pag. 317 VR 2008, Wat wil het slachtoffer echt?

VRA 2008, p. 317
2008-10-01
Esther Pans
Wat is er toch gebeurd met het wetsvoorstel over vergoeding van affectieschade? Alweer 5,5 jaar geleden werd dit wetsvoorstel met veel bombarie ingediend bij de Tweede Kamer. Nadat de Eerste Kamer om nadere informatie had gevraagd, bleef het stil. Inmiddels ligt het wetsvoorstel, dat ziet op een wijziging van artikel 6:107 en 6:108 BW, bij de Eerste Kamer. De senatoren willen er echter niet over beslissen voordat empirisch onderzoek is verricht naar de vragen (i) wat de behoeften, verwachtingen en ervaringen zijn van slachtoffer en hun naasten ten aanzien van het aansprakelijkheidsrecht en (ii) of de naasten/nabestaanden van slachtoffers van ernstige of dodelijke ongevallen behoefte hebben aan vergoeding van affectieschade. Het wetsvoorstel gaat vooralsnog uit van een bedrag aan 'smartengeld' voor de naaste of nabestaande van € 10.000 per persoon.
Wat wil het slachtoffer echt?
Behoeften van slachtoffers in het licht van het wetsvoorstel affectieschade
VRA 2008, p. 317
Esther Pans [1]
VU-onderzoek deel I
Een multidisciplinaire onderzoeksgroep van de Vrije Universiteit, bestaande uit juristen en psychologen, werd voor de opdracht gesteld op deze vragen een wetenschappelijk verantwoord antwoord te vinden. Dit resulteerde in 2007 in de verschijning van een (eerste) dik rapport over de behoeften van slachtoffers - zelf noemen ze het bescheiden een 'terreinverkenning'. [2] Het onderzoek bestond uit drie onderdelen: literatuurstudie, 'expert meetings' en interviews met (61) letselschadeslachtoffers. Het vervolgonderzoek zal eind 2008 worden afgerond. Tot die tijd is de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel opgeschort.
De conclusie van het (eerste) onderzoek is even simpel als duidelijk: slachtoffers hebben niet alleen behoefte aan financiële compensatie, maar ook aan immateriële tegemoetkomingen. Voor letselschade-'professionals' is deze conclusie, denk ik, nauwelijks verrassend te noemen. Dat is echter geen diskwalificatie van het onderzoek. Dergelijk onderzoek is waardevol omdat ook bij voor de hand liggende conclusies niet van tevoren zeker is of ze door empirisch onderzoek zullen worden bevestigd en omdat rechtspolitieke keuzes nu eenmaal beter op empirisch gegronde gegevens dan op aannames kunnen worden gestoeld.
Excuses en medeleven
Slachtoffers hebben dus behoefte aan materiële en immateriële compensatie voor het aangedane leed, zo blijkt. Wat moeten wij ons bij dat laatste voorstellen? Immateriële compensatie kent verschillende vormen: allereerst erkenning van aansprakelijkheid, maar ook het willen achterhalen wat er precies is gebeurd, het door de wederpartij toegeven dat een fout is gemaakt, het door de wederpartij beseffen en voelen wat er gebeurd is, het meeleven met het slachtoffer en het maken van excuses. Het zal de praktijkjurist opvallen dat deze wensen van slachtoffers in schril contrast staan met de praktijk van alledag. Over erkenning van aansprakelijkheid wordt vaak eindeloos juridisch gesteggeld, ook in evidente gevallen, en het aanbieden van excuses door de dader is zeldzaam, laat staan dat met het slachtoffer wordt meegeleefd.
Een Amsterdams verkeersongeval uit mijn dossierkast: 11-jarig meisje wordt geschept op een zebrapad op weg naar school. Ze wordt in coma naar het ziekenhuis vervoerd. Blijvend cognitief letsel, langdurige revalidatie. De WAM-verzekeraar van de automobilist gaat vrij vlot over tot erkenning van aansprakelijkheid, maar het slachtoffer en haar ouders horen nooit meer iets van deze automobilist. De moeder van het meisje vindt dat moeilijk te verkroppen en begint er steeds weer over als ik haar spreek, maar ik kan weinig voor haar doen. De automobilist opbellen en hem verzoeken contact op te nemen met het slachtoffer? Zijn adresgegevens staan wel in het proces-verbaal van het ongeval, maar excuses op instigatie van de advocaat lijken mij niet zo veel waard. De behandelaar van de zaak bij de verzekeraar zal vanzelfsprekend ook geen excuses maken, die had immers part noch deel aan het ongeval en ziet de behandeling van de schade als strikt zakelijk. Zo zullen het meisje en haar moeder naar alle waarschijnlijkheid voor altijd verstoken blijven van excuses of medeleven door de dader. Een gemiste kans, aldus het VU-onderzoek.
Excuses blijken er namelijk wel degelijk toe te doen voor (veel) slachtoffers. Een van de geïnterviewden van het VU-onderzoek (slachtoffer van een verkeersongeval) verwoordt het aldus: 'Vroeger als ik een ruitje inschopte bij de buren, dan ging mijn vader mee en die zei: 'Excuus maken' en de rekening werd betaald. Wat je nu ziet, is dat alleen de rekening wordt betaald'. Deze indruk wordt inderdaad bevestigd door de letselschadepraktijk van in ieder geval medische fouten en verkeersongevallen. Na een medische fout verdwijnt de zaak direct na de aansprakelijkstelling uit handen van de betreffende arts en duikt MediRisk op als wederpartij. Betreft het een verkeersongeval, dan is de WAM-verzekeraar de gesprekspartner en is de rol van de dader gereduceerd tot een naam op het Europees aanrijdingsformulier. Bij arbeidsongevallen en geweldsmisdrijven ligt het anders, maar zeker bij strafrechtzaken is het de vraag of het slachtoffer op excuses van de dader zit te wachten. Bij een opzetdelict ligt dat niet voor de hand. Een ander praktijkvoorbeeld.
Authenticiteit van de excuses
Een warme zomeravond. Drie tieners slierten over straat. Ze zijn in een gevaarlijke stemming: opgefokt, uitdagend, tuk op een relletje. Waarschijnlijk hebben ze ook nog wat gedronken. In deze stemming is de opmerking van een jonge vrouw over hun gedrag genoeg om een geweldsexplosie te ontketenen. Met zijn drieën werpen ze zich op de vrouw en slaan en schoppen haar waar ze maar kunnen, tot de vrouw het bewustzijn verliest. Zodra de jongens de sirene van de ambulance horen, maken ze zich uit de voeten. De politie weet ze toch te vinden en een strafzitting voor de kinderrechter wordt belegd. Het slachtoffer, mijn cliënte, voegt zich als benadeelde partij in het strafproces. Enkele weken voor de zitting staat een van de daders plotseling voor haar deur met een bos bloemen in de hand en een medewerker van 'Herstelbemiddeling' naast zich. Met zeer gemengde gevoelens opent mijn cliënte de deur en hoort het gemompelde excuus van haar 14-jarige belager aan, de bloemen weigert ze.
De hele excuus-actie roept uitgesproken wantrouwen bij haar op: 'Hoe oprecht zijn deze excuses? Wat is de rol van die herstelbemiddelaar hierin? Hoopt de dader hiermee de sympathie van de strafrechter te winnen en zo de hoogte van zijn straf te beïnvloeden?' En, wat emotioneler: 'Wat doet dat agressieve rotjoch, dat om niets mijn tanden uit mijn mond heeft geslagen, hier bij mij thuis, in de beslotenheid van mijn privé-domein?' Mijn cliënte voelt zich onprettig bij het gebeurde en belt 'Herstelbemiddeling' met de mededeling dat ze geen prijs stelt op nog twee daders aan haar deur met excuses van twijfelachtige intentie. Inmiddels - de zittingen in eerste en tweede aanleg zijn achter de rug - hangen de drie daders geregeld in de buurt van mijn cliënte rond. Ze werpen haar broeierige blikken toe en scheppen, als mijn cliënte binnen gehoorsafstand is, tegen vrienden op over hoe vet ze die vrouw in elkaar gerost hebben. Haar twijfels over de oprechtheid van de excuses waren helaas dus niet uit de lucht gegrepen.
Procedurele rechtvaardigheid
Naast excuses en het tonen van medeleven is een andere immateriële behoefte die bij slachtoffers leeft het helpen voorkomen van de fout voor andere mensen. Deze behoefte blijkt vooral te leven bij slachtoffers van medische fouten en verkeersongevallen. Andere immateriële behoeften van slachtoffers hebben meer te maken met de wijze van behandeling van de zaak: het adequaat worden voorzien van informatie (op een begrijpelijke manier en juist getimed en gedoseerd), participatie in en controle over het afwikkelingsproces, gelegenheid tot het doen van het eigen verhaal, het kunnen confronteren van de dader, een respectvolle, waardige, open, vriendelijke en rechtvaardige behandeling door de wederpartij en vertrouwen in de onpartijdigheid van een derde die over het geschil moet beslissen.
Deze behoeften blijken daadwerkelijk van invloed te zijn op het herstel van het slachtoffer. Niet-vervulling van deze immateriële behoeften werkt herstelbelemmerend. Concreet omschreven kan dit leiden tot een proces van secundaire victimisatie : hernieuwd slachtofferschap als gevolg van het letselschadeproces. Tevens is mogelijk dat het fenomeen van secundaire ziektewinst in het leven wordt geroepen. Die term ziet op de (veelal onbewuste) neiging van slachtoffers om, geconfronteerd met potentieel gewin van financiële of andere aard, hun symptomen uit te vergroten. Een derde psychologische invalshoek is in deze context van belang: die van de procedurele rechtvaardigheid . Indien slachtoffers de wijze waarop het schadeafwikkelingsproces plaatsvindt als rechtvaardig en respectvol ervaren, komt dat hun herstel ten goede. Niet alleen de uitkomst van de procedure, maar ook procesmatige aspecten blijken voor slachtoffers van wezenlijk belang te zijn.
Belastende zaken
Letselschadezaken duren lang en zijn belastend, zo luidt de breed gedeelde conclusie van de geïnterviewde slachtoffers. Op een schaal van 0-10 wordt de belastendheid van de procedure gemiddeld met een 7 beoordeeld, waarbij opvallend is dat 10 het meestgenoemde cijfer is. Naarmate de zaak langer duurde, nam de belastendheid toe, lieten de cijfers over de slachtoffers wier zaak was afgerond, zien. De belasting werd echter niet als constant ervaren, maar hierin waren pieken op momenten dat ze geconfronteerd werden met het juridische proces. Een geïnterviewde: 'En nu, het ligt eraan. Als het gewoon rustig doorloopt dan gaat het wel, een 6 denk ik. Maar dan kom je weer iets tegen dat hij een brief schrijft of dat zijn verzekeringsmaatschappij helemaal niets toegeeft, dan heb ik wel weer een periode dat ik weer flink boos ben en ik weer flink fel reageren kan. Dan heb ik weer bij me eigen zoiets van: 'Hoe kan dit gebeuren?' Dan loopt het cijfer wel weer op ja'.
Er zijn ook uitzonderingen. Een slachtoffer dat voorheen zelf in de verzekeringsbranche heeft gewerkt, zegt: 'Hoe belastend? Je bedoelt om je daarin te verdiepen? (…) Nou, dat klinkt wel heel gek, maar ik vind dat wel leuk. Ik vind dat wel leuk. Dan zat ik achter mijn schrijfmachine om dan brieven op te stellen en zo en dan voelde je gewoon weer je werkzaamheden van vroeger. Ik vond dat eigenlijk wel heerlijk hoor'.
Niet alleen de looptijd van de zaak, ook het gedrag van de verzekeraar en de hoeveelheid administratie bepaalden hoe belastend de zaak ervaren werd. Een beeldend citaat uit het onderzoek: 'Ze proberen je gewoon aan het lijntje te houden, in de hoop dat je stopt. En bij 10.000 gulden stop je wel hoor, dat kan ik iedereen garanderen. (…) Ik stel me dan altijd voor dat ze een soort bonus krijgen (lach), als ze de kosten zo laag mogelijk houden'. De onderzoekers zijn duidelijk over de gevolgen van deze negatieve, immateriële aspecten van het letselschadeproces: niet-vervulling van immateriële aspecten werkt herstelbelemmerend. [3] Dit is in strijd met het schadevergoedingsrecht dat ervan uitgaat dat herstel vóór compensatie gaat. Met andere woorden: erkenning, excuses, het tonen van medeleven, et cetera zijn dus geen vrijblijvende normen, maar moeten worden beschouwd als plichten van verzekeraars die verankerd liggen in het schadevergoedingsrecht. Al is het maar uit welbegrepen eigenbelang.
Positief potentieel
Een opwekkende conclusie bevat het VU-onderzoek ook, namelijk dat het aansprakelijkheidsrecht een omvangrijk 'positief potentieel' ten aanzien van de vervulling van immateriële behoeften van slachtoffers in zich bergt. Dit potentieel wordt nu nog onvoldoende benut doordat verzekeraars een bijna exclusieve focus hebben op financiële compensatie en geen oog hebben voor de emotionele dimensie van het letselschadeproces. Een slachtoffer: 'Maar die verzekeraars die kijken veel meer naar het geld dan naar het verhaal achter het geld, terwijl je als slachtoffer veel meer met het verhaal bezig bent hè, en dat dan vertaald willen hebben in schadevergoeding'.
Waaruit bestaat dat positieve potentieel van het aansprakelijkheidsrecht dan wel? Volgens de onderzoekers is dat potentieel gelegen in het formele karakter van een procedure op tegenspraak waarbij institutionele juridische rituelen horen, zowel in als buiten rechte. Hiermee wordt bedoeld: het recht op hoor en wederhoor, het inbrengen van eigen getuigen en deskundigen en de confrontatie met getuigen en deskundigen van de wederpartij. Deze 'rituelen' kunnen, mits juist uitgevoerd, bij uitstek de immateriële behoeften van slachtoffers vervullen, zoals door slachtoffers de gelegenheid te bieden het eigen verhaal te doen, te participeren in het proces, de dader te confronteren et cetera. Kortom: de contouren van het aansprakelijkheidsrecht zijn veelbelovend, nu de invulling nog. Overigens kunnen ook belangenbehartigers daaraan bijdragen: met name door begrijpelijk te informeren, maar ook door zich te onthouden van onnodig negatieve beeldvorming over de verzekeraar.
VU-onderzoek deel II
Momenteel is de onderzoeksgroep van de VU in alle stilte bezig met het verrichten van het tweede onderzoek, dat zich geheel richt op affectieschade. De onderzoeksvraag luidt of bij naasten/nabestaanden van mensen die ernstig gewond zijn geraakt of zijn overleden als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, behoefte bestaat aan vergoeding van affectieschade ten bedrage van € 10.000 per persoon. Naar verwachting zal dit onderzoek binnen enkele maanden afgerond zijn.
Affectieschade kan worden omschreven als: nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en dat men lijdt doordat een persoon waarmee men een affectieve relatie heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. [4] Om hoeveel potentiële claimanten gaat het? Blijkens de cijfers van het eerste VU-onderzoeksrapport worden in Nederland jaarlijks ongeveer 1,2 miljoen mensen het slachtoffer van verkeersongevallen, arbeidsongevallen, medische fouten en geweldsmisdrijven. Van deze mensen onderneemt 10-15% juridische stappen. Per jaar zouden 2.800 Nederlanders recht hebben op vergoeding van affectieschade conform het wetsvoorstel.
Met het wetsvoorstel wordt beoogd een eenvoudige, snelle financiële tegemoetkoming te verschaffen aan naasten van een ernstig of dodelijk ongeval, zonder juridische rompslomp en zonder uitgebreid debat met (de verzekeraar van) de wederpartij. De keerzijde van deze snelle, simpele procedure is het werken met een vast bedrag en de beperkte kring van gerechtigden. Vanuit de Eerste en Tweede Kamer werden twijfels geuit over de vraag of het huidige wetsvoorstel niet te veel was doorgeschoten naar de snelheids- en simpelheidsdoelstelling en te weinig recht doet aan de doelstelling van het verschaffen van erkenning en genoegdoening aan naasten. Zou men differentiëren in de hoogte van de vergoeding voor affectieschade, dan zou dat onmiskenbaar meer rompslomp en dus een voor naasten belastender procedure meebrengen. Aan de andere kant: als dat beter voorziet in de doelstelling van erkenning en genoegdoening, is dat het wellicht ook waard?
Een zuinig voorstel
In het tweede VU-onderzoek is aan de geïnterviewde slachtoffers de vraag voorgelegd of een vast bedrag van € 10.000 bij wijze van vergoeding van affectieschade voor naasten en nabestaanden van een ernstig of dodelijk ongeval wenselijk zou zijn. Binnen het eerste VU-onderzoek is hier al een klein, oriënterend onderzoek naar gedaan. Daaruit kwam naar voren dat hierover heel verschillend wordt gedacht. Niettemin dringen zich twee duidelijke conclusies op. Ten eerste kan worden geconstateerd dat één vast bedrag door de geïnterviewden als onrechtvaardig wordt gezien vanwege de grote individuele verschillen in situaties. Een gedifferentieerd bedrag zou meer recht doen aan die verschillen. Ten tweede werd de vaste vergoeding van € 10.000 als te laag gezien. De wenselijke vergoedingen voor affectieschade die werden genoemd varieerden van € 15.000 tot € 50.000. Het huidige wetsvoorstel is dus nogal aan de zuinige kant, als je het de 'praktijkgroep' vraagt.
De wijze waarop het bedrag wordt uitgekeerd doet er ook toe. Deze laatste bevinding is geheel in lijn met de teneur van het eerder verrichte onderzoek. Dus niet plompverloren het bedrag storten zonder fatsoenlijke begeleidende brief of persoonlijk contact. Niet op de wijze van: 'oké, waar mag ik storten, doei', zoals een geïnterviewde de aan hem uitgekeerde uitkering voor shockschade beschrijft, maar op een vriendelijke, respectvolle wijze. Mogelijk helpt het als benadrukt wordt dat de aansprakelijke partij nu eenmaal geen andere compensatie kan bieden dan door financiële tegemoetkoming. Als de hoogte van het bedrag dan nog eens serieus wordt heroverwogen, zou het wetsvoorstel vergoeding affectieschade meer zijn dan een op zichzelf goed, maar wel uiterst bescheiden, gebaar.
[1] Advocaat te Amsterdam.
[2] R.M.E. Huver, K.A.P.C. van Wees, A.J. Akkermans en N.A. Elbers, Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht.
Deel I
. Terreinverkenning, Den Haag: WODC 2007 (p. 1-116).
[3] A.J. Akkermans, Meer aandacht voor emotionele dimensie komt herstel van het slachtoffer ten goede, PIV Bulletin december 2007, p. 1-6.
[4] Kamerstukken II 2002-2003, 28 781, nr 3, p. 1.