De lading van de aanhangwagen bevond zich achter de
koppeling van de aanhangwagen, maar tussen die koppeling en het kopschot van de
aanhangwagen. De lading was tussen een rek op het kopschot aan de rechterzijde
van de aanhangwagen geplaatst. Het hart van de koppeling heeft als voorzijde
van de aanhangwagen te gelden. De betrokkene heeft zich dus niet schuldig
gemaakt aan “met voertuig/samenstel rijden terwijl de lengte van de ondeelbare
lading voor de voorzijde van de aanhangwagen uitsteekt”.