Over de zoektocht naar en de grenzen van secundaire aansprakelijkheid na het schietincident in Alphen aan den Rijn

VR-kort
Artikel
08 februari 2018

Mr. K.L. Maes
Nadat de slachtoffers van het schietincident in Alphen aan den Rijn al eerder – en zonder – succes de politieregio Hollands Midden (hierna: de politie) aansprakelijk stelden voor de schade die zij door het schietincident hebben geleden, zijn de pijlen gericht op de ouders van Tristan van der V. De zoektocht van eisers naar de aansprakelijkheid van derden die de door Tristan veroorzaakte schade hadden behoren te voorkomen, wordt daarmee gecontinueerd en uitgebreid.
In deze bijdrage bespreekt de auteur de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 juni 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:6371). Eerst schetst de auteur de relevante feiten van deze zaak, waarna zij het leerstuk van de secundaire aansprakelijkheid wegens het nalaten in zijn context plaatst. Vervolgd wordt met de overwegingen van de rechtbank en een analyse daarvan.
Het komt in deze procedure neer op de vraag of de ouders méér hadden moeten doen, en zich in de keuzes die zij met en voor hun zoon hebben gemaakt ook hadden moeten laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van derden, zoals de latere slachtoffers van het schietincident. Met andere woorden: hebben de ouders een zorgvuldigheidsplicht geschonden door een gevaarlijke situatie te laten voortduren, althans niet op te heffen door anderen voor de psychische gesteldheid van hun zoon te waarschuwen.
De onderhavige procedure past in een al eerder in de literatuur geconstateerde tendens waarin het slachtoffer in toenemende mate niet de primair verantwoordelijke, maar de zogenoemde secundair verantwoordelijke partij aansprakelijk houdt voor het intreden van de schade. In deze ‘secundaire aansprakelijkheidsprocedure’ gaat het niet, of niet alleen, om de aansprakelijkheid van de directe veroorzaker van de schade c.q. de meest gerede aansprakelijke partij (de primaire partij), maar om de aansprakelijkheid van de partij die tekort is geschoten in het treffen van voorzorgsmaatregelen of het houden van toezicht teneinde het handelen van de primaire partij te voorkomen en daarom nalatig handelen kan worden verweten (de secundaire partij).
Het gaat bij secundaire aansprakelijkheidsprocedures in essentie om de vraag of de toezichthoudende partij meer had moeten doen of anders had moeten handelen: het treffen van preventieve maatregelen, het waarschuwen van relevante instanties of het op enigerlei andere wijze ingrijpen en daarmee voorkomen van schade. Aansprakelijkheid wegens nalaten veronderstelt aldus een (rechts)plicht tot handelen. Deze plicht vindt in het bijzonder haar rechtsgrond in het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 6:162 lid 2 BW: aansprakelijkheid is aan de orde voor zover er sprake is van het scheppen of toelaten van een zodanig gevaarlijke situatie dat dit naar maatstaven van het ongeschreven recht ontoelaatbaar is. In deze zorgplichtsschending ligt ook meteen de rechtvaardiging voor een dergelijke aansprakelijkheid besloten: als de toezichthoudende partij (meer) adequaat had gehandeld, dan was de schade (naar de kennelijke verwachting) niet of niet in deze mate ingetreden.
In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen ‘gewoon’ en ‘zuiver’ nalaten. In het Kelderluik-arrest ging het om ‘gewoon’ nalaten. In het geval van ‘zuiver’ nalaten is de nalatige niet zelf actief betrokken geweest bij het ontstaan van een gevaarsituatie, zoals in de aansprakelijkheidsprocedure tegen de ouders van Tristan het geval is. De ouders wordt immers niet verweten de oorzaak te zijn van de psychische gesteldheid van Tristan; hun wordt tegengeworpen, gegeven deze geestestoestand, niet aan de bel van de relevante autoriteiten te hebben getrokken. Het door de rechtbank aangehaalde ‘Struikelende broodbezorger’-arrest is voor deze categorie van nalaten illustratief. Het ging in die zaak om een broodbezorger die struikelde over een touwtje dat over een pad was gespannen. De twee kinderen die eerder over het touwtje waren heen gestapt en in de onmiddellijke nabijheid waren gaan spelen, hadden nagelaten de man te waarschuwen. De vraag was of deze kinderen een rechtsplicht tot handelen hadden geschonden, nu zij geen enkele poging hadden gewaagd de gevaarlijke situatie – die zij niet zelf in het leven hadden geroepen – op te heffen. De Hoge Raad oordeelde in dit standaardarrest dat bij dit soort gevallen van zuiver nalaten alleen dán een rechtsplicht tot handelen voor de (secundaire) partij bestaat indien 1. de ernst van het gevaar voor derden tot het bewustzijn van deze waarnemer is doorgedrongen, of 2. er een bijzondere verplichting tot zorg en oplettendheid voortvloeit uit een speciale relatie met 2.1. het slachtoffer of 2.2. de plaats waar de gevaarsituatie zich voordoet. Nu in het onderhavige geval het specifieke gevaar dat het gespannen touwtje met zich bracht niet tot het bewustzijn van de kinderen zou zijn doorgedrongen en er ook geen bijzondere zorg tot oplettendheid voor het eigen erf kon worden aanvaard, kon niet worden aangenomen dat de kinderen onrechtmatig hadden gehandeld (en de ouders daarvoor aansprakelijk waren).
In de zaak tegen de ouders van Tristan concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat de ouders beschikten over relevante wetenschap die kon duiden op het gevaar dat Tristan wapengeweld tegen derden zou gebruiken. De (enige) reden tot zorg van de ouders zag op de eerdere neiging tot suïcide van Tristan, welke zorg zij bij het wapenverlof niet hadden behoeven te delen met de politie. De ouders mochten er immers op vertrouwen dat de politie de gedwongen opname zou meewegen bij de beoordeling van Tristans aanvraag voor een wapenverlof. Bij gebrek aan relevante wetenschap over het gevaar dat zich – achteraf bezien – heeft verwezenlijkt, kan volgens de rechtbank geen geschonden rechtsplicht door de ouders worden aangenomen. De vordering van de eisers wordt afgewezen.
Na een analyse van de uitspraak concludeert de auteur dat de rechtbank in deze uitspraak een balans vindt tussen empathie en duidelijkheid door haar oordeel uitvoerig te motiveren, zonder daarbij de gevolgen van het schietincident voor de eisers op enigerlei wijze te relativeren. De rechtbank slaagt erin desondanks een zeer duidelijke boodschap af te geven. Ja, de gevolgen van het schietincident zijn voor de eisers ongekend groot, maar nee, de ouders van Tristan zijn daarvoor niet verantwoordelijk.
De vraag resteert of de rechter zich ooit aan een secundaire aansprakelijkheid voor het schietincident in Alphen aan den Rijn zal wagen. De tot nu toe aangespannen aansprakelijkheidsprocedures waren voor de eisers weinig succesvol. Wellicht dat het hoger beroep in de procedure over de aansprakelijkheid van de politie eisers nog soelaas kan bieden. Juridisch-technische redenen tot hoger beroep in deze procedure ziet de auteur niet.
 

Bron: 
TVP 2017, afl. 4, p. 120-128