De veranderende reikwijdte van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen nader bezien

VR-kort
Artikel
12 januari 2017

Mr. dr. J.E. van de Bunt en mr. dr. M.K.G. Tjepkema
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (WTS) is in 1998 tot stand gekomen om een einde te maken aan de praktijk waarbij overheden na rampen en zware ongevallen op ad-hoc-basis financiële voorzieningen hadden getroffen. Aan deze praktijk kleefden tal van nadelen: verschillende doelgroepen hadden eigen, op maat gesneden regelingen nodig, de regelingen maakten voor wat betreft de vergoedbare schades vaak uiteenlopende keuzes en sloten ook qua terminologie niet goed op elkaar aan. Verder kende elke regeling ook haar eigen wijze van schadeafwikkeling, met eigen uitvoeringsorganisaties op centraal en decentraal niveau. Om gehoor te geven aan de breed levende wens om meer financiële zekerheid vooraf te creëren voor (toekomstige) benadeelden van natuurrampen, is uiteindelijk de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen vastgesteld. De wet trad op 12 juni 1998 in werking en bevat regels omtrent een tegemoetkoming van rijkswege aan gedupeerden in schade en kosten bij een ramp. Het kabinet beoogde daarmee een structurele regeling te bieden voor schade ten gevolge van een overstroming door zoet water, een aardbeving of een andere ramp die van ten minste vergelijkbare orde is. De wet heeft uitdrukkelijk een vangnetkarakter. Dat houdt in dat de schade primair door gedupeerden moet worden gedragen. Zijn de gevolgen van een gebeurtenis zo ernstig dat nationale belangen een rol spelen of de totaalschade zeer groot is of dat burgers onevenredig zwaar worden getroffen, dan komt de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in beeld. Het kabinet koos voor financiering uit de algemene middelen. Toch zou de overheid niet al het risico van rampen dragen, nu aan de toepassing van de wet de voorwaarde werd verbonden dat de overheid alleen aan rampschade zou bijdragen die niet ‘redelijkerwijs verzekerbaar’ kon worden geacht.
In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wat naar huidig recht het toepassingsbereik is van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen. Daarnaast wordt stilgestaan bij een andere, schijnbaar tegengestelde ontwikkeling. Dit betreft de inrichting van de WTS. Volgens de wet komen zaakschade en andere kosten voor vergoeding in aanmerking, maar personenschade wordt niet uitdrukkelijk genoemd. Recente onderzoeken verkennen de mogelijkheden tot uitbreiding van de WTS met de vergoeding van personenschade.
Uit het onderzoek van de auteurs blijkt dat schade als gevolg van extreem weer ‘redelijkerwijs verzekerbaar’ is, terwijl dit voor zoetwateroverstromingen niet geldt. De wet fungeerde vooral als agrarisch fonds en was met name van belang voor schade als gevolg van extreem weer. Tegenwoordig heeft de wet voor deze zaken geen betekenis meer. Immers, daar waar schade door extreem weer twintig jaar geleden niet ‘redelijkerwijs verzekerbaar’ bleek voor agrariërs, zijn er nu door ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt verzekeringen beschikbaar voor het risico van extreem weer in de vorm van een brede weersverzekering (BWV). Het bezwaar van hoge kosten van die verzekering wordt weggenomen door de subsidiering van twee derde van de verzekeringspremie tot een bedrag van € 9 miljoen per jaar. Kortom, de reikwijdte van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen is sterk veranderd sinds de inwerkingtreding van die wet.
Naast deze afkalvende reikwijdte van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen door ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt, zagen de auteurs een ontwikkeling op wetgevingsgebied die uitbreiding van de wet inhoudt. Een uitbreiding met personenschade heeft voordelen. Het zou de rechtszekerheid ten goede komen en meer zicht geven op de totale uitkeringslast. Ook lijkt de wet toekomstbestendiger. Naar mening van de auteurs is het belangrijk dat een uitbreiding van de wet geschiedt volgens de doelstelling van de wet (het vangnetkarakter; alleen schade die niet redelijkerwijs verzekerbaar is of anderszins verhaalbaar). Het is dan zeer de vraag of deze uitbreiding doorgang moet vinden. Veel schadeposten worden geheel of gedeeltelijk vergoed door private verzekeringen of worden gedeeltelijk vergoed door sociale zekerheid. De belangrijkste post die resteert is immateriële schade, verdriet of leed, geleden door slachtoffers. De auteurs vragen zich af of de WTS met zijn vangnetkarakter deze schade wel zou moeten vergoeden.
Het is aan de politiek om te beslissen of de WTS moet worden uitgebreid met personenschade. Zou hiertoe worden besloten, dan zou een beperkte kring van gerechtigden recht op een forfaitaire tegemoetkoming moeten kunnen krijgen van enkele in de wet omschreven posten (immateriële schade, verlies van zelfredzaamheid, studievertraging en extra kinderopvang). Voorts verdient het aanbeveling bij uitbreiding van de wet met personenschade ook de uitkeringssystematiek van zaakschade tegen het licht te houden. Op deze uitkeringssystematiek bestaat forse kritiek die met een forfaitaire benadering weggenomen zou kunnen worden.
Alles bijeengenomen concluderen de auteurs dat de Wet tegemoetkoming schade bij rampen anno 2016 een kleinere reikwijdte heeft, in de praktijk voldoet aan haar doelstelling en voldoende toekomstbestendig is als de schadebegroting voortaan op basis van forfaitaire bedragen zou geschieden.

Bron: 
AV&S december 2016, afl. 6, p. 236-243