Artikel
Bestuurders van voorrangsvoertuigen genieten een zekere uitzonderingspositie. Deze is verankerd in Hoofdstuk VI ‘Ontheffingen en vrijstellingen’ van het RVV 1990: bestuurders van onder andere politieauto’s, ambulancevoertuigen en brandweerwagens mogen op grond van art. 91 afwijken van de voorschriften van dat besluit voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. In het kader van het verrichten van ‘een dringende taak’ mogen zij, wanneer optische signalen en geluidssignalen worden gevoerd, bijvoorbeeld snelheidslimieten overschrijden en door een rood verkeerslicht rijden. Bovendien dienen andere weggebruikers, op grond van art. 50 RVV 1990, de bestuurders van voorrangsvoertuigen voor te laten gaan. Deze uitzonderingspositie staat er echter niet aan in de weg dat bestuurders van voorrangsvoertuigen niet zelden zelf betrokken zijn bij verkeersongevallen, al dan niet in de hoedanigheid van ‘veroorzaker’. Blijkend uit cijfers van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid ging het in de periode tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 om 219 geregistreerde ongevallen met 102 gewonden. Een dergelijk ongeval kan onder omstandigheden de aanleiding vormen voor strafrechtelijke vervolging van de bestuurder van het voorrangsvoertuig, bijvoorbeeld vanwege het in art. 6 WVW 1994 strafbaar gestelde. De vraag rijst of de bestuurder straffeloos kan blijven, alsmede op grond waarvan dat dan precies zou kunnen. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op (de grondslag van) eventuele straffeloosheid in gevallen waarin deze materie speelt. Daartoe wordt allereerst het wettelijk kader geschetst van vestiging en uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid (par. 2). Daarbij wordt ook ingegaan op de relatie of verhouding tussen afzonderlijke grondslagen van uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarna vindt een bespreking van jurisprudentie plaats en wordt ontwaard in hoeverre bepaalde verweren kans van slagen hebben (par. 3). Vervolgens worden de bevindingen uit de theorie en praktijk nader beschouwd en worden enkele problematische aspecten voorzien van verdere bespreking (par. 4). Ten slotte worden afsluitende opmerkingen gemaakt over de grondslag van straffeloosheid in geval van ongevallen waarbij voorrangsvoertuigen zijn betrokken (par. 5).