Mr. L. van den Ham-Leerkens
In de wet is bepaald dat de wegbeheerder moet zorgen dat de openbare weg in goede staat verkeert. Verkeert de openbare weg in een gebrekkige toestand en ontstaat daardoor schade, dan is de wegbeheerder daarvoor aansprakelijk. Art. 6:174 BW vestigt een risicoaansprakelijkheid voor de wegbeheerder. Het criterium voor de aansprakelijkheid is de gebrekkigheid in ruime zin. Het artikel omschrijft dit als de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de opstal mag stellen. Niet reeds bij een verhoogde kans op schade, maar pas wanneer niet aan die eisen is voldaan, verkeert de opstal in een gebrekkige toestand. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen of zaken deugdelijk is. Hierbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. De aansprakelijkheid van de wegbeheerder is beperkt tot de gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg, waarbij het begrip ‘openbare weg’ ruim moet worden uitgelegd: daaronder wordt mede begrepen het weglichaam, alsmede de weguitrusting. Maar wat moet precies worden verstaan onder het begrip ‘weglichaam’ en ‘weguitrusting’ en hoe ruim mag dat begrip worden uitgelegd?
Recentelijk heeft de Hoge Raad zich over deze vraag uitgelaten in een zaak waarin de vraag centraal stond of een wegbeheerder ingevolge art. 6:174 BW aansprakelijk is voor schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van het feit dat zij is gestruikeld over kabels die op de openbare weg lagen. De elektriciteitskabels, in eigendom van marktkraamhouders, liepen van de elektriciteitskast, eigendom van de gemeente, naar de marktkramen.
De Hoge Raad oordeelt in lijn met het hof dat een voorwerp op de openbare weg niet behoort tot die openbare weg in de zin van art. 6:174 BW. Wanneer dat voorwerp gevaar schept voor personen of zaken, levert dit geen gebrek van de weg op als bedoeld in voornoemd artikel. Wel kan de wegbeheerder op de voet van art. 6:162 BW, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van voorwerpen op de weg, die niet van de weg, het weglichaam of weguitrusting deel uitmaken. De wegbeheerder moet dan het verwijt kunnen worden gemaakt dat hij in deze zorgplicht is tekortgeschoten. De Hoge Raad geeft aan dat aan de hand van de Kelderluikcriteria beoordeeld moet worden of de wegbeheerder in onderhavige kwestie ter zake een verwijt kan worden gemaakt. In casu was daarvan geen sprake.
Dit arrest past in de lijn van eerdere rechtspraak van de Hoge Raad. Een voorwerp op de weg maakt de weg zelf nog niet gebrekkig, zolang een voorwerp niet vast en permanent is verbonden met de weg en geen deel uitmaakt van de weguitrusting. De wegbeheerder kan aansprakelijk zijn, wanneer zich een ongeval voordoet als gevolg van een voorwerp op de weg. Levert dit voorwerp een gevaarlijke situatie op en laat de wegbeheerder die situatie voortbestaan, terwijl hij ervan op de hoogte is dan wel behoort te zijn, dan kan dat een schending van de zorgplicht van de wegbeheerder opleveren en tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder leiden. Dit betekent echter niet dat de weggebruiker niet oplettend hoeft te zijn. Van de weggebruiker mag worden verwacht dat hij een algemene voorzichtigheid betracht en rekening houdt met de (bijzondere) omstandigheden ter plaatse.
Een voorwerp op de weg: is de wegbeheerder aansprakelijk?
Bron:
PIV-Bulletin december 2016, afl. 5, p. 1-5