeten zijn bij betwisting van transacties en dat ze moeten kunnen worden geraadpleegd bij serieuze verdenking van fraude. De vraag die hierbij rijst is of deze twee doelen vereisen dat gegevens van alle passages van kaarthouders aan de commercieel opererende chipkaartorganisaties moeten worden verstrekt. De Belastingdienst verstrekt niet de gegevens over de gepasseerde locatie, maar de chipkaartorganisatie kan dit herleiden als er slechts in één stad wordt geheven. Denkbaar is dat de gegevens centraal bij de Belastingdienst blijven en zo nodig gericht kunnen worden geraadpleegd op verzoek van de chipkaartorganisatie of via bemiddeling van deze onderneming. Ook is het mogelijk dat de chipkaartorganisatie andere technieken gebruikt ter voorkoming van fraude met als meest simpele varianten de periodieke controle of vervanging van een kaart. Op de vragen rond proportionaliteit en subsidiariteit wordt nader ingegaan bij de volgende vraag.
3
Zijn er alternatieve middelen die een minder vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich meebrengen? (art. 5 lid 1 jo 18 leden 1 en 2 WPR: eisen noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit/art. 11 lid 1 WBP: zie punt 1)
De Registratiekamer heeft in zijn advies op het wetsvoorstel rekeningrijden aangedrongen op gebruik van de techniek waarbij op de chipkaart zelf het volledig bewijs van betaling komt vast te liggen. Daarmee zou de anonimiteit van de kaarthouder zijn gewaarborgd en het vastleggen van de gegevens op de walstations overbodig worden. Het ministerie heeft hier tegenin gebracht dat het de voorkeur heeft om met de twee bestaande chipkaarten (chipper en chipknip) in zee te gaan. Deze beschikken over een capaciteit om tien respectievelijk vijf transacties vast te leggen. Voor een effectieve betwisting van transacties zou een opslagcapaciteit van minimaal honderd transacties nodig zijn. Omdat de bestaande kaarten daaraan niet kunnen voldoen, kiest het ministerie voor de optie om de gegevens centraal op te slaan.
Hiermee is naar mijn oordeel de discussie niet gesloten. Enerzijds zal nader aan de orde moeten worden gesteld of het belang om per se met de bestaande chipkaarten te werken wel opweegt tegen het belang van de inbreuk op de privacy. Dit geldt bij invoering van rekeningrijden in één stad, waarbij de chipkaartorganisatie de locatie - de 'tolgemeente' - waar de kaarthouder is geregistreerd, kan herleiden. Ook moet worden gekeken naar andere bruikbare alternatieve betalingsmethoden die een minder vergaande inbreuk op de privacy maken en waarin snelle ontwikkelingen zichtbaar zijn. Een voor de hand liggend alternatief waarbij nagenoeg geen inbreuk op de privacy plaatsvindt, is het systeem van prepaid-kaarten. Net als een 10-rittenkaart in het openbaar vervoer of als de telefoonkaart voor publieke telefooncellen, zou een kaart kunnen worden gebruikt die vooraf wordt aangekocht en betaald (bijv. bij benzinestations, supermarkten, postkantoren) en die goed is voor 5 of 10 passages waarna de kaart moet worden vervangen. Een ander meer geavanceerd alternatief is het gebruik van GPS (Global Positioning System) waarbij passages bij bepaalde locaties worden vastgelegd op de boordcomputer. Deze wordt periodiek afgelezen - bijvoorbeeld bij (verplichte) onderhoudsbeurten - om de rekening op te maken. Dit is een duurdere oplossing die niettemin interessant is met het oog op de discussie rond de mogelijke invoering van een systeem van kilometerheffing.
4
In hoeverre is de bestaande relatie tussen een kaarthouder en bank van invloed op de mogelijkheid of geldigheid van elektronische aangifte en betaling?
Deze vraag is meer van praktisch belang. Uitgangspunt bij het rekeningrijden zal moeten zijn dat iedereen moet kunnen profiteren van het goedkopere tarief via elektronische betaling. Op grond van de algemene voorwaarden voor gebruik van de chipkaart (bijvoorbeeld de plicht tot het laden van een minimumbedrag of de plicht van uitsluitend persoonlijk gebruik door de chipkaarthouder) kan de bank de autorisatie tot gebruik intrekken als de kaarthouder de verplichtingen niet nakomt. Deze voorwaarden die bedoeld zijn voor de gangbare zakelijke relatie tussen de bank en haar cliënt, moeten niet als voorwaarden voor het elektronisch voldoen van belasting gaan doorwerken. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zal er zorg voor moeten dragen dat iedereen elektronisch moet kunnen betalen.
Een andere te nemen hobbel is dat de algemene voorwaarden nu kunnen bepalen dat bij onleesbaarheid van de gegevens op de chipkaart over betalingen en saldo, de administratie van de bank volledig bewijs oplevert, behoudens tegenbewijs van de kaarthouder. Dit sluit niet helemaal aan bij de zienswijze van het ministerie dat aangeeft: 'ingeval er een dispuut ontstaat omtrent een betaling met behulp van een chipkaart van de banken, ligt de bewijslast bij de banken en zal de klant het voordeel van de twijfel worden gegeven' (kamerstukken 25 816, nr 7, p. 20). Ook moet er nog een oplossing worden gezocht voor buitenlandse kentekenhouders die geen bankrekening (en chipkaart) in Nederland hebben, maar wel de gelegenheid moet worden geboden om te profiteren van het lagere tarief van de elektronische heffing. Het is de vraag of dat met de twee bestaande chipkaarten lukt. Het ministerie heeft het voornemen om een chipknip-compatible prepaid-kaart te faciliteren voor buitenlandse kentekenhouders.
5
Hoe wordt tegemoetkomen aan het recht op inzage van de geregistreerde? (art. 29 WPR: recht op inzage eigen gegevens in registratie/art. 35 WBP: idem)
Als straks rekeningrijden op meerdere locaties wordt ingevoerd en een automobilist wil de locaties nagaan waar hij of zij elektronisch heeft betaald, bijvoorbeeld ter verantwoording tegenover zijn werkgever, dan doet zich de volgende moeilijkheid voor. De chipkaartorganisatie kan niet helpen want deze heeft officieel geen gegevens over de locaties waar betaald is. De Belastingdienst kan slechts aan het verzoek voldoen als het de overgedragen gegevens aan de bankinstellingen heeft gekopieerd en een versie van het bestand zelf behoudt, gekoppeld aan de gegevens over de locatie. Op deze wijze komt vast te staan dat de overheid de unieke chipkaartcodes ook voor zichzelf moet vastleggen en bewaren.
4
Vijf kritische vragen inzake voldoening op kenteken
Van alle passages waarbij geen elektronische betaling plaatsvindt, wordt een video-opname gemaakt. Behalve tijd en plaats van de passage worden beeldgegevens van de voor- en achterzijde van het voertuig vastgelegd voor aflezing van het kenteken. Dit gebeurt met behulp van aflezingsprogrammatuur. Bij afbeeldingen die met deze techniek geen resultaat geven, wordt overgeschakeld op handmatige verwerking. Na identificatie en raadpleging van het kentekenregister, krijgt de kentekenhouder periodiek een rekening in de vorm van een uitnodiging tot het doen van aangifte. Onderdelen hierbij die ernstige wrijving dan wel strijdigheid met vereisten uit de privacywetgeving kunnen opleveren zijn:
1
Welke beeldgegevens zijn noodzakelijk voor identificatie? (art. 7 WPR jo art. 3 BGG criteria vastleggen gegevens ras/art. 16 jo 18 WBP: idem)
Bij de beeldgegevens worden gegevens vastgelegd van de passerende auto. Daarop zijn ook de bestuurder en inzittenden geheel of gedeeltelijk zichtbaar. In het perspectief van mogelijke herkenbaarheid van ras, gaat het hier om gevoelige of bijzondere gegevens in de zin van de privacywetgeving. Deze gegevens mogen slechts opgenomen worden in een registratie voor zover de wet of het Besluit gevoelige gegevens dit toestaat. Het wetsvoorstel Rekeningrijden of andere wetgeving bevatten geen bepaling waarin dit wordt geregeld. Het Besluit gevoelige gegevens staat het vastleggen slechts toe voor zover dit onvermijdelijk is ter identificatie van de betreffende persoon (zie uitspraak Registratiekamer 4 oktober 1994, 93.K.019). Omdat onderliggende beeldopnames slechts bedoeld zijn om de kentekenhouder te identificeren - dit kan iemand anders dan de bestuurder betreffen - is het mijns inziens niet toegestaan om deze gegevens vast te leggen en te verwerken. Het niet kiezen voor elektronische betaling kan naar mijn mening niet worden gezien als 'expliciete toestemming' van de betrokken persoon voor het maken van de beeldopname.
Dat het ministerie bewust meer op de beeldopname wil hebben staan dan alleen de kentekenplaat blijkt uit het voornemen om bij slecht leesbare kentekenplaten op grond van het merk en type auto verder te zoeken naar de kentekenhouder.
2
Welke nevendoelen zijn toegestaan? (art. 4 lid 1 WPR jo 18 lid 1 WPR: registratie slechts met bepaald doel gerechtvaardigd door belang houder en noodzakelijk voor een goede vervulling taak/art. 7 jo art. 8c en e jo art. 9 leden 1 en 2 sub a WBP: wel bepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en noodzakelijk voor vervulling publiekrechtelijke taak, onverenigbaarheid met oorspronkelijk doel)
Uit de stukken kan men ook aflezen dat de video-opnamen kunnen of zullen worden gebruikt voor het opsporen en vervolgen van gebruikers van valse kentekens of verkeerd gevoerde kentekenplaten. Wordt een kenteken via de beeldopname herkend en betaalt de kentekenhouder op de voorgeschreven wijze, dan kan de beeldopname naar mijn mening niet worden gebruikt voor het opleggen van een sanctie indien het kenteken/de kentekenplaat niet op de voorgeschreven wijze wordt gevoerd. Handhaving van verkeerswetgeving ligt misschien in het verlengde maar dient niet rechtstreeks het doel van fiscale heffing ter regulering van het verkeer waarvoor het rekeningrijden wordt ingevoerd.
Er mag worden verwacht dat daar van te voren duidelijkheid over wordt verschaft, waarbij een en ander zo nodig in de wet of in een uitvoeringsbesluit wordt uitgewerkt.
3
Zijn er voldoende voorzieningen getroffen ter bevordering van juiste en volledige gegevens? (art. 5 lid 2 WPR: houder treft de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en volledigheid opgenomen persoonsgegevens/art. 11 lid 2 WBP: nodige maatregelen voor juistheid en nauwkeurigheid gegevens)
Bij deze vraag gaat het om de gegevens die op de video-opname worden geregistreerd. Belangrijker zijn echter de verwerkingen daarna van deze gegevens. Eerst vindt verwerking plaats via de afleesapparatuur. Het ministerie raamt dat bij dit proces bij 0,01% van de gevallen verkeerde aflezing plaatsvindt, waardoor verkeerde kentekenhouders worden aangeschreven. Na de identificatie via de afleesapparatuur worden de gegevens 'gekoppeld' aan gegevens uit het kentekenregister. Hoewel tenaamstellingen tegenwoordig on-line worden verwerkt, ontvangt de ANWB nog veel signalen van haar leden die erop wijzen dat de administratie van het kentekenregister (nog) niet volledig is opgeschoond en nog niet snel en accuraat functioneert bij wijzigingen in de gegevens, bijvoorbeeld bij verkoop van auto's of bij wisseling van kenteken. Ook hierdoor zullen rekeningen in verkeerde brievenbussen vallen.
Uit informatie van Verkeer en Waterstaat kan ook worden afgeleid dat koppeling van de gegevens plaatsvindt met het Bevolkingsregister voordat de rekening naar de belastingplichtige wordt gestuurd. Door fouten in deze administratie komt nog eens 1% van de rekeningen op het verkeerde adres.
Tenslotte doet zich nog een pijnlijk probleem voor aan de basis van het systeem van identificatie op grond van kentekenplaten. Het ministerie zelf schat dat jaarlijks zo'n 15.000 kentekenhouders (0,2% van het totaal) een rekening ontvangen voor passages die ze nooit hebben gemaakt, veroorzaakt door gebruik van valse kentekens. Om onder de belasting uit te komen zullen deze slachtoffers een moeizame procedure van bezwaar en beroep moeten voeren, waarbij ze bovendien met de ongunstige bewijslast zitten opgescheept om maanden na de vermeende registratie aan te tonen dat hun auto zich op dat moment ergens anders bevond. Zeker nu het ministerie dat verantwoordelijk is voor rekeningrijden tevens de zorg heeft en sturing geeft aan het systeem van kentekenplaten, moeten hoge eisen worden gesteld aan de juistheid en volledigheid van een systeem waarbij op kenteken wordt belast.
Voorzien wordt dat rekeningrijden het rijden met een vals kenteken zal bevorderen. Daar staat tegenover dat er de komende drie jaar nieuwe kentekenplaten worden ingevoerd op basis van het systeem Gecontroleerde afgifte en inname kentekenplaten (Gaik). Dit systeem is minder fraudegevoelig, maar biedt nog steeds behoorlijke ruimte voor misbruik en is bovendien pas voltooid op een tijdstip na de geplande invoeringsdatum van rekeningrijden.
Deze omissies bij elkaar opgeteld - samen goed voor naar schatting meer dan 100.000 verkeerde aanslagen per jaar - ben ik van mening dat de verantwoordelijke minister meer voorzieningen moet treffen om ervoor te zorgen dat met 'zuivere gegevens' wordt gewerkt, te meer nu de fouten al voorzien worden, de benadeelden hinderlijke financiële gevolgen zullen ondervinden en het ministerie directe betrokkenheid en sturingsmogelijkheden heeft ten aanzien van het systeem van kentekening en kentekenadministratie.
4
Mogen beeldgegevens van buitenlands gekentekende voertuigen worden vastgelegd? (art. 5 lid 1 jo art. 18 lid 2 WPR: alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor doel/art. 11 lid 1 WBP: alleen voorzover - voor doel - toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig)
De meeste buitenlandse voertuigen zullen niet elektronisch betalen, wat met zich meebrengt dat er op kenteken moet worden geheven. Of deze belastingvordering opeisbaar wordt, hangt in hoge mate af van belastingverdragen die nog moeten worden afgesloten. Voorzover landen hiertoe al bereid zijn, zal dit niet op korte termijn zijn te realiseren.
Daarnaast zullen belemmeringen als een slechte kentekenadministratie in bepaalde landen en de wettelijke privacy-eisen die gelden voor het verstrekken van deze gegevens aan buitenlandse autoriteiten, met name aan die buiten de Europese Unie (Oostblok, Balkan, Turkije, Noord-Afrika) van invloed zijn.
Nu er niet of willekeurig zal worden geheven ten aanzien van houders van buitenlandse kentekens, hoeven deze gegevens ook niet - noodzakelijk - te worden vastgelegd of verwerkt. Zolang er niet wordt geheven zou ook kunnen worden gesproken van gegevens die niet ter zake dienend of bovenmatig zijn.
5
Kan het recht op inzage indien zo nodig worden ontzegd? (art. 29 WPR/art. 35 WBP: zie punt 5)
Door met de fictie te werken dat de bestuurder dezelfde is als de kentekenhouder kunnen er ongewenste gevolgen optreden in het kader van de privacy. Daarbij moet worden gedacht aan de rechten waarop houders van hun geregistreerde kentekens met een groot wagenpark van bedrijfsauto's, lease-auto's en huurauto's zich mogelijk kunnen beroepen. Zo moet men voorbereid zijn op verzoeken van werkgevers tot inzage in de geregistreerde gegevens om bijvoorbeeld na te gaan of een bedrijfsauto ook door anderen dan de werknemer (bijvoorbeeld de echtgenoot) wordt gebruikt of om na te gaan of de werknemer wel carpoolt zoals overeengekomen. De kentekenhouder krijgt dus mogelijk mede inzage in gegevens van derden (de bestuurder/chipkaarthouder) als de houder niet zelf achter het stuur plaats neemt.
5
Conclusie
De vorm van rekeningrijden zoals het Ministerie van Verkeer en Waterstaat die graag wil invoeren bevat een reeks onderdelen die moeilijk zijn te rijmen met eisen vanuit de huidige en toekomstige privacywetgeving. Ook bij toekomstige initiatieven van betaald rijden zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Vanuit het oogpunt van privacy is er veel voor te zeggen om voor een systeem te kiezen waarbij gegevens over passages uitsluitend worden opgeslagen op een informatiedrager die in het bezit is van de weggebruiker. Dit zou ook in de lijn zijn met de adviezen van de Registratiekamer. Deze informatiedrager zou dan wel periodiek steekproefsgewijze aan controle kunnen worden onderworpen.
De optie van betaalstroken is vanuit privacy-optiek ook interessant, nu bij deze variant van betaald rijden expliciet een keuzemogelijkheid bestaat om een rijbaan te kiezen waarop helemaal geen gegevens van de weggebruiker worden geregistreerd.
[1] Dit artikel is tevens gepubliceerd in Privacy & Informatie, 2000 nr 1, februari.