Prof. mr. S.D. Lindenbergh
Per 1 januari 2019 voorzien artikel 6:107 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in een aanspraak op smartengeld van naasten van iemand die door andermans toedoen (zeer) ernstig blijvend letsel heeft opgelopen, respectievelijk van nabestaanden van iemand die door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, is overleden. De aanspraak is een naar omvang beperkte vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. In de ‘juridische volksmond’ pleegt hier te worden gesproken van vergoeding van ‘affectieschade’. In de rechtspraak is in 2002 erkend dat iemand onder omstandigheden recht heeft op vergoeding van schade die het gevolg is van geestelijk letsel door de confrontatie met een schokkende gebeurtenis. In de juridische volksmond wordt dit ‘shockschade’ genoemd.
In de praktijk is heel goed voorstelbaar dat zich gevallen voordoen waarin iemand wordt geconfronteerd met een schokkende gebeurtenis als gevolg waarvan een naaste ernstig blijvend letsel oploopt en/of komt te overlijden. Dan rijst de vraag hoe deze beide vergoedingsroutes en -regimes zich tot elkaar verhouden. In de wet noch in de toelichting op de wijziging van artikel 6:107 en 6:108 BW is expliciet voorzien in een antwoord op deze vraag. Dat betekent dat dit antwoord door interpretatie moet worden verkregen. In deze bijdrage wordt daartoe onderzocht wat de herkomst en reikwijdte van beide routes zijn en wat dit betekent voor de wijze waarop met samenloop van beide regelingen kan, en – naar idee van de auteur – zou moeten, worden omgegaan. Voorts wordt verkend wat de wettelijke aanvaarding van smartengeld voor naasten en nabestaanden kan betekenen voor de ontwikkeling van de aanspraak op schadevergoeding wegens confrontatie met een schokkende gebeurtenis.
De invoering van een smartengeld voor naasten van ernstig en blijvend verwonden en voor nabestaanden leidt ertoe dat deze aanspraak kan cumuleren met de vordering tot schadevergoeding wegens confrontatie met een schokkende gebeurtenis.
Een naaste of nabestaande die aan de eisen van beide ‘routes’ voldoet, zal – behalve op vergoeding van daarvoor in aanmerking komende vermogensschade – niet alleen recht hebben op smartengeld wegens verlies, maar ook op smartengeld wegens persoonsaantasting.
De invloed van de invoering van een smartengeld voor naasten en nabestaanden op het aantal vorderingen tot schadevergoeding wegens confrontatie met een schokkende gebeurtenis is moeilijk te voorzien: enerzijds kan cumulatie het instellen van beide vorderingen aantrekkelijk maken, anderzijds kan door het in het leven roepen van een smartengeld voor naasten en nabestaanden de noodzaak tot het aanhangig maken van een complexe vordering tot vergoeding van schade door confrontatie met een schokkende gebeurtenis minder worden gevoeld.
Ten slotte is denkbaar dat de rechter zijn beleid inzake vorderingen tot schadevergoeding wegens confrontatie met een schokkende gebeurtenis na de invoering van een smartengeld voor naasten en nabestaanden aanpast: de Hoge Raad zou striktere criteria kunnen formuleren en de strafrechter zou dergelijke vorderingen in de toekomst minder kunnen ontvangen. Beide ontwikkelingen zouden de instemming van de auteur hebben.
‘Affectieschade’ en ‘shockschade’, onderscheid, samenloop, vooruitblik
Bron:
TVP 2018, afl. 4, p. 142-147