Mr. drs. I. Haazen
De ontwikkeling van vaccins is cruciaal in het voorkomen van (de verspreiding van) infectieziekten zoals COVID-19. In de huidige coronapandemie werd de roep om een snel inzetbaar, effectief en veilig vaccin spoedig door farmaceuten opgepakt en binnen minder dan een jaar waren de eerste vaccins goedgekeurd. De relatief snelle totstandkoming van deze coronavaccins en de daaropvolgende massavaccinatiecampagnes zijn omringd met discussies en zorgen om eventuele bijwerkingen op de lange termijn.
Het op grote schaal vaccineren met een nieuw vaccin dat relatief snel is ontwikkeld, getest en goedgekeurd, schept voor producenten het risico dat zij worden aangesproken tot schadevergoeding, indien het vaccin onverhoopt tot ernstige bijwerkingen leidt. Vaccinatieschade en daaruit voortvloeiende aansprakelijkheidstelling is evenwel niet voorbehouden aan nieuwe vaccins, maar evenzeer aan de meer ingeburgerde reizigersvaccinaties en vaccinaties van het Rijksvaccinatieprogramma. Geen enkel vaccin is immers 100% effectief of 100% veilig.
Dreigende aansprakelijkheid kan een remmende werking hebben op de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Ongewenst gevolg daarvan kan zijn dat er voor een bepaalde infectieziekte geen werkend vaccin voorhanden is of de beschikbare vaccins niet snel genoeg inzetbaar zijn. Een nijpend tekort aan DTP-vaccins was in de Verenigde Staten (VS) de aanleiding tot het in het leven roepen van een no-faultschadefonds voor de vergoeding van vaccinatieschade. Het systeem gaat hand in hand met de vrijwaring van aansprakelijkheid voor de farmaceutische industrie door de overheid. Voor het slachtoffer van vaccinatieschade is het van belang dat zijn schade wordt vergoed. Het aansprakelijkheidsrecht is daarbij een optie, maar juist bij vaccinatieschade ligt aansprakelijkheid niet zo eenvoudig.
In dit artikel behandelt de auteur een aantal mogelijkheden voor de vergoeding van vaccinatieschade. Zij begint met een inventarisatie van de (on)mogelijkheden van het aansprakelijkheidsrecht. Daarna schetst ze op hoofdlijnen het huidige Amerikaanse no-faultsysteem. De keuze voor dit systeem was het resultaat van het destijds meest diepgaande onderzoek ooit in de VS naar de mogelijkheden om de vaccinproductie op peil te houden en tegelijkertijd slachtoffers van vaccinaties te compenseren zonder dat een aansprakelijkstelling van producenten nodig zou zijn. Ofschoon reeds enkele decennia geleden uitgevoerd, is dit Amerikaanse onderzoek nog steeds relevant en actueel. Het onderzoeksrapport biedt aanknopingspunten voor mogelijke Nederlandse initiatieven op dit terrein, waarbij rekening gehouden moet worden met de bijzonderheden van het Amerikaanse rechtssysteem. De auteur bespreekt de suggesties uit het desbetreffende onderzoek, die grosso modo in twee typen alternatieve vergoedingssystemen uiteenvallen, namelijk verzekeringen en (no-fault)schadefondsen. Daarbij komen de belangrijkste voor- en nadelen aan de orde alsook enkele knelpunten waar reeds bestaande buitenlandse compensatiesystemen op stuiten.
De auteur concludeert dat voor compensatie van vaccinatieschade het aansprakelijkheidsrecht niet de meest geschikte weg is. Vaccins zijn nooit 100% veilig: de kans op ernstige bijwerkingen is inherent aan vaccins en onvermijdelijk. Om die reden is van verwijtbaarheid bij foutaansprakelijkheid of een gebrek in de zin van afdeling 6.3.3 BW vaak geen sprake. Er kan dus niet altijd een partij worden aangewezen die voor deze schade aansprakelijk is. Daarbij is het verband tussen vaccin en schade zeer onzeker. De verwachting dat van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht weinig dreiging uitgaat, biedt echter weinig zekerheid voor producenten en hun aansprakelijkheidsverzekeraars.
De voorkeur van de auteur gaat uit naar een no-faultschadefonds als alternatief vergoedingssysteem voor slachtoffers van vaccinatieschade. Een gedetailleerde invulling daarvan kan alleen geschieden na verder onderzoek op dit voor Nederland relatief onbekende terrein.
De auteur is van oordeel dat de introductie van een fonds gepaard zou moeten gaan met gedeeltelijke immuniteit van vaccinfabrikanten: bij onzorgvuldig gedrag van producenten of bij kenbare gebreken in het vaccin blijft aansprakelijkheid gehandhaafd. Een door de overheid geïnitieerd fonds biedt slachtoffers een centraal loket voor vaccinatieschade en voorkomt dat slachtoffers moeten aankloppen bij verschillende commerciële verzekeraars met onderling afwijkende voorwaarden en mogelijke premiedifferentiatie op basis van risico.
Het schadefonds zou vooral moeten inzetten op vergoeding van immateriële schade en inkomensschade. Medische kosten zullen vaak worden gedekt door ziektekostenverzekeringen. Is dat niet het geval, dan kunnen ook deze worden gecompenseerd. Beoordeling van de claims geschiedt door een commissie van juristen op het terrein van letselschade en schadebegroting en gespecialiseerde medici. Categorisering van letsels en mate van invaliditeit kan daarbij behulpzaam zijn, met een aparte categorie voor overlijdensschade. Gedetailleerde beschrijvingen van bijwerkingen, inclusief de termijn waarop zij zich meestal manifesteren, zijn noodzakelijk. Indien deze bijwerkingen zich binnen het aangegeven tijdsbestek openbaren, kan soepel worden omgegaan met het causaliteitsvereiste. Van belang is ook het vaststellen welke vaccins door het fonds worden bestreken: kindervaccinaties, pandemische vaccins en ook reizigersvaccinaties?
Verreweg de belangrijkste factor voor de uitvoerbaarheid en het bestaansrecht van een dergelijk schadefonds is de betaalbaarheid ervan. Het succes van het Amerikaanse systeem lijkt vooral toe te schrijven aan het feit dat het systeem zichzelf bedruipt. Maximering van uitkeringen lijkt daarbij onvermijdelijk. Financiering door bijdragen uit de farmaceutische sector of door de overheid zelf ligt het meest voor de hand. Iedereen betaalt dan als belastingbetaler mee aan de vergoeding van vaccinatieschade, ook de ongevaccineerden. Dat is maatschappelijke solidariteit.