Mr. Oswald Nunes en mr. Maurice Mooibroek
Wanneer een persoon overlijdt ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, dan dient die ander op grond van artikel 6:108 BW (ook) de schade van de nabestaanden te vergoeden.
Bij de afwikkeling van schade op grond van artikel 6:108 BW rijst zo nu en dan de vraag of een nabestaande ook aanspraak kan maken op vergoeding van inkomsten die zijn weggevallen doordat hij/zij met de overledene een overeenkomst tot hulpverlening op basis van een persoonsgebonden budget (PGB) had. Komt deze schade als ‘gederfd levensonderhoud’ voor vergoeding in aanmerking?
In dit artikel gaan de auteurs in op deze vraag met als doel een bijdrage aan de discussie over dit onderwerp te leveren. Zij bespreken de inhoud en de achtergrond van artikel 6:108 BW, het begrip ‘levensonderhoud’, de vraag of inkomsten uit PGB-hulpverlening als zodanig kunnen gelden, de betekenis van het begrip relativiteit en ten slotte de verhouding tot het EVRM.
Bij gebrek aan specifieke jurisprudentie en literatuur die op de onderhavige problematiek ziet, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de aanspraak die een nabestaande op grond van het wegvallen van de PGB-zorgovereenkomst met de overledene meent te hebben, voortvloeit uit een arbeidsrechtelijke en niet uit een familierechtelijke (rechts)verhouding. Alleen de laatst genoemde verhouding wordt door artikel 6:108 BW beschermd. De overledene valt in deze situatie niet te beschouwen als een ‘verschaffer van levensonderhoud’, althans als kostwinner in de zin van artikel 6:108 BW. Een nabestaande zoals genoemd in dit artikel lijkt dan ook geen vordering tegen de aansprakelijke partij te kunnen instellen wegens het derven van levensonderhoud door het wegvallen van de overeenkomst met de overleden PGB-houder. Wellicht biedt jurisprudentie die op dit terrein nog moet worden gevormd meer duidelijkheid over dit onderwerp.
Kan PGB-inkomen van nabestaande(n) als ‘gederfd levensonderhoud’ in de zin van artikel 6:108 BW gelden?
Bron:
PIV-Bulletin maart 2019, afl. 1, p. 24-28