VRA 1995, p. 289
1995-10-01
Mr drs M.P. Bart
Op 1 januari 1995 was het eindelijk zo ver: de nieuwe Wegenverkeerswet (WVW 1994)[1] trad in werking, samen met enkele Algemene Maatregelen van Bestuur ter uitvoering van de wet, waarvan het Voertuigreglement (Vr)[2] voor deze bijdrage de belangrijkste is.
Om te voldoen aan het verzoek van de redactie mij te beperken tot het Voertuigreglement, laat ik de grote lijnen van de nieuwe verkeerswetgeving en de hoofdzaken van de WVW 1994 voor wat ze zijn en stap ik direct over naar datgene waar het om te doen is: de voertuigreglementering.
Eerst zal de structuur van het Vr aan de orde komen, waarna zal worden ingegaan op de positie van enkele categorieën voertuigen. Er zal worden stilgestaan bij de definities van verschillende begrippen die in het Vr voorkomen en bij de voor de verschillende voertuigcategorieën geldende voorschriften. Voor zover nodig en relevant worden ook definities en voorschriften uit de WVW 1994 en het RVV 1990 erbij betrokken. Ik besteed speciale aandacht aan de motorfiets, de bromfiets en het invalidenvoertuig, omdat juist deze voertuigen aanleiding tot problemen geven, als gevolg van de wijze waarop ze zijn gedefinieerd. Dit betekent uiteraard niet dat de overige categorieën voertuigen niet interessant zouden zijn.
De nieuwe voertuigreglementering
VRA 1995, p. 289
Mr drs M.P. Bart
Voertuigregl.Wegenverkeerswet
1
Structuur van het Voertuigreglement[3]
Het Vr is verdeeld in negen hoofdstukken, waarvan de hoofdstukken 1 ('Algemene Bepalingen'), 3 ('Eisen toelating') en 5 ('Permanente eisen') de belangrijkste zijn. De hoofdstukken 3 en 5 (en ook 4 en 9) zijn onderverdeeld in afdelingen, de meeste afdelingen in paragrafen. De bepalingen zijn per hoofdstuk genummerd. De artikelnummering doet denken aan de 'telefoonnummers' uit het ontwerp-Nieuw Burgerlijk Wetboek. Ieder hoofdstuk begint met een nieuw artikel 1. De nummering van de 'grote' hoofdstukken 3 en 5 bestaat uit een hoofdstuk- en een afdelingsaanduiding en vervolgens het eigenlijke artikelnummer. Dit komt de overzichtelijkheid ten goede. De nummering binnen de hoofdstukken 3 en 5 is bijzonder. Zoals gezegd, geven drie getallen achtereenvolgens het hoofdstuk-, afdelings- en artikelnummer aan, bijvoorbeeld 5.10.14. De afdelingen zijn gekoppeld aan de verschillende soorten voertuigen en zijn op hun beurt weer verdeeld in paragrafen, die overigens niet in de artikelnummering terugkeren. De verschillende paragrafen zijn gerelateerd aan een bepaald onderwerp. Binnen hoofdstuk 5 bevat bijvoorbeeld § 3 (bestaande uit de art. 8 t/m 13) van de verschillende afdelingen steeds de bepalingen die betrekking hebben op de motor. Zo kan het gebeuren dat er in de nummering grote gaten vallen. Het artikel dat volgt op art. 5.9.6 is niet art. 5.9.7 zoals men zou verwachten maar art. 5.9.29. Afdeling 9 heeft betrekking op fietsen. Alle bepalingen die beginnen met 5.9 hebben op enigerlei wijze te maken met de aan fietsen gestelde permanente eisen. Aangezien een fiets per definitie geen motor heeft, bestaan er binnen 5.9 ook geen op de voertuigmotor betrekking hebbende bepalingen. Daarom komt na art. 5.9.6, het enige artikel in § 2, 'Afmetingen en massa's', art. 5.9.29, het enige artikel in § 7, 'Stuurinrichting'. De § 3 t/m 6 worden dus overgeslagen.
Voor de duidelijkheid volgt hieronder een overzicht van de indeling in afdelingen en paragrafen van de hoofdstukken 3 en 5.
Indeling hoofdstuk 3
Afdelingen
1
Kampeerauto's
2
Personenauto's
3
Bedrijfsauto's
4
Motorfietsen
5
Driewielige motorrijtuigen
6
Bromfietsen
7
Aanhangwagens
8
Voertuigonderdelen
Paragrafen
§ 0 Algemeen
§ 1 Algemene bouwwijze van het voertuig
§ 2 Afmetingen en massa's
§ 3 Motor
§ 4 Krachtoverbrenging
§ 5 Assen
§ 6 Ophanging
§ 7 Stuurinrichting
§ 8 Reminrichting
§ 9 Carrosserie
§ 10 Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
§ 11 Verbinding tussen trekkend voertuig en aanhangwagen
§ 12 Diversen
Indeling hoofdstuk 5
Afdelingen
1
Algemeen. Verbodsbepalingen
2
Personenauto's
3
Bedrijfsauto's
4
Motorfietsen
5
Driewielige motorrijtuigen
6
Bromfietsen
7
Motorrijtuigen met beperkte snelheid
8
Landbouwtrekkers
9
Fietsen
10-11 Invalidenvoertuigen
12-16 Aanhangwagens
17
Wagens
18
Gebruikseisen voertuigen
Paragrafen
§ 0 Algemeen
§ 1 Algemene bouwwijze van het voertuig
§ 2 Afmetingen en massa's
§ 3 Motor
§ 4 Krachtoverbrenging
§ 5 Assen
§ 6 Ophanging
§ 7 Stuurinrichting
§ 8 Reminrichting
§ 9 Carrosserie
§ 10 Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
§ 11 Verbinding tussen trekkend voertuig en aanhangwagen
§ 12 Diversen
Ook is ieder artikelnummer gebonden aan een bepaald onderwerp. Elk art. 43 (steeds een onderdeel van § 9 'Carrosserie') van hoofdstuk 5 heeft betrekking op de ruitewisserinstallatie. Zo hebben de art. 5.2.43, 5.3.43 en 5.5.43 betrekking op de ruitewissers van achtereenvolgens personenauto's (afdeling 2), bedrijfsauto's (afdeling 3) en driewielige motorrijtuigen (afdeling 5). De art. 5.4.43, 5.6.43 en 5.9.43 bestaan niet, daar de afdelingen 4, 6 en 9 betrekking hebben op de - ruitloze! - motorfietsen, bromfietsen en fietsen.
Het lijkt ingewikkeld, maar dat is het juist niet, wanneer men eenmaal gewend is aan de structuur. Een zeer handig hulpmiddel wordt geboden in bijlage 2 van de Nota van Toelichting dat onder meer een overzicht geeft van de artikelinhoud.
Op de eerste bladzijde van de Nota van Toelichting[4] wordt als belangrijkste bezwaar tegen de onder het WVR bestaande voertuigreglementering de ontoegankelijkheid ervan genoemd. Een voorbeeld daarvan vindt men in de maar liefst 30 bladzijden omvattende verlichtingstabel die behoort bij art. 84 WVR. Een zeer belangrijke doelstelling van de nieuwe regeling is het wegnemen van deze ontoegankelijkheid. Het Vr beantwoordt volledig aan dit doel. De op het eerste gezicht wat vreemde gaten in de artikelnummering zijn inherent aan de gehanteerde systematiek, maar zijn geenszins storend.
Een ander voorbeeld van goede toegankelijkheid vindt men in art. 1.1 waarin de te definiëren begrippen in alfabetische volgorde worden genoemd. Al met al vind ik het Voertuigreglement wat betreft de overzichtelijkheid zeer geslaagd. Iets anders is dat de thans geldende verkeerswetgeving als zodanig niet overzichtelijk en niet geslaagd is. Immers, de nieuwe wetgeving is slechts gedeeltelijk ingevoerd en van de oude wetgeving is een gedeelte nog niet ingetrokken. Erg onoverzichtelijk.
2
Definities
2.1
Voertuigen en motorrijtuigen
Art. 1.1 van het nieuwe Voertuigreglement geeft een groot aantal definities van begrippen die in het reglement worden gebruikt. Eén van die begrippen is 'voertuig' waaronder wordt verstaan (art. 1.1 onderdeel bd Vr):
'motorrijtuig, aanhangwagen, fiets, zijspanwagen, wagen of andere constructie, niet bestemd om langs spoorstaven te worden voortbewogen; onder een andere constructie wordt niet verstaan een kinderwagen, niet-gemotoriseerde rolstoel, kruiwagen of soortgelijke kleine constructie.'
Een echte definitie is dit eigenlijk niet, er wordt eerder een opsomming gegeven. Toch kunnen we hiermee wel uit de voeten (of uit de wielen, zo men wil). Duidelijk is dat de letterlijk genoemde fiets een voertuig is. Dit geldt ook voor een bromfiets. Dit woord komt in de opsomming weliswaar niet voor, maar de bromfiets behoort, gezien de definitiebepaling van bromfietsen[5] , tot de categorie motorrijtuigen die wèl in de opsomming voorkomt. Ook de tram wordt niet genoemd. Mogelijk is de tram een 'andere constructie', maar dan wel een constructie die over rails wordt voortbewogen. De tram is dus geen voertuig in de zin van het Vr. Ook kinderwagens en dergelijke zijn geen voertuigen, zo blijkt uit de toevoeging na de puntkomma. De nieuwe 'soortgelijke kleine constructie' kan men als het equivalent zien van de oude 'dergelijke kleine voertuigen' als bedoeld in art. 1 lid 1 onderdeel a WVR.
Ook in het RVV 1990 komt het begrip 'voertuig' voor, zij het anders omschreven[6] . De tram en de niet-gemotoriseerde rolstoel zijn wèl voertuigen in de zin van het RVV!
Er is naar gestreefd dezelfde begrippen in verschillende regelingen op dezelfde wijze te omschrijven[7] . Toch is dat niet altijd mogelijk. Er moet rekening worden gehouden met de eigen aard van de regeling in kwestie. Zo is het begrijpelijk dat in het RVV, dat gedragsregels geeft voor weggebruikers, de niet-gemotoriseerde rolstoel als een voertuig wordt beschouwd. Maar omdat het kennelijk niet opportuun wordt geacht aan dit soort 'voertuigen' technische eisen te stellen, is het niet nodig dit 'voertuig' te beschouwen als een voertuig in de zin van het - technische - Vr.
Ook de WVW 1994 kent het begrip 'voertuig', maar een definitie of opsomming ontbreekt. Toch is het wel van belang om te weten wat precies een voertuig is in de zin van deze wet. Denk aan art. 8, de opvolger van art. 26 WVW, waarin het onder invloed besturen van een voertuig verboden wordt verklaard. Gelet op de ratio van de betrokken bepaling zal de tram wèl en de kinderwagen níet als voertuig moeten worden beschouwd[8] .
Een andere in het Voertuigreglement gebezigde term is 'motorrijtuig'. Het is van belang te weten wat hieronder precies wordt verstaan. Niet zozeer om te bepalen of een bepaald technisch voorschrift al dan niet van toepassing is, want de technische voorschriften gelden niet voor motorrijtuigen (of zelfs voertuigen) in het algemeen maar voor allerlei afzonderlijke categorieën voertuigen. Het belang is gelegen in de omstandigheid dat het woord 'motorrijtuig' in veel gevallen onderdeel is van de definitie van andere begrippen. Bijvoorbeeld: een bedrijfsauto is een motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde ...[9] ; een geleed motorrijtuig is een motorrijtuig, bestaande uit ...[10] .
Een definitie ontbreekt echter in art. 1.1. Op het eerste gezicht lijkt er niets te zijn veranderd in vergelijking met het WVR, waarin de term 'motorvoertuig' wel wordt gebruikt, maar (anders dan in het RVV) niet wordt gedefinieerd. Toch bestaat er wat dit betreft een groot verschil tussen het Vr en het WVR. In de oude en nieuwe WVW en in het Vr komt hetzelfde begrip 'motorrijtuig' voor dat in de formele wet wordt gedefinieerd. In het WVR wordt daarentegen gesproken over het noch in het WVR zelf noch in de formele wet gedefinieerde 'motorvoertuig'.
In art. 1 lid 1 onderdeel c WVW 1994 worden motorrijtuigen omschreven als:
'alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders.'
Deze definitie geldt dus niet alleen voor de WVW 1994 maar ook voor het Vr. Alle gemotoriseerde voertuigen, met uitzondering van trams en treinen, maar met inbegrip van bromfietsen, met een motor uitgeruste invalidenvoertuigen, tractoren, draglines, trolleybussen etc. zijn voor de toepassing van de WVW en het Voertuigreglement motorrijtuigen[11] . Definiëring in het Voertuigreglement zou overbodig zijn, daarvan is terecht afgezien[12] .
Een kwestie van woordkeus dient nog te worden aangestipt. 'Motorrijtuig' is een wat gedateerde term in vergelijking met 'motorvoertuig'. Dit kon men tot nu toe ook terugvinden in de verschillende verkeerswetten. In oudere regelingen, zoals de WVW (1935), de Nederlandse vertaling van het Verdrag van Genève (1949) en het oorspronkelijke WVR (1951), wordt over 'motorrijtuigen' gesproken, in nieuwere regelingen, zoals het RVV (1966), het in 1966 grondig herziene WVR, de vertaling van het Verdrag van Wenen (1968) en het RVV 1990, wordt over 'motorvoertuigen' gesproken. Met deze traditie wordt nu gebroken. In de WVW 1994 en het Vr is de oude terminologie weer in ere hersteld. Principieel verkeerd is dit natuurlijk niet. Het gebruik van 'motorvoertuig' over de gehele linie van de verkeerswetgeving had echter meer voor de hand gelegen.
2.2
Motorfietsen
De motorfiets kent al een lange historie. Dit geldt niet voor het woord 'motorfiets' als wettelijke term. Pas in 1991, bij de invoering van het RVV 1990, werd 'motorfiets' als een in de wetgeving gebezigde en gedefinieerde term geïntroduceerd. Tot die tijd werd dit voertuig nogal omslachtig aangeduid als 'motorvoertuig op twee wielen met of zonder zijspanwagen'[13] of als 'motorvoertuigen op twee wielen, motorvoertuigen op twee wielen met zijspanwagen, motorvoertuigen op twee wielen met aanhangwagen'[14] . De wetgever heeft het in het dagelijkse spraakgebruik gebezigde woord overgenomen. Volgens het RVV 1990 is een motorfiets (art. 1 onderdeel y) een
'motorvoertuig op twee wielen al dan niet met zijspan- of aanhangwagen.'
Deze definitie lijkt erg duidelijk, maar levert bij nader inzien toch enige problemen op. Daarop wil ik op deze plaats niet ingaan want in deze bijdrage zou de nadruk worden gelegd op het Voertuigreglement. Kortheidshalve verwijs ik naar een eerder artikel waarin onder meer deze materie aan de orde is gesteld[15] .
Het Vr geeft in tegenstelling tot zijn voorganger, het WVR, wèl een definitie van het begrip 'motorfiets', namelijk (art. 1.1 onderdeel ao):
'motorrijtuig op twee wielen, met of zonder zijspanwagen, alsmede een motorrijtuig op drie asymmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als motorfiets is aangeduid.'
Deze volzin omvat twee definities. De eerste is een materiële; het te definiëren begrip wordt omschreven aan de hand van enkele kenmerken die wezenlijk zijn voor het begrip in kwestie. Dit zijn de constitutieve kenmerken, dat wil zeggen de kenmerken waaraan moet zijn voldaan om de status 'motorfiets' te verkrijgen. Behalve constitutieve kenmerken bestaan er ook regulatieve. Het verschil is dat de constitutieve de status bepalen en de regulatieve iets naders zeggen over het begrip waarvan de status reeds bekend is[16] . Wanneer wij zeggen dat een motorfiets een motor (art. 1.1 onderdeel ao Vr) en een achterlicht ( art. 3.4.41 aanhef en onderdeel c en art. 5.4.51 aanhef en onder d Vr) moet hebben, bedoelen we dat het voertuig zonder motor geen motorfiets is, maar dat het voertuig zonder achterlicht wel een motorfiets kan zijn, zij het een motorfiets die niet aan de voorschriften voldoet; ofwel: een motorfiets zonder motor is onbestaanbaar[17] , een motorfiets zonder achterlicht is illegaal.
De in deze materiële definitie voorkomende constitutieve kenmerken zijn:
1
motorrijtuig
2
a. twee wielen; met/zonder zijspan òf
b
drie asymmetrische wielen
3
a. meer dan 45 km/h òf
b
verbrandingsmotor meer dan 50 cc
4
niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid.
Dit zijn cumulatieve eisen. Er moet worden voldaan aan de vereisten 1 en 2a òf 2b en 3a òf 3b en 4.
Bij deze vereisten is enige toelichting gewenst:
Ad 2: Aan een tweewielige motorfiets kan een zijspan zijn bevestigd. Aan een driewielige motorfiets niet, omdat het 'zijspan' sowieso al deel uitmaakt van het voertuig. Dit blijkt uit de toevoeging 'asymmetrisch'. De asymmetrische driewieler is in feite een motorfiets met een niet-afkoppelbaar zijspan[18] .
Ad 3: Aan een van de onderdelen a (meer dan 45 km/h) of b (meer dan 50 cc) moet zijn voldaan. Meestal zal wel aan beide onderdelen zijn voldaan. De meeste (originele[19] ) motorfietsen zijn uitgerust met een veel grotere motor èn kunnen een aanzienlijk hogere snelheid halen.
Het Vr spreekt niet over de maximum snelheid sec, maar over de door de constructie bepaalde maximum snelheid. Hetzelfde ziet men in de voormalige en nieuwe bromfietsdefinities[20] . De vraag is of deze toevoeging betekenis heeft. Met andere woorden, kan de werkelijke maximum snelheid afwijken van de door de constructie bepaalde maximum snelheid? Men zou kunnen menen van wel, namelijk wanneer men de 'door de constructie bepaalde' maximum snelheid gelijk stelt met de oorspronkelijke maximum snelheid. Zo redenerend is een opgevoerde brommer die 80 km/h kan halen nog steeds geconstrueerd voor een snelheid van 40 of 45 km/h en is, om een extreem voorbeeld te noemen, een 'afgevoerde' (geknepen, geherconstrueerde) motorfiets die niet sneller kan dan 35 km/h nog steeds geconstrueerd voor een maximum snelheid van 120, 180 of 240 km/h. De Hoge Raad is een andere mening toegedaan[21] . Vrij vertaald weergegeven: wanneer als gevolg van technische wijzigingen een nieuwe maximum snelheid is ontstaan, dan is die nieuwe snelheid de maximum snelheid waarvoor het voertuig voortaan is geconstrueerd. Deze opvatting is ook de mijne[22] . Iets anders is dat de door de constructie bepaalde snelheid een 'duurzame' snelheid onder normale omstandigheden is, terwijl het op een bepaald moment werkelijk haalbare maximum kan worden beïnvloed door zaken als de kracht en de richting van de wind en het hellingspercentage van de weg. Dit betekent dat een motorfiets bergop een motorfiets blijft en dat een bromfiets bergaf een bromfiets blijft.
Ad 4: Het niet-zijn van een zogeheten motorrijtuig met beperkte snelheid is ook een onderdeel van de motorfietsdefinitie[23] . Om de motorfietsdefinitie te doorgronden is men gedwongen eerst een andere definitie te bestuderen. Gemakkelijker wordt het hierdoor niet.
Naast deze materiële definitie bestaat ook een formele definitie: een voertuig dat volgens het kentekenbewijs als motorfiets is aangeduid is - in ieder geval - een motorfiets. Men mag verwachten dat een voertuig waarvoor een 'motorfietskentekenbewijs' is afgegeven, ook wel de materiële, constitutieve motorfietskenmerken zal vertonen. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat een bedrijfsauto of personenauto op het kentekenbewijs als motorfiets zal zijn aangeduid. Aan de andere kant ..., vergissen is menselijk. Deze formele definitie kan dan ook (in theorie?) tot zeer vreemde consequenties leiden, namelijk dat een tienwielig voertuig van 30 ton een motorfiets is wanneer op het kentekenbewijs bij wijze van vergissing dat voertuig als motorfiets is aangeduid.
Wanneer de betekenis van een passage niet geheel duidelijk is, is men geneigd de toelichting er op na te slaan. In de Nota van Toelichting bij de motorfietsomschrijving wordt echter in alle talen gezwegen over deze formele definitie. Het blijft gissen naar de zin ervan. Wellicht is de bedoeling gelegen in het voorkomen van statuswisseling. Als een motorfiets waarvoor een 'motorfietskentekenbewijs' is afgegeven, niet langer aan de materiële definitie voldoet - bijvoorbeeld door het monteren van een paar extra wielen, door de motor er in zijn geheel vanaf te halen of door het verkleinen van de cilinderinhoud en het verlagen van de maximum snelheid (maar wie doet nu zoiets?[24] ) -, blijft het voertuig juridisch een motorfiets. Aldus wordt statuswisseling in strikte zin, dat wil zeggen het inruilen van de huidige status tegen een nieuwe, voorkomen. Dit verhindert echter niet dat de 'afgevoerde' motorfiets (die dus vanwege het kentekenbewijs in ieder geval een motorfiets blijft), tevens een bromfiets is geworden indien tevens aan de bromfietsdefinitie is voldaan. Ook zou een motorfiets tevens een bedrijfsauto kunnen zijn, wanneer - ten onrechte - een tweede kentekenbewijs zou worden afgegeven dat - ten onrechte - de aanduiding 'bedrijfsauto' zou bevatten. De omschrijving van 'bedrijfsauto' bevat namelijk óók een formele definitie![25] .
2.3
Bromfietsen[26]
Alweer, of nog steeds ..., de bromfiets ... Zoals ik al eerder stelde:
'De bromfiets blijkt nog steeds aanleiding te geven tot juridisch gekibbel. Het is daarom goed om stil te staan bij de betekenis(sen) die het begrip 'bromfiets' heeft[27] .'
Op 1 januari 1995 is de situatie fundamenteel veranderd. In de WVW 1994 is een definitie van het begrip 'bromfiets' opgenomen. Voor daarop inhoudelijk zal worden ingegaan, dient eerst te worden benadrukt dàt er in de formele wet een definitie is opgenomen. Dit was tot nu toe niet het geval. De oude WVW kende dit begrip niet eens, laat staan dat deze wet een definitie bevatte. De begripsomschrijving in de WVW 1994 geldt óók voor de toepassing van de op die wet gebaseerde lagere regelgeving. Mocht een AMvB een niet met de WVW overeenstemmende definitie bevatten, dan is onverbindendheid het enig mogelijke gevolg. Maar waarom zou de wetgever nu zoiets doen? We zullen zien ...
Art. 1 lid 1 onderdeel e WVW 1994 definieert bromfietsen als:
'motorrijtuigen op twee of drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h en uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor, alsmede motorrijtuigen die zijn voorzien van een bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgestelde aanduiding; als bromfietsen worden mede aangemerkt vierwielige motorrijtuigen:
a
met een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen,
b
met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, en
c
uitgerust met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of uitgerust met een ander type motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 4 kW.'
Deze omschrijving bestaat uit twee materiële definities en één formele. De eerste materiële definitie heeft betrekking op twee- en driewielige bromfietsen en bevat de volgende onderdelen (constitutieve vereisten):
1
motorrijtuig
2
a. twee wielen òf
b
drie wielen
3
maximaal 45 km/h
4
a. verbrandingsmotor maximaal 50 cc òf
b
elektromotor
Er moet zijn voldaan aan 1 en 2a òf 2b en 3 en 4a òf 4b.
De tweede materiële definitie heeft betrekking op vierwielige bromfietsen en bevat de volgende onderdelen:
1
motorrijtuig
2
vier wielen
3
minder dan 350 kg
4
maximaal 45 km/h
5
a. verbrandingsmotor maximaal 50 cc òf
b
ander soort motor maximaal 4 kW
Er moet zijn voldaan aan 1 en 2 en 3 en 4 en 5a òf 5b.
Volgens de formele definitie in de WVW 1994 worden ook als bromfietsen beschouwd motorrijtuigen die zijn voorzien van een gele of oranje plaat (als bedoeld in art. 5.6.1 lid 1 onderdeel c Vr). Deze definitie verschilt van de formele definitie die we al langer kennen, dat wil zeggen de gelijkstellingsregel die betrekking had op voertuigen waarop een gele of oranje plaat was bevestigd[28] . Een fiets met een gele plaat op het voorspatbord was, hoe vreemd het ook moge klinken, voor de toepassing van het RVV en een gedeelte van het WVR een bromfiets: de bestuurder ervan moest bijvoorbeeld een helm dragen en het voertuig behoefde niet van reflecterende wielcirkels te zijn voorzien. Vanaf 1 januari 1995 is dat anders: de fiets is geen motorrijtuig, kàn dus niet aan de formele definitie voldoen en blijft daarom ook met een gele of oranje plaat een fiets.
Een ander, veel belangrijker, verschil is gelegen in de werkingsomvang van de nieuwe gelijkstellingsregel. Deze geldt namelijk voor de gehele verkeerswetgeving. Dus ook voor de toepassing van de rijbewijsregeling: wanneer op een 1200 cc motorfiets een geel plaatje wordt gemonteerd mag dit voertuig zonder rijbewijs worden bereden. De tegenwerping dat het voertuig, gezien de formele definitie van 'motorfiets' (aanduiding op het kentekenbewijs) in het Vr, een motorfiets blijft met rijbewijsplicht als gevolg, gaat niet op. De uitzonderingen op de rijbewijsplicht zijn immers niet in het Vr geregeld maar in het nog niet ingetrokken gedeelte van het WVR. En het WVR kent nu eenmaal geen motorfietsdefinitie, laat staan een formele motorfietsdefinitie[29] .
Nu in de WVW 1994, de wet in formele zin, het begrip 'bromfiets' wordt gedefinieerd, was het te verwachten dat zou worden afgezien van een definitie in het Voertuigreglement en dat de in het RVV 1990 voorkomende definitie zou komen te vervallen. Deze verwachting is niet uitgekomen. Het Vr bevat tòch een bromfietsdefinitie, die bijna geheel overeenkomt met die in de WVW 1994[30] . Het verschil is dat het Vr aan de twee- en driewielige brommers een extra eis stelt, namelijk het niet-zijn van invalidenvoertuig. De bedoeling hiervan is duidelijk: beide categorieën mogen elkaar niet overlappen. Echter, nu het gaat om een eis die de formele wet niet kent, moet dit definitie-onderdeel als niet-geschreven worden beschouwd; of liever gezegd, de gehele definitie kan maar beter worden vergeten.
Hetzelfde geldt voor het RVV 1990[31] . Bovendien zou de formele definitie (gelijkstellingsregel) in het RVV van toepassing zijn op voertuigen en niet alleen op motorrijtuigen. Dit deel van de definitie is dan ook onverbindend.
2.4
Invalidenvoertuigen
Invalidenvoertuigen komen voor en worden gedefinieerd in het Voertuigreglement en het RVV 1990, niet in de WVW 1994.
Volgens art. 1.1 onderdeel x Vr is een invalidenvoertuig een
'voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitgerust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximum snelheid niet meer dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en niet zijnde een bromfiets.'
In art. 1 onderdeel r RVV 1990 wordt een vrijwel gelijkluidende omschrijving gegeven, slechts het laatste onderdeel is anders geformuleerd[32] . Er staat 'en geen bromfiets is' in plaats van 'en niet zijnde een bromfiets'; dit maakt inhoudelijk geen verschil uit. Gelijkluidend is niet hetzelfde als dezelfde betekenis hebbend. Zowel het Vr als het RVV stellen als eis dat het moet gaan om een voertuig. Eerder is duidelijk geworden dat niet ieder voertuig in de zin van het RVV ook een voertuig is in de zin van het Vr[33] . Juist voor invalidenvoertuigen is dit onderscheid belangrijk. Het prototype van het invalidenvoertuig, de ongemotoriseerde rolstoel, is volgens het RVV wèl een voertuig maar volgens het Vr nìet. De rolstoel valt dan ook niet onder de definitie in het Vr maar is wel een invalidenvoertuig voor de toepassing van het RVV.
Er bestaan zowel ongemotoriseerde als gemotoriseerde invalidenvoertuigen. Voor beide soorten geldt dat het voertuig moet zijn ingericht voor het vervoer van een invalide en dat de maximum breedte 1.10 meter bedraagt. Als het voertuig met een motor is uitgerust, geldt dezelfde eis die ook aan bromfietsen wordt gesteld, namelijk een maximum snelheid van 45 km/h. Eisen aan het aantal wielen worden niet gesteld. Vaak zal het aantal wielen vier bedragen, denk aan de al dan niet gemotoriseerde rolstoel en het 'invalidenautootje', soms drie, denk aan het driewielige 'elektroscootertje'.
Aan het invalidenvoertuig worden eigen technische eisen gesteld, beter gezegd, de verschillende soorten invalidenvoertuigen krijgen hun eigen technische voorschriften. Vanuit die optiek is het te begrijpen dat de wetgever de bromfiets en het gemotoriseerde invalidenvoertuig scherper van elkaar heeft willen onderscheiden. Een poging daartoe hebben we al gezien in de in het Vr (en het RVV) voorkomende bromfietsdefinitie die 'niet zijnde een invalidenvoertuig' als één van de constitutieve vereisten kent. Deze poging is mislukt. Zoals al gesteld zijn de bromfietsdefinities in het Vr en het RVV 1990 onverbindend voor zover deze in strijd zijn met de WVW 1994; en de formele wet kent dit vereiste niet ...
Een andere poging ziet men in de definitie van 'invalidenvoertuig', die het niet-zijn van bromfiets als onderdeel kent. Thans zal blijken dat ook deze poging is mislukt, of, liever gezegd, wel is gelukt maar op een andere manier dan de wetgever zich had voorgesteld. Indien een voertuig als bromfiets moet worden beschouwd in de zin van het Vr - dat is het geval als een voertuig aan alle in art. 1 lid 1 onderdeel e WVW 1994 (dus niet: art. 1.1 onderdeel m Vr) genoemde constitutieve kenmerken voldoet - dan kan dat voertuig per definitie geen invalidenvoertuig zijn. Helaas bestaan er nogal wat soorten invalidenvoertuigen die strikt genomen aan de bromfietsdefinitie voldoen. Het betreft het voertuig met één voorwiel met daarboven het stuur en twee achterwielen met daarboven de zitplaats; dit voertuigje heeft een lage maximum snelheid en is voorzien van een elektromotor ('elektroscooter voor invaliden'). Dit bekende 'invalidenvoertuig' is dus geen invalidenvoertuig in de zin van het Vr en het RVV ... Hetzelfde geldt voor de gemotoriseerde rolstoel, ook een veelgebruikt vervoermiddel voor lichamelijk gehandicapten. Dit voertuig zal wel ruim onder de 350 kg blijven, gaat zeker niet harder dan 45 km/h en heeft een elektromotortje: het is dus een vierwielige bromfiets!
De vraag kan worden gesteld òf er nog wel invalidenvoertuigen bestaan. Dat is inderdaad het geval, denk aan de mini-autootjes voor gehandicapten (mits meer dan 50 cc dan wel meer dan 4 kW).
Dat de niet-gemotoriseerde rolstoel geen invalidenvoertuig is in de zin van het Vr, is op het eerst gezicht vreemd, maar wel verklaarbaar, nu de wetgever het kennelijk niet opportuun heeft geacht aan rolstoelen aparte technische eisen te stellen. Dat dat ook voor de elektrische driewieler en de elektrische rolstoel geldt, is niet alleen vreemd maar ook onverklaarbaar. De consequenties zijn nogal bizar:
-
plaats op de weg: fietspad; de vrije keus tussen trottoir, fietspad en rijbaan bestaat niet meer; boodschappen doen in een voetgangersgebied is verboden;
-
er moet een gele plaat op;
-
vanaf 1 januari 1996 is het bromfietscertificaat verplicht ...
3
Enkele voorschriften in het Voertuigreglement nader bezien
Het is niet de bedoeling alle technische vereisten die aan de verschillende voertuigen worden gesteld, te bespreken. Dat is ook niet nodig daar de structuur van het Vr erg helder en voor een ieder goed toegankelijk is. Ik beperk me daarom tot enkele 'bizarriteiten'.
In hoofdstuk 3 worden eisen gesteld waaraan voertuigen bij toelating tot de weg moeten voldoen. Soms worden dezelfde eisen woordelijk herhaald in hoofdstuk 5 dat betrekking heeft op de permanente eisen waaraan voertuigen (dus na toelating) moeten voldoen. Een voorbeeld vindt men in de maximale afmetingen (lengte, breedte, hoogte) die per voertuigcategorie verschillen. Een bedrijfsauto mag niet langer zijn dan 12 m, niet breder dan 2,55 m en niet hoger dan 4 m[34] . Het rijden met een bedrijfsauto die breder is dan 2,55 m is een overtreding van art. 5.1.1 Vr[35] . Dit is afhankelijk van de omstandigheden (schade/letsel?, Mulder-gedraging N 060, dan wel een als overtreding strafbaar gesteld feit[36] . Tot zover is er niets aan de hand.
Wat voor bedrijfsauto's geldt, geldt ook voor invalidenvoertuigen. Ook deze voertuigen zijn gebonden aan bepaalde maximum afmetingen. Een invalidenvoertuig mag niet langer zijn dan 3,50 m, niet breder dan 1,10 m en niet hoger dan 2 m[37] . Het verbod de maximale breedte te overschrijden is echter volmaakt zinloos. Een invalidenvoertuig kàn immers niet breder zijn dan 1,10 m, daar deze breedte ook een constitutief vereiste (definitie-onderdeel) is. Een voertuig breder dan 1,10 m is per definitie geen invalidenvoertuig en omdat het geen invalidenvoertuig is geldt de maximum breedte van 1,10 m niet ...!
Iets soortgelijks treft men aan in art. 5.1.4 Vr dat als volgt luidt voor zover van belang:
'Het is verboden op andere voertuigen dan bromfietsen de in artikel 5.6.1, eerste lid, onderdeel c, bedoelde gele of oranje plaat (…) te voeren. (…)'
Ook dit feit is (afhankelijk van de omstandigheden) een Mulder-gedraging (N 004) of een strafbaar feit (overtreding) ... of niet? Zoals uit de definitiebepaling in de WVW 1994 blijkt, is een motorrijtuig waarop een gele of oranje plaat is bevestigd voor de toepassing van de gehele verkeerswetgeving een bromfiets, dus ook voor de toepassing van art. 5.1.4. Met andere woorden: omdat het motorrijtuig een gele plaat heeft is het een bromfiets en omdat het een bromfiets is, is het niet een 'ander voertuig dan een bromfiets'. Art. 5.1.4 wordt dus niet overtreden, integendeel, juist omdat op het motorrijtuig in kwestie een gele plaat zit moet er een gele plaat op zitten, zo schrijft art. 5.6.1, eerste lid , onderdeel c Vr voor! De verbodsbepaling van art. 5.1.4 heeft slechts betrekking op de fiets die wel een voertuig maar geen motorrijtuig is[38] .
In hoofdstuk 5[39] , afdeling 6, worden technische eisen aan bromfietsen gesteld. Naast de prototypische bromfiets met twee wielen, bestaan er al enige tijd driewielige en tegenwoordig ook vierwielige bromfietsen. Niet alle voorschriften lenen zich voor toepassing op alle drie de categorieën bromfietsen, soms is differentiëring noodzakelijk. Zo schrijft art. 5.6.6 voor dat tweewielige brommers niet breder mogen zijn dan 0,75 m en driewielige brommers niet breder dan 1,50 m, een verklaarbaar onderscheid. En de vierwieler? Die wordt niet genoemd en is dus niet aan een maximum gebonden. Of toch wel? Men zou kunnen menen dat het algemene art. 5.1.1 lid 3 Vr[40] de voorschriften voor personenauto's van overeenkomstige toepassing verklaart op vierwielige bromfietsen, hetgeen zou resulteren in een maximum breedte van 2.55 m[41] . Dit zou nog niet eens zo gek zijn want de vierwielige brommer 'is eigenlijk' een soort personenauto(otje) en wordt ook wel stadsautootje genoemd[42] . Toch is dit niet het geval. Zowel naar zijn bewoordingen als naar hetgeen in de Nota van Toelichting is vermeld, heeft dit artikelonderdeel betrekking op nieuwe, thans nog niet in de wetgeving voorkomende en gedefinieerde motorrijtuigen. Daaronder valt de vierwielige bromfiets niet. De vierwielige bromfiets is ... een bromfiets en behoort dus tot een 'geregelde' categorie.
Eenzelfde probleem bestaat ten aanzien van de verlichtingseisen (art. 5.6.51 t/m 5.6.65). Zo is bijvoorbeeld het aantal kop- en achterlichten, één of twee, afhankelijk (van de breedte en dus) van het aantal wielen van de bromfiets. Ook hier ontbreekt de vierwieler. Afhankelijk van de manier waarop men art. 5.6.65 - luidende:
'Bromfietsen mogen niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.6.51, 5.6.52, 5.6.57 en 5.6.58 is voorgeschreven of toegestaan' - leest, kan men concluderen òfwel 1) dat de verlichting van vierwielige brommers geheel vrij is, òfwel 2) dat deze voertuigen helemaal niet van verlichting mogen zijn voorzien. De eerste opvatting steunt simpelweg op de constatering dat aan vierwielige brommers geen verlichtingseisen worden gesteld, waaruit de conclusie voortvloeit dat dit aan 'het gezonde verstand' van de bromfietsfabrikanten, -importeurs en -eigenaars wordt overgelaten. De tweede opvatting berust op een heel letterlijke en misschien wat vergezochte interpretatie van art. 5.6.65. Bromfietsen (dus inclusief de vierwielers) mogen alleen zijn voorzien van de verlichting als bedoeld in de art. 5.6.51, 5.6.52, 5.6.57 en 5.6.58. De in die artikelen bedoelde verlichting is echter steeds gekoppeld aan ofwel tweewielige ofwel driewielige brommers: voor vierwielers bestaat er dus noch verplichte noch toegestane verlichting.
4
Conclusies en aanbevelingen
Het Voertuigreglement heeft een overzichtelijke en duidelijke structuur en is daardoor goed toegankelijk.
Met de definities van de voertuigcategorieën 'bromfiets' en 'invalidenvoertuig' is het een en ander mis. Hetzelfde geldt voor enkele technische eisen.
Ik stel voor de overbodige en verwarringwekkende bromfietsdefinities in het Vr en het RVV 1990 te schrappen. Eén definitie, die in de formele wet, volstaat. Nu het juridische bestaan van de vierwielige bromfiets eenmaal is erkend, dient ook de volgende stap te worden gezet: in de hoofdstukken waarin de technische eisen zijn opgenomen moet ook met deze vierwieler rekening worden gehouden. Dit geldt overigens ook voor de positie van dit voertuig in het RVV.
Het verdient aanbeveling het invalidenvoertuig in de WVW 1994 te definiëren en de bestaande definities in het Vr en het RVV te schrappen. In de formele wet zou een voorziening kunnen worden opgenomen om overlapping van categorieën te voorkomen. Er zou kunnen worden bepaald dat wanneer een voertuig aan beide definities voldoet de status van invalidenvoertuig voorrang heeft.
Het verbod tot het voeren van een bromfietsplaat op niet-bromfietsen en het verbod om met een invalidenvoertuig de maximale breedte van 1,10 m te overschrijden behoeven niet te vervallen, als men zich maar bedenkt dat de waarde van deze bepalingen zeer gering is.
[1] Wet van 21 april 1994, Stb. 475.
[2] KB van 16 juni 1994, Stb. 450. De citeertitel is volgens art. 9.15 'Voertuigreglement'. Als afkorting gebruik ik 'Vr', met een kleine letter 'r'. 'VR', met een hoofdletter 'R', reserveer ik voor dit tijdschrift!
[3] Zie ook T. Schilder, T. v.d. Pluijm en J. de Hoog, 'De wegenverkeerswetgeving in de steigers (3). De voertuigreglementering in de Wegenverkeerswet 1994', Verkeersknooppunt 1994, nr 3, p. 9 e.v. en C.M.G.J. Minis, 'Van Wegenverkeersreglement tot Voertuigreglement' in: K. Bunk, M.N.J. Smit en A.J. Timmerman (red.), 'Wegenverkeerswet 1994 Achtergronden', VUGA, 's-Gravenhage 1994.
[4] Dit is p. 215 van Stb. 1994, 450.
[5] Art. 1 lid 1 onderdeel e WVW 1994.
[6] Art. 1 onderdeel al RVV 1990: 'voertuigen: fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens'.
[7] NvT, Stb. 1994, 450, p. 217; C.M.G.J. Minis, 'Van Wegenverkeersreglement tot Voertuigreglement' in: K. Bunk, M.N.J. Smit en A.J. Timmerman (red.), 'Wegenverkeerswet 1994 Achtergronden', VUGA, 's-Gravenhage 1994, p. 66.
[8] Vgl. M.P. Bart et al., 'Verkeersrecht. Werkboek', Open Universiteit, Heerlen 1992, p. 60-61.
[9] Art. 1.1 onderdeel h Vr.
[10] Art. 1.1 onderdeel r Vr.
[11] Twijfel kan bestaan over een nieuw fenomeen, de met een elektromotor uitgeruste speelgoedvoertuigjes die net groot genoeg zijn om kinderen tot ongeveer 40 kg te vervoeren. De geïnteresseerde lezer worde verwezen naar I. Oomen, 'Het kinderautootje in de bocht!', Verkeersknooppunt 1994, nr 3, p. 5 e.v. Zij beschouwt deze voertuigjes als voertuigen en motorrijtuigen c.q. motorvoertuigen in de zin van de (oude en nieuwe) WVW en het WVR, maar, mits door kinderen gebruikt, als speelgoed en dus niet als (motor)voertuigen in de zin van het RVV 1990.
[12] Een gelijkluidende definitie zou niets toevoegen, een andersluidende definitie zou onverbindend zijn wegens strijd met de formele wet.
[13] Bijv. art. 97 (verbod amazonezit en verbod passagier vóór bestuurder) en 97a (helmplicht) RVV (1966).
[14] Art. 100 lid 1 onder a WVR (rijbewijscategorieën).
[15] M.P. Bart, 'Enkele kanttekeningen bij het RVV 1990', VRA 1991, p. 259-260.
[16] Zie voor dit onderscheid: G. van Roermund, 'Rechtsfilosofie A, syllabus', Tilburg 1984-1985, p. 21.
[17] De hierna te bespreken formele definitie buiten beschouwing gelaten.
[18] NvT, Stb. 1994, 450, p. 226.
[19] Anders is het gesteld met opgevoerde bromfietsen, d.w.z. bromfietsen die motorfietsen zijn geworden en dus geen originele motorfietsen zijn. De hogere topsnelheid kan te wijten zijn aan allerlei verschillende technische ingrepen, die niet per se de cilinderinhoud hoeven te betreffen.
[20] Art. 1 lid 1 onderdeel e WVW 1994; art. 1.1 onderdeel m Vr; art. 1 lid 1 onderdeel d WVR; art. 1 onderdelen i en af RVV 1990.
[21] HR 6 november 1992, VR 1993, 73, in het bijzonder onderdeel 3.3 van het arrest en de onderdelen 3.14 t/m 3.16 van de conclusie van de A-G Asser. Vgl. M.P. Bart, 'De bromfietsverzekering. Enkele opmerkingen over misverstand, verzwijging en risicoverzwaring', VRA 1993, p. 131.
[22] Vgl. M.P. Bart, 'De snorfiets, een racemonster', Verkeersknooppunt 1991, nr 1, p. 11 e.v., idem, 'De snorfiets en het nieuwe RVV', Verkeersknooppunt 1991, nr 3, p. 62 e.v. en idem, 'Nawoord bij de reactie van H. Jansen', Verkeersknooppunt 1991, nr 3, p. 79.
Ofwel: 'herconstructie' is niet iets anders dan 'constructie', maar is er een species van.
[23] Onder 'motorrijtuig met beperkte snelheid' wordt verstaan (art. 1.1 onderdeel ap Vr, recentelijk gewijzigd):
'motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen;
onder motorrijtuigen met beperkte snelheid wordt mede verstaan: motorrijtuigen niet zijnde landbouwtrekkers of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en
1. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen; 2. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen'.
[24] Zie voor een geval van het geheel, tot op het frame, 'strippen' van een motorfiets: Rb. Roermond (politierechter) 22 april 1994 (niet gepubliceerd), waarin de vraag aan de orde kwam of een gestripte en vervolgens van andere onderdelen voorziene (dus vrijwel geheel opnieuw opgebouwde) motorfiets nog steeds het verzekerd voorwerp uitmaakte van de eertijds afgesloten diefstalverzekering. Deze vraag werd bevestigend beantwoord. Het frame is doorslaggevend en dàt was nog steeds hetzelfde. Het indienen van een claim bij de verzekeringsmaatschappij was dus geen oplichting.
[25] Zie art. 1.1 onderdeel h: '(…) in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bedrijfsauto is aangeduid'.
[26] In deze bijdrage blijft de snorfiets, een species van het genus 'bromfiets', geheel buiten beschouwing.
[27] M.P. Bart, 'De bromfietsverzekering. Enkele opmerkingen over misverstand, verzwijging en risicoverzwaring', VRA 1993, p. 130.
[28] Zie art. 1 onderdelen i en af RVV 1990 en de art. 80a lid 5 en 84lid 2 WVR.
[29] Zie art. 101 lid 1 onder b WVR (gewijzigd bij art. 9.5 Vr) waarin sprake is van 'bromfietsen als bedoeld in het Voertuigreglement' (d.w.z. de 'bromfietsen als bedoeld in de WVW 1994').
[30] Art. 1.1 onderdeel m Vr:
'bromfiets: motorrijtuig op twee of drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor en niet zijnde een invalidenvoertuig; motorrijtuigen die op de in artikel 5.6.1, tweede lid, bedoelde wijze zijn voorzien van één of twee gele of oranje platen, worden mede als bromfiets aangemerkt; als bromfietsen worden voorts aangemerkt vierwielige motorrijtuigen:
a. met een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen,
b. met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, en
c. uitgerust met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of uitgerust met een ander type motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 4 kW'.
[31] Art. 1 onderdeel i RVV 1990:
'bromfiets: voertuig op twee of drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of met een elektromotor en niet zijnde een invalidenvoertuig; voertuigen die krachtens de in artikel 5.6.1, tweede lid , van het Voertuigreglement vastgestelde wijze zijn voorzien van één of twee in dat artikel gele of oranje platen, worden voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met bromfietsen; als bromfietsen worden voorts aangemerkt vierwielige motorvoertuigen:
a. met een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen,
b. met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, en
c. uitgerust met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 of uitgerust met een ander type motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 4 kW'.
[32] Art. 1 onderdeel x RVV 1990:
'invalidenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitgerust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximum snelheid niet meer dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en geen bromfiets is'.
[33] Zie sub-paragraaf 2.1.
[34] Art. 3.3.6 en 5.3.6 Vr.
[35] Niet voldoen aan deze eisen voor de toelating betekent dat toelating wordt geweigerd.
[36] Bijlage ex art. 2 WAHV dan wel art. 177 en 178 WVW 1994 en art. 8.1 Vr.
[37] Art. 5.10.6 en 5.11.6 Vr (invalidenvoertuigen behoeven geen type-goedkeuring en komen in hoofdstuk 3 dan ook niet voor).
[38] De verbodsbepaling heeft géén betrekking op ongemotoriseerde rolstoelen, daar zij geen voertuigen zijn in de zin van het Vr!
[39] De evt. gelijkluidende bepalingen in hfdst. 3 laat ik verder buiten beschouwing.
[40] Luidende: 'Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, zijn op motorrijtuigen welke niet vallen onder een van de in de afdelingen 2 tot en met 8 van dit hoofdstuk genoemde categorieën motorrijtuigen, de in afdeling 2 van dit hoofdstuk vermelde eisen van overeenkomstige toepassing'.
[41] Art. 5.2.6 Vr.
[42] Een RVV-kwestie: dit 'autootje' is een bromfiets ('langzaam verkeer') maar ziet er uit als een auto (motorvoertuig). Nogal lastig in voorrangssituaties.