pag. 65 VR 2008, Voorrangsvoertuigen

VRA 2008, p. 65
2008-03-01
Mw mr W.H. den Harder
Bestuurders van onder meer politie- en brandweerauto's en ambulances zijn op grond van artikel 147 WVW 1994 door de minister vrijgesteld van de bepalingen van het RVV. Dat betekent echter niet dat zij vrij zijn zich in het verkeer te gedragen zoals zij willen. Regelmatig worden bestuurders van 'voorrangsvoertuigen' strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. Herhaaldelijk strandt ook een schadevergoedingsvordering op het feit dat zijzelf te onvoorzichtig waren en/of omdat andere verkeersdeelnemers hen niet hadden kunnen zien of horen. In zulke gevallen kan zelfs een schadevergoedingsvordering van een verkeersdeelnemer die, compleet verrast, betrokken raakt bij een verkeersongeval met zo'n voorrangsvoertuig worden toegewezen, of het wordt een 'deelscore'. In dit artikel geef ik een overzicht van de jurisprudentie en ik betrek daarbij ook de praktijk van schadeafhandeling tussen verzekeraars op grond van de OVS. Ook wordt aandacht besteed aan de 'brancherichtlijnen' die de Werkgroep optische en geluidssignalen in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft opgesteld.
Voorrangsvoertuigen
VRA 2008, p. 65
Mw mr W.H. den Harder [1]
Inleiding
Bestuurders van politie- en brandweerauto's, ambulances en andere door de minister aangewezen (hulpverlenings)diensten zijn op grond van artikel 147 WVW 1994 door de minister vrijgesteld van de bepalingen van het RVV. Deze bestuurders zijn niet gebonden aan de verkeersregels en verkeerstekens van het RVV als dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is [2] . Zij voeren optische en geluidssignalen om kenbaar te maken dat zij een 'dringende taak' vervullen (art. 29 lid 1 RVV). Zwaailicht en hoorn maken van politie-, brandweer- en ziekenauto's voorrangsvoertuigen (art. 1 an RVV). In art. 50 RVV wordt bepaald dat weggebruikers bestuurders van een voorrangsvoertuig voor moeten laten gaan; art. 91 RVV bepaalt dat bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen afwijken van de verkeersregels voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. In brancherichtlijnen voor de politie, de brandweer en de ambulancezorg is het verkeersgedrag dat is toegestaan bij een dringende taak nader omschreven. Door de formulering van art. 50 RVV staat, als een voorrangsvoertuig is betrokken bij een ongeval, één ding vast: een weggebruiker heeft dit voertuig niet voor laten gaan. Het is de vraag wat dat voor de strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid betekent. En wat is de betekenis van de brancherichtlijnen voor het juridisch oordeel?
De strafrechtspraak
Bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen dan wel vrijgesteld zijn van de bepalingen van het RVV, zij blijven onderworpen aan onder meer de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Zij beroepen zich veelal op het voorschrift van artikel 50 van het RVV 1990 'Weggebruikers moeten bestuurders van een voorrangsvoertuig voor laten gaan'. Hoe moet deze bepaling in deze context worden geïnterpreteerd? Vele jaren geleden gaf voormalig procureur-generaal Langemeijer een antwoord (voor het toenmalige art. 30 RVV) [3] :
'(…) Evenmin echter is het voorschrift een strafuitsluitingsgrond in de eigenlijke zin des woords: het is een bepaling die zich richt tot andere verkeersdeelnemers, maar die indirect kan meebrengen dat de handelwijze van een ziekenautochauffeur die naar de eis signalen heeft gegeven anders moet worden beoordeeld dan wanneer hij dat niet had gedaan. Die afwijkende beoordeling kan verschillend zijn naargelang van het delict waarom het gaat. Bij een culpoos misdrijf zal het geven van de signalen veelal de schuld uitsluiten en zal, zo zou ik menen het wel gegeven zijn daarvan zo zeer voor de hand liggen en gebruikelijk zijn, dat tekortschieten daarin positief bewezen zal dienen te zijn om tot het bewijs van schuld te komen. Bij overtreding van een verkeersregel door de ziekenautochauffeur zal het beroep zijnerzijds op art. 30 niet zo zeer een beroep op een bijzondere strafuitsluitingsgrond vormen als wel een beroep op overmacht of gemis van schuld, in zover hij behoorlijk signaal gevende mocht, misschien onder bepaalde omstandigheden zelfs moest, rekening houden met een gedrag van andere weggebruikers waardoor datgene wat anders een verkeersfout van hem zou zijn geweest hem niet verweten mag worden of misschien zelfs geboden was.'
Twee jaar later besteedde P-G Langemeijer opnieuw aandacht aan de
'even belangrijke als moeilijke vraag, namelijk hoe de vrijstelling van het in acht nemen van sommige verkeersregels, die aan bestuurders van brandweerauto's is verleend - een vrijstelling die enerzijds uit de aard der zaak ernstige gevaren meebrengt, maar anderzijds haar grond vindt in het geboden zijn van ongewone snelheid ten behoeve van het bestrijden van eveneens ernstige gevaren - zich verhoudt tot het gemene verkeersrecht [4] .'
Een brandweerauto met zwaailicht en sirene was, volgens de tenlastelegging, een kruising opgereden met te grote snelheid en/of onvoldoende oplettendheid. 'De bijzondere rechten en plichten van een bestuurder van een brandweerauto en ook het hem in een bijzonder geval nog extra gegeven bevel om spoed te maken, kunnen' volgens de P-G 'wel sommige verkeersovertredingen en onvoorzichtige handelingen (…) rechtvaardigen, maar andere niet, namelijk niet die, welke ook bij afweging tegenover die rechten en plichten te gevaarlijk blijven'. Ook voor het strafrecht geldt dat de bestuurder van het voorrangsvoertuig geen grotere risico's mag nemen dan gezien de omstandigheden ter plaatse aanvaardbaar is.
Volgens deze oudere rechtspraak is een belangenafweging geboden tussen de veiligheid op de weg in gevaar brengen en de veiligheid dienen door eerder op de plaats van het ongeval te zijn. Een verkeerde afweging maakte de politieman die op weg naar een ongeval zonder toestemming van de meldkamer optische en geluidssignalen voerde. Hij ging op de linkerrijbaan rijden van een weg waarvan de rijbanen waren gescheiden door een middenberm met struiken en werd daardoor volgens A-G Leijten een spookrijder die wist dat hij een spook was. Dat verdachte in een fractie van een seconde moest beslissen en geen afgewogener oordeel kon vormen, hief de verwijtbaarheid niet op. In dit geval had de politieauto een voetganger aangereden, die gewond raakte. Een veroordeling wegens het in gevaar brengen van het verkeer (nu art. 5 WVW 1994, toen art. 25) volgde, overigens zonder oplegging van straf [5] .
In de oudere rechtspraak zijn niet veel veroordelingen te vinden wegens het culpoze misdrijf van artikel 6 WVW 1994 (voorheen artikel 36). 'Bij een culpoos misdrijf zal het geven van de signalen veelal de schuld uitsluiten', schreef Langemeijer, en daarmee verwoordde hij mogelijk een breed gedragen opvatting. In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn er wel veroordelingen op grond van de voorloper van art. 6 WVW. De rechtbank Utrecht veroordeelde de bestuurder van een voorrangsvoertuig - uit het vonnis blijkt niet of het een ambulance, een politieauto of een brandweerauto was - tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
'Deze strafzaak is het gevolg van tegenstrijdige verwachtingen', aldus de rechtbank. 'De verdachte verwachtte kennelijk dat hij op grond van het voeren van de optische en geluidssignalen ongehinderd en met grote snelheid de kruising mocht oversteken. Het slachtoffer verwachtte dat hij, op grond van het feit dat het voor hem bestemde verkeerslicht groen was, eveneens ongehinderd op die kruising links af mocht slaan [6] .'
Welke verwachting prevaleert? Die van het slachtoffer, volgens de rechtbank, indien deze buiten zijn toedoen de optische signalen niet heeft gezien en de geluidssignalen niet heeft gehoord. De doelstelling van de signalen is immers dat de andere weggebruikers ze horen en zien. In dit geval was het uitzicht van het slachtoffer belemmerd en kon van tijdige waarneming van de signalen geen sprake zijn. Dat had voor de verdachte kenbaar moeten zijn. Bovendien had de verdachte 'tijdig en in aanzienlijke mate' zijn snelheid moeten verminderen alvorens de kruising op te rijden.
De bestuurder van een politieauto, die met een snelheid van 70 km/uur door rood reed op een kruispunt waar bebossing het uitzicht van het slachtoffer nadelig beïnvloedde, werd door de rechtbank Haarlem eveneens schuldig bevonden aan het culpoze misdrijf [7] .
Met een hoge snelheid door rood rijden leidt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw met grote regelmaat tot het oordeel dat een ongeval met ernstige gevolgen aan de schuld van de bestuurder van het voorrangsvoertuig is te wijten. Een ambulance die in het kader van een oefening optische en geluidssignalen voerde, haalde kort voor een T-kruising een ander voertuig in en reed vervolgens door rood licht met een snelheid van 108 km/uur de kruising op, waar een aanrijding met dodelijke afloop plaatsvond. Het Hof Den Haag veroordeelde de ambulancebestuurder wegens overtreding van artikel 6 WVW 1994. Volgens het hof had de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid gereden. Hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid [8] :
'Verdachte had onverkort dienen te rekenen met het algemeen bekende feit dat medeweggebruikers lang niet altijd (tijdig) die signalen onderkennen respectievelijk de herkomst daarvan kunnen identificeren respectievelijk daarop tijdig kunnen reageren, en in zijn rijgedrag een adequate reactiemogelijkheid moeten inbouwen voor het geval een medeweggebruiker, vertrouwende op het voor hem groene verkeerslicht, zich op de kruising zou begeven.'
Overtreding van artikel 6 WVW 1994 werd eveneens bewezen verklaard in het geval van een ambulancebestuurder die met een snelheid van 104 km/uur op een nat wegdek een kruising naderde, pas remde toen het licht op rood sprong, en vervolgens op de kruising een auto aanreed [9] . Bij de motivering van de (overigens voorwaardelijke) straf wees de rechtbank op de belangenafweging tussen de veiligheid dienen en deze in gevaar brengen:
'De rechtbank verwijt verdachte met name dat hij zijn snelheid niet dusdanig heeft aangepast dat hij, indien nodig, adequaat had kunnen reageren op de voor hem tijdig, voordat hij op de kruising reed, zichtbare personenauto van X. Door de hoge snelheid waarmee verdachte reed, kon hij geen noodstop meer maken.
Desgevraagd verklaarde verdachte niet anders te zijn gaan rijden na dit tragische ongeval. Hetgeen verdachte hierover heeft opgemerkt ter terechtzitting, getuigt niet van enig inzicht in de keuzemogelijkheden waarover hij beschikt. Ook ambulancechauffeurs zoals verdachte die op weg zijn naar een spoedgeval, dienen een belangenafweging te maken en niet zonder meer een korte aanrijtijd te laten prevaleren boven de verkeersveiligheid.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in het kader van zijn werk op weg was naar een spoedgeval, waarbij van hem werd verwacht dat hij zo snel mogelijk ter plaatse zou zijn.'
Een brandweerautochauffeur die met zwaailicht en sirene op weg was naar de Jaap Edenhal na een melding dat daar ammoniakgas ontsnapte, had volgens het Hof Amsterdam door met een snelheid van tenminste 75 km/uur door rood te rijden onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat op de onoverzichtelijke kruising bestuurders de brandweerauto niet zouden horen of zien en bij groen licht de kruising op zouden rijden. Het hof woog bij het bepalen van de strafmaat mee dat de verdachte zelf door het ongeval was getraumatiseerd, daardoor leed had ervaren en lange tijd arbeidsongeschikt was geweest, en legde hem een gevangenisstraf van twee maanden op en een ontzegging van de rijbevoegdheid, beide voorwaardelijk [10] .
Ook de ziekenautobestuurder die met een snelheid van ongeveer 140 km/uur door rood reed, terwijl de maximumsnelheid 80 km/uur was, werd schuld verweten aan de dood van het kind dat zat in de auto waarmee de ambulance op een kruising in botsing kwam. In de strafmaatoverwegingen hield het hof rekening met het gegeven dat de chauffeur in de uitoefening van zijn beroep als ambulancechauffeur op weg was om iemand die in zijn leven bedreigd werd te helpen. Bovendien had ook hij aanmerkelijke psychische gevolgen van het ongeval ondervonden. Hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging [11] .
De rechtbank Haarlem sprak de bestuurder van een brandweerauto vrij die op een kruising een motorrijdster had aangereden die op een voorrangsweg reed, omdat de feitelijke toedracht van het ongeval niet afdoende kon worden vastgesteld [12] .
Ongevallen ontstaan niet alleen doordat andere weggebruikers een voorrangsvoertuig niet tijdig waarnemen. Het komt regelmatig voor dat bestuurders die op grond van de ontheffing krachtens art. 91 RVV of art. 147 WVW met een hoge snelheid rijden de macht over het stuur verliezen of een inschattingsfout maken.
Een politieagente die in een politiesurveillanceauto met een te grote snelheid een bocht naar rechts was ingereden en vervolgens - waarschijnlijk mede omdat het wegdek vochtig was - slipte, werd wel door de rechtbank Zwolle vrijgesproken van overtreding van artikel 6 en ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van overtreding van artikel 5 WVW. De verdachte had herhaaldelijk, maar tevergeefs, haar leidinggevenden verzocht in aanmerking te komen voor het volgen van de zogenoemde basisrijopleiding. Zij was op weg naar een verkeersongeval waarbij een motorvoertuig met inzittenden te water zou zijn geraakt, wat een stressverhogende invloed op verdachte heeft uitgeoefend. De verwijtbaarheid ontbrak volgens de rechtbank, nu de verdachte 'verontschuldigbaar heeft mogen dwalen omtrent haar geschiktheid op dat moment voornoemd voertuig te kunnen besturen' [13] .
Een politieagent die van de meldkamer geen toestemming kreeg om optische en geluidssignalen te voeren, reed met een zeer hoge snelheid over een bochtige weg binnen de bebouwde kom om assistentie te verlenen bij een vechtpartij. In een bocht raakte de auto met de linkerwielen de trottoirband van de middengeleiding. De auto botste vervolgens tegen een mast, waardoor de bijrijder (en collega) van de bestuurder overleed. De rechtbank was van oordeel dat de verdachte gezien de verkeerssituatie en de aard van de melding met een veel te hoge snelheid had gereden. Hij werd veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden [14] .
Een politieagente op weg naar een spoedmelding maakte een inschattingsfout door vlak voor haar bestemming een vrachtauto in te halen, weer naar de rechterrijbaan te gaan en daar plotseling te remmen, omdat ze de personenauto waarnaar ze op weg was op de vluchtstrook zag staan. Inmiddels was ook de ziekenauto gearriveerd. De vrachtwagenbestuurder kon niet meer tijdig remmen, verloor de macht over het stuur en botste tegen de personenauto op de vluchtstrook. Een ambulanceverpleegkundige, die op dat moment bij het geopende portier stond om hulp te verlenen, werd daardoor gedood. De agente werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid [15] .
Uiteraard kan ook de bestuurder die een voorrangsvoertuig niet voor laat gaan een dagvaarding verwachten als een ongeval met ernstige gevolgen volgt. Daarover is echter weinig rechtspraak gepubliceerd. Een automobiliste die op een kruising een ziekenauto aanreed, waardoor de ambulance op een fietspad terechtkwam en fietsers die stonden te wachten verwondde, werd door de rechtbank Maastricht vrijgesproken van het ten laste gelegde artikel 6 (wegens het ontbreken van het vereiste causaal verband) en een geldboete opgelegd wegens overtreding van artikel 5 WVW 1994 [16] .
De civiele rechtspraak
Voor het oordeel van de burgerlijke rechter blijkt de voorzienbaarheid doorslaggevend te zijn. Feiten en omstandigheden die de waarneming van de optische en geluidssignalen belemmeren staan aan (volledige) aansprakelijkheid van de bestuurder van het niet-voorrangsvoertuig in de weg. Dat was al zo onder het RVV 1990, ondanks de formulering van artikel 42-d, dat bepaalde dat 'onder alle omstandigheden' aan motorvoertuigen ten dienste van de politie voorrang verleend wordt door andere weggebruikers, mits zij de vastgestelde optische en geluidssignalen voeren. De Groningse kantonrechter boog zich - onder het oude BW - over de betekenis van 'onder alle omstandigheden' naar aanleiding van een zaak waarin een bestuurder die op een kruising een politieauto met sirene en zwaailicht geen voorrang had verleend de gedaagde partij was [17] . De gedaagde bracht naar voren dat hij de zwaailichten niet had kunnen zien en de sirenes niet had kunnen horen. 'Onder alle omstandigheden' betekende volgens de kantonrechter niet dat de wetgever bedoeld had dat nooit een beroep op de feitelijke omstandigheden gehonoreerd kon worden: dan zou een beroep op omstandigheden die de strafbaarheid van het feit of de dader zouden uitsluiten worden opgeheven, en dat was in strijd met de algemene beginselen van het Nederlandse strafrecht. In dit geval had de bestuurder van het niet-voorrangsvoertuig geen schuld. Hij had de optische en geluidssignalen niet kunnen opmerken, omdat een tractor met een aanhangwagen die was voorzien van hoge zijschotten hem het zicht had ontnomen. De vordering om de schade aan de politieauto te voldoen werd afwezen.
De rechtbank Amsterdam wees eveneens de schadevergoedingsvordering af van de eigenaar van een ziekenauto omdat de signalen niet waar te nemen waren. Een bestuurder reed bij groen licht een kruising op, waarop een botsing met een ambulance volgde. Hij verklaarde dat hij de sirene pas kon horen toen hij op het kruisingsvlak was. De vijf inzittenden van de auto hadden geen geluidssignalen gehoord; één inzittende had links achter de bosjes een zwaailicht zien aankomen. De inzittenden van een achter de gedaagde rijdende auto hadden de sirenes en het zwaailicht evenmin opgemerkt, terwijl de inzittenden van een auto die op de kruisende weg reed wel zwaailichten hadden gezien, maar geen sirene hadden gehoord. In het licht van deze verklaringen kon de gedaagde volgens de rechtbank er geen verwijt van worden gemaakt dat hij bij het groene licht het kruisingsvlak was opgereden [18] .
In de beide hierboven beschreven gevallen waren de bestuurders van het niet-voorrangsvoertuig de gedaagde partij. De inzet was de schade aan het voorrangsvoertuig. In een zaak waarin de verzekeraar van het niet-voorrangsvoertuig de eisende partij was, was de rechtbank 's Hertogenbosch van oordeel dat de gedaagde, een politieambtenaar, verwijtbaar onrechtmatig had gehandeld [19] . Bijvoorbeeld bij het oprijden van een voorrangsweg of het passeren van rode stoplichten moet de bestuurder van een politieauto er volgens de rechtbank
'ernstig rekening mee houden, dat zijn medeweggebruikers zich nog niet op zijn bijzondere voorrecht hebben ingesteld of wellicht zelfs nog niet eens daarop hebben kunnen instellen, zodat die medeweggebruikers nog van het normale verkeersbeeld en de daarvoor geldende regels uitgaan.'
De optische signalen waren op dit kruispunt volgens de rechtbank voor het verkeer uit andere richtingen pas op het laatste moment zichtbaar en de geluidssignalen 'konden in het geroezemoes van een druk kruispunt in het centrum van de stad wel eens minder aandacht trekken dan gewenst'. Omdat gedaagde niet de anticiperende maatregelen had genomen die onder de gegeven omstandigheden van hem mochten worden gevergd, was de schuld van de politieagent aan de aanrijding volgens de rechtbank gegeven. Als de andere bestuurder al enige schuld had gehad, dan was dat slechts 'in zo'n lichte graad, dat die ten opzichte van de schuld van gedaagde in het niet valt', oordeelde de rechtbank.
De Hoge Raad bepaalde over de betekenis van artikel 42 RVV 1966 in relatie tot artikel 1401 BW dat het voorschrift dat aan - in dit geval - ziekenauto's die optische en geluidssignalen voeren, vrije doorgang of voorrang moet worden verleend, niet uitsluit dat het weggedrag van een bestuurder die met dit voorrangsvoertuig door rood rijdt en vervolgens tegen een andere auto aanrijdt, onrechtmatig is [20] . A-G Ten Kate formuleerde de volgende regel:
'Eerst wanneer aangenomen kan worden dat de ander tijdig de signalen kan hebben opgemerkt, mag de chauffeur van de ziekenauto aannemen dat de andere weggebruiker zich daarnaar - en voor zover de situatie dit toelaat - zal richten overeenkomstig de regels van het RVV.'
Onder het oude BW achtte het hof 's-Gravenhage een schuldverdeling van 75-25 op zijn plaats toen een politieauto die door een rood verkeerslicht reed en twee rijen rechts voorgesorteerd verkeer links ingehaald had, een auto die de kruising opreed in de flank ramde [21] . De bestuurder van de politieauto had volgens het hof bij het naderen van de kruising grotere risico's genomen dan in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar was, door met een aanzienlijke snelheid en door rood licht een kruispunt op te rijden dat hij tot op het allerlaatste moment niet kon overzien. Het Hof Den Bosch verdeelde de schade in een geval waarin uit de reconstructie bleek dat de naderende ambulance niet zichtbaar was en de chauffeur de snelheid ervan even had moeten matigen voordat hij in een onoverzichtelijke situatie een kruising opreed [22] .
Het criterium 'grotere risico's nemen dan gezien de omstandigheden ter plaatse aanvaardbaar is' herhaalde de rechtbank Almelo in 2001 [23] . Onder omstandigheden kon volgens de rechtbank ook de bestuurder van de brandweerauto een verwijt worden gemaakt, bijvoorbeeld
'indien geoordeeld moet worden dat de bestuurder van de brandweerauto bij het naderen en/of oprijden van de kruising grotere risico's heeft genomen dan gezien de omstandigheden ter plaatse aanvaardbaar was en daarbij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de andere bestuurder hem niet zou opmerken.'
Het verbod om gevaar op de weg te veroorzaken (art. 5 WVW 1994) begrenst de bewegingsruimte van bestuurders van voorrangsvoertuigen. Zij mogen geen grotere risico's nemen dan ter plaatse aanvaardbaar is. Doen zij dat wel, dan kan hun gedraging als gevaarzettend worden aangemerkt. Het uitgangspunt voor gevaarzetting in de zin van art. 5 WVW 1994 is immers 'de handeling in concreto en in het licht van alle omstandigheden van het geval' [24] .
De Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling (OVS)
Veel schadegevallen worden buitengerechtelijk afgedaan [25] . Verzekeraars wikkelen veelal onderling de schade af aan de hand van de Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling [26] . De OVS is een overeenkomst tussen verzekeraars, die geen invloed heeft op de contractuele relatie tussen de verzekeraar en de verzekerde. De verzekerde behoudt de verhaalsmogelijkheden die hij of zij heeft op basis van het gemene recht. Het doel van de OVS is volgens de toelichting schade in het verkeer tussen de aangesloten verzekeraars effectief en efficiënt af te handelen. Het gaat daarbij altijd om 'cascoschade'. Weliswaar is het gemene recht het uitgangspunt voor de OVS, maar
'dit wordt in de OVS gestandaardiseerd door de botsingsituaties abstract te regelen. Dat wil zeggen dat de schuldvraag of fouten, die volgens het gemene recht leiden tot eigen schuld, buiten beschouwing worden gelaten. Hoewel de wijze waarop de schade verdeeld wordt anders is, leidt de wet van de grote getallen er op die manier toe dat per saldo voor de individuele verzekeraar niets verandert in haar aandeel in de totale schadelast.'
De OVS kent zes botsingsituaties. Categorie 2, 'botsing op een kruispunt', houdt het volgende in:
'Bij een botsing tussen twee motorrijtuigen die vanuit verschillende richtingen een kruispunt naderen en vervolgens op dat kruispunt met elkaar botsen, betaalt de verzekeraar van het motorrijtuig met een voorrangsverplichting de schade van het motorrijtuig dat voorrang heeft.'
De toelichting op de botsingsituaties vermeldt dat de 'regeling geldt ongeacht welke fout de tot voorrang gerechtigde partij heeft gemaakt, bijvoorbeeld links rijden, te snel rijden en dergelijke'. Als een verzekeraar een schade rechtstreeks heeft betaald aan een benadeelde en die schade komt op grond van de OVS voor rekening van een andere verzekeraar, dan betaalt de laatstgenoemde de schade terug. De verzekeraar van het niet-voorrangsvoertuig zal bij een botsing met een voorrangsvoertuig de door de verzekeraar van het voorrangsvoertuig uitgekeerde cascoschade dus vergoeden.
De OVS geldt niet in de relatie met de verzekerde. Toch draagt de bestuurder van het niet-voorrangsvoertuig in de regel de eigen cascoschade zelf, vanwege het feit dat geen voorrang is verleend en veel benadeelden kennelijk accepteren dat hen derhalve geen aanspraak op vergoeding van hun schade toekomt. Dat dat ook wel leidt tot onbegrip blijkt uit een klacht bij de Nationale ombudsman over de weigering van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord om de schade te vergoeden die een politieauto veroorzaakte.
Verzoekster was in 2002 betrokken bij een aanrijding met een politievoertuig. Zij reed door een groen verkeerslicht, kwam van rechts, en reed op een voorrangsweg. Haar auto werd 'total-loss' verklaard en de dagwaarde werd op 1500 euro gesteld. Uit nader onderzoek bleek dat voorgesorteerde voertuigen mogelijk verzoekster het zicht op de naderende politieauto hadden ontnomen. Bovendien had de bestuurder van de politieauto aan de rechterzijde van de politieauto geen goed zicht. De officier van justitie was daarom van oordeel dat het niet mogelijk was om de kruising veilig over te steken. De politieambtenaar had dat daarom beter niet kunnen doen.
De automobiliste diende bij de politie het verzoek in de schade te vergoeden. De korpsbeheerder wees dit af, omdat de verzekeringsmaatschappij van de politie de aansprakelijkheid voor de aanrijding afwees. Uit het proces-verbaal was immers gebleken dat de politieauto op het moment van de aanrijding zowel optische als geluidssignalen voerde en dus een voorrangsvoertuig was. Volgens de Nationale ombudsman had de korpsbeheerder echter
'de beslissing om verzoekster geen schadevergoeding toe te kennen dienen te motiveren, en deze motivering had deze beslissing moeten kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen hadden moeten worden betrokken, zodat recht was gedaan aan de visie van alle betrokkenen' [27] .'
De schuldvraag en fouten die in het gemene recht tot eigen schuld leiden blijven buiten beschouwing als het enkele feit dat geen voorrang is verleend schadeplichtig maakt. De verzekerde behoudt echter de verhaalsmogelijkheden die hij of zij heeft op basis van het gemene recht.
De brancherichtlijnen
In veel van de in de vorige paragrafen beschreven gevallen was sprake van een aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid door het voorrangsvoertuig, veelal in combinatie met het geen rekening houden met het feit dat zwaailicht en sirene lang niet altijd (tijdig) gehoord en gelokaliseerd (kunnen) worden. (Veel) te hard rijden leidt, al dan niet in combinatie met de constatering dat meer risico's zijn genomen dan aanvaardbaar is of dat een verkeerde belangenafweging is gemaakt, tot een strafrechtelijke veroordeling van de bestuurder van het voorrangsvoertuig en/of tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Binnen de branche bestaat daarvoor hier en daar duidelijk onbegrip. Chauffeurs van voorrangsvoertuigen lijken zich er niet in alle gevallen voldoende van bewust dat andere weggebruikers de zwaailichten en sirene niet of heel laat kunnen opmerken. Omdat luisteren naar de autoradio tot gevolg kan hebben dat een sirene niet wordt gehoord, hebben studenten van de Universiteit Twente een zendertje ontwikkeld waarmee ambulances en andere hulpdiensten in kunnen breken op de radio's van auto's die in hun buurt rijden [28] . Uit de reactie van de 'Beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland', die in hetzelfde berichtje wordt weergegeven, blijkt een spanningsveld. Een 'grappig initiatief', vindt de beroepsvereniging, maar niet de oplossing van het probleem:
'Een ambulance is al goed te zien en te horen. Veel weggebruikers hebben echter te weinig aandacht voor de omgeving. Hierdoor vertikken zij het vaak op een veilige en voorspelbare manier aan de kant te gaan.'
De visie van de Beroepsvereniging staat haaks op de conclusie van de rechter in de hiervoor beschreven zaken.
De interdisciplinaire Werkgroep optische en geluidssignalen heeft in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat knelpunten geïnventariseerd met betrekking tot de huidige wet- en regelgeving en voorstellen gedaan voor uniforme brancherichtlijnen [29] . Het doel daarvan is de verkeersveiligheid te bevorderen door voorrangsvoertuigen - door een uniform gebruik van middelen - herkenbaarder te maken. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd in de Werkgroep.
Volgens de Werkgroep was het begrip 'dringende taak' (art. 29 lid 1 RVV 1990) onduidelijk. Daardoor bleek het moeilijk om het moment van inschakelen van de voorrangssignalen te definiëren. De Werkgroep kwam tot de volgende omschrijving van het begrip 'dringende taak' in de zin van art. 29 RVV 1990:
-
Een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van hulpverleningsdiensten vergt.
-
Het voorkomen van een voor de mens levensbedreigende situatie of een situatie waarin ernstige schade aan gebouwen of goederen ontstaat.
-
Een ernstige verstoring van de openbare orde, waarvoor een directe en snelle inzet noodzakelijk is.
Optische en geluidssignalen mogen slechts worden gevoerd na toestemming van de meldkamer. Verder werd voorgesteld dat:
-
rood licht passeren slechts met maximaal 20 km/uur is toegestaan;
-
vluchtstroken slechts met 20 km/uur boven de snelheid van het overige verkeer mogen worden bereden, met een maximum van 80 km/uur. Wanneer de snelheid van het andere verkeer lager is dan 30 km/uur, mag op de vluchtstrook toch 50 km/uur gereden worden;
-
snelheden in zijn algemeen een beperking moeten kennen van 40 km/uur boven de ter plaatse toegestane maximumsnelheid op lokale en provinciale wegen en op autosnelwegen. Deze algemene beperking kan in de verschillende brancherichtlijnen nog nader beperkt en verbijzonderd worden [30] .
Ook wordt aanbevolen de gebruikelijke training 'on the job' te vervangen door een aanvullende rijopleiding.
Het voorstel van de Werkgroep om een gezamenlijke gedragscode af te spreken voor chauffeurs van voorrangsvoertuigen - omdat voorspelbaar gedrag de verkeersveiligheid ten goede komt - is overgenomen en uitgewerkt in de specifieke brancherichtlijnen, soms in aangescherpte vorm [31] . In de brancherichtlijnen voor de politie, brandweer, ambulancezorg en spoedeisende medische hulp wordt benadrukt dat de bestuurder van een voorrangsvoertuig ook bij het gebruik van optische en geluidssignalen strafrechtelijk verantwoordelijk blijft voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag. Het gebruik van de optische en geluidssignalen rechtvaardigt niet dat het overige verkeer onnodig in gevaar wordt of kan worden gebracht (art. 5 WVW 1994).
Dit houdt volgens de richtlijnen in dat na een ongeval een (strafrechtelijk) onderzoek zal moeten plaatsvinden. De in de brancherichtlijn neergelegde uitgangspunten zullen in dit onderzoek worden meegewogen. Het Openbaar Ministerie zal volgens de richtlijnen 'in dergelijke gevallen eveneens rekening houden met het feit dat de betrokken chauffeur de maatschappij - onder druk van grote spoed - als hulpverlener ten dienste was'. Maar:
'Vanzelfsprekend zal tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan wanneer de chauffeur gezien de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van gevaar heeft doen ontstaan en er sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving.'
In de diverse brancherichtlijnen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat er geen voorrangsrecht is. 'De optische en geluidssignalen worden gebruikt als vraag om medewerking van andere weggebruikers en niet als breekijzer', is de formulering die in de richtlijnen voor de politie is gekozen. De bestuurders van voorrangsvoertuigen krijgen het volgende mee:
'De bestuurder (…) dient zich bewust te zijn van de mogelijkheid dat andere weggebruikers de signalen niet zien of horen, dan wel niet goed kunnen bepalen waar het betreffende (…) voertuig vandaan komt. Ook dient rekening gehouden te worden met onvoorziene of onberekenbare reacties van andere weggebruikers.'
Het Openbaar Ministerie geeft in de Aanwijzing artikel 6 WVW 1994 te kennen dat de brancherichtlijnen worden meegewogen bij de vervolging(sbeslissing) naar aanleiding van een ongeval met een voorrangsvoertuig dat ernstig letsel of de dood van een verkeersdeelnemer tot gevolg heeft [32] . In de Aanwijzing verkeersongevallen wordt voorgeschreven dat bij verkeersongevallen waarbij een politievoertuig is betrokken met de officier van justitie moet worden overlegd [33] . Bovendien moet een registratieset worden opgemaakt. De behandelend officier van justitie gaat na of het onderzoek door het lokale politiekorps moet worden gedaan, dan wel (deels) door een ander korps of het KLPD.
De brancherichtlijn voor politievoertuigen wordt niet alleen van toepassing verklaard op voorrangsvoertuigen. De brancherichtlijn moet ook worden gezien als de maximaal toelaatbare grens voor het rijden met de algemene ontheffing van de bepalingen van het RVV 1990. Dit leidde tot kamervragen [34] . Het kamerlid Wilders vroeg zich af of de richtlijn betekent dat een verdachte die 161 km/uur rijdt aan een achtervolging kan ontkomen. Minister Remkes (Binnenlandse Zaken) benadrukte dat het onwenselijk is de slagvaardigheid van de politie bij het bestrijden van de criminaliteit te beperken. De richtlijn die op 1 december 2005 in werking is getreden biedt alle politieambtenaren, specialistisch of niet, de bevoegdheid in bijzondere situaties af te wijken van de normen van de richtlijn. Wel moet de meldkamer vooraf op de hoogte worden gebracht. De meldkamer bevraagt de ambtenaar over de proportionaliteit en subsidiariteit van zijn voorgenomen beslissing; de individuele ambtenaar blijft echter verantwoordelijk. Arrestatieteams, observatieteams en eenheden belast met persoonsbeveiliging zijn vrijgesteld van de verplichte melding vooraf. Zij moeten de afwijkingen van de brancherichtlijn achteraf registreren.
Op de vraag of het waar is dat een politieambtenaar die met prioriteit 1 de toegestane snelheid overschrijdt persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden indien een ongeluk plaatsvindt, antwoordde de minister dat deze aansprakelijkheid al bestond op basis van de door de Tweede Kamer vastgestelde regelingen. De financiële gevolgen van een ongeval worden echter op basis van een WAM-verzekering door de korpsen gedragen. De richtlijn brengt hierin geen verandering, aldus de minister.
Samenvatting en conclusie
De beoordeling van het verkeersgedrag van bestuurders van voorrangsvoertuigen lijkt op het eerste gezicht eenvoudig: zij zijn vrijgesteld van de verkeersregels en verkeerstekens van het RVV en alle andere verkeersdeelnemers moeten hen voorrang verlenen. Zo gemakkelijk blijkt het echter niet te zijn. Soms blijkt dat de optische en geluidssignalen niet (tijdig) gehoord zijn en/of blijkt dat het weg- of verkeersgedrag van het voorrangsvoertuig bijzonder gevaarzettend was (met veel te hoge snelheid rijden, en dan bijvoorbeeld ook nog door een rood verkeerslicht). Zulks heeft dan, als er een ongeval plaatsvindt, meestal strafrechtelijke en civielrechtelijke gevolgen. Steeds gaat het dan om de juiste afwegingen. De 'dringende noodzaak' op grond waarvan de voorrangssignalen gevoerd mogen worden, brengt nu eenmaal met zich mee dat het geoorloofd is verhoogd gevaar in het leven te roepen, maar wel tot op zekere hoogte. Het is geen vrijbrief, geen schuld- of strafuitsluitingsgrond die altijd met succes tegen een vervolging op grond van art. 5 of 6 WVW kan worden ingebracht. De aard en de ernst van de normschending zal van invloed zijn, evenals de vraag of de voorrangssignalen terecht gevoerd werden, d.w.z. of er in concreto sprake was van een dringende noodzaak. De in het voorgaande besproken brancherichtlijnen maken het wellicht mogelijk terug te keren naar de interpretatie van art. 50 RVV die Langemeijer voorstelde. Als er een dringende taak is, het voorrangsvoertuig de voorgeschreven signalen voert en de bestuurder ervan zich aan de richtlijnen houdt, lijkt het mij niet juist om uit de ernstige gevolgen van een ongeval de conclusie te trekken dat de bestuurder van het voorrangsvoertuig een onaanvaardbaar risico heeft genomen. Een interpretatie van art. 50 RVV die inhoudt dat er bij een culpoos delict geen sprake is van schuld is in dat geval billijk. Bij een ten laste gelegde overtreding zal de politie-, brandweer- of ziekenautobestuurder zich, als aan deze voorwaarden is voldaan, met succes op overmacht in de zin van noodtoestand moeten kunnen beroepen of, omdat alle te vergen voorzorgsmaatregelen zijn getroffen, op afwezigheid van alle schuld.
De praktijk laat zien dat problemen zich vooral voordoen als er een slachtoffer is dat de dood vindt of zwaar lichamelijk letsel heeft. In dat geval zal in de regel op grond van de Aanwijzing artikel 6 WVW 1994 een vervolging worden ingesteld. Uit het antwoord dat minister Remkes gaf op de kamervragen over de brancherichtlijn voor de politie lijkt te volgen dat ingeval van overtreding van de richtlijnen in beginsel van strafrechtelijke (en civielrechtelijke) aansprakelijkheid moet worden uitgegaan:
'Gelet op het grote aantal ongevallen met dienstvoertuigen en het feit dat korpsbeheerders (daarvoor) als werkgever steeds vaker aansprakelijk worden gesteld, heb ik op zich begrip voor de voorgestelde preventieve maatregelen.'
In het civiele recht zal steeds (bovendien ook) een afweging plaatsvinden tegen de mate van schuld en verwijtbaarheid aan de kant van de benadeelde of het slachtoffer. Als er sprake is van materiële schade zal de oplossing in de meeste gevallen niet veel problemen opleveren: voorrang is nu eenmaal voorrang, en die is niet verleend. Dat geldt zeker als er afgewikkeld wordt volgens de OVS.
De brancherichtlijnen zijn te zien als een concretisering van de eisen die art. 5 WVW 1994 stelt. In de diverse specifieke richtlijnen wordt benadrukt dat de bestuurder van een voorrangsvoertuig het verkeer niet in gevaar mag brengen, de overschrijding van de maximumsnelheid binnen de perken moet houden en er rekening mee moet houden dat andere weggebruikers de signalen niet onderkennen en niet op het voorrangsvoertuig bedacht zijn. De richtlijnen sluiten dus goed aan op de civiele en strafrechtspraak van de laatste decennia.
[1] Universitair medewerker Erasmus Universiteit Rotterdam.
[2] Zie voor de vrijstellingen per dienst T. van der Pluijm, Zakboek Voorrangsvoertuigen, vrijstellingen en ontheffingen, Den Haag: Koninklijke Vermande 2002.
[3] Conclusie voor HR 9 november 1971, NJ 1972, 47, VR 1972, 65.
[4] HR 29 mei 1973, VR 1974, 47.
[5] Zie HR 14 juni 1983, NJ 1984, 39, VR 1985, 2.
[6] Rechtbank Utrecht 13 april 1984, NJ 1984, 783.
[7] Rechtbank Haarlem 28 februari 1985, VR 1986, 86.
[8] Hof den Haag 28 december 1999, VR 2000, 152.
[9] Rechtbank Amsterdam 29 januari 2002, LJN: AD8719.
[10] Hof Amsterdam 20 september 2002, VR 2003, 58.
[11] Hof Arnhem 10 juli 2007, LJN: BA9175.
[12] Rechtbank Haarlem 23 november 2006, LJN: AZ2928.
[13] Rechtbank Zwolle 29 januari 2004, VR 2004, 98.
[14] Rechtbank Den Haag 4 mei 2006, LJN: AW8481.
[15] Rechtbank Almelo 6 november 2007, LJN: BB7150.
[16] Rechtbank Maastricht 18 mei 2004, LJN: AQ1839.
[17] Kantongerecht Groningen 15 november 1972, VR 1973, 112.
[18] Rechtbank Amsterdam 6 februari 1980, VR 1980, 62.
[19] Rechtbank 's-Hertogenbosch 20 januari 1984, VR 1984, 74.
[20] HR 15 februari 1985, NJ 1985, 425, VR 1985, 110.
[21] Hof 's-Gravenhage 6 juni 1985, VR 1986, 126.
[22] Hof Den Bosch 14 december 1994, VR 1995, 123.
[23] Rechtbank Almelo 2 mei 2001, LJN: AB1454.
[24] HR 18 januari 2005, VR 2005, 114, conclusie A-G (Jörg).
[25] Ik wil graag prof. mr S.D. Lindenbergh, drs J.A. Schaffers, secretaris Geschillencommissie Schadeverzekeraars, Verbond van Verzekeraars en mr W. van Driel, juridisch medewerker Allianz Nederland Schadeverzekering bedanken voor hun hulp.
[26] De OVS is te downloaden via de website van het Verbond van Verzekeraars. De maatschappijen die zijn toegetreden tot de OVS worden in een afzonderlijk bestand vermeld.
[27] Nationale Ombudsman 19 januari 2005, VR 2005, 64.
[28] Trouw, 9 augustus 2007.
[29] Voorrangssignalen tegen het licht gehouden. Eindrapport van de werkgroep optische en geluidssignalen. Een onderzoek naar de knelpunten in de huidige wet- en regelgeving voor voorrangssignalen en mogelijke oplossingen, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties, juli 2003.
[30] Zie de opsomming van alle aanbevelingen in het rapport Voorrangssignalen tegen het licht gehouden.
[31] Bestuurders van politieauto's mogen bijvoorbeeld een rood licht slechts stapvoets negeren. Zij moeten er bovendien van uitgaan dat de andere weggebruikers hun niet hebben gezien. Op lokale en provinciale wegen mogen bestuurders van brandweer- en politieauto's de snelheid slechts met 20 km/uur overschrijden. De toegestane maximumsnelheid op de vluchtstrook is voor bestuurders van politieauto's 50 km/uur.
[32] Staatscourant 27 februari 2004, nr 40.
[33] Staatscourant 2001, nr 243 en 2004, nr 40.
[34] Aanhangsel van de Handelingen TK, 2004-2005, 2384.