Regelingen voor collectieve schade - Twee voorbeelden uit de jeugdzorg

VR-kort
Artikel
19 januari 2022

Dr. C.J. Ruppert
De Nederlandse overheid treedt steeds meer op na collectieve schade. Het gaat om situaties waarin groepen mensen materiële en immateriële schade hebben opgelopen. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de Nederlandse overheid voor dit soort situaties allerlei schaderegelingen gemaakt. Het overgrote deel van deze schaderegelingen wordt uit de publieke middelen gefinancierd. Onlangs is een onderzoeksrapport verschenen waarin de auteur de 44 Nederlandse regelingen voor collectieve schade heeft geanalyseerd.
Het betreft een heel heterogeen veld, dat loopt van Joodse oorlogstegoeden, seksueel misbruik in de jeugdzorg, chroom-6 en de vuurwerkramp Enschede tot de toeslagenaffaire en de mijnbouwschade Groningen.
In dit artikel wordt ingegaan op het gehanteerde beoordelingskader, dus de maatstaf waarmee naar de collectieve schaderegelingen is gekeken. De auteur heeft getracht om daarin de achterliggende doelen te vangen die voor elke schaderegeling zouden moeten gelden. Daarna bespreekt hij de schaderegelingen die er gekomen zijn na onderzoeksrapporten van de commissie-Samson en de commissie-De Winter over seksueel misbruik en geweld in de jeugdzorg. Van deze schaderegelingen beschrijft de auteur de aanleiding, de uitvoering en de gevoerde discussies. Daarna geeft hij zijn belangrijkste conclusie over deze twee regelingen. Het artikel wordt afgesloten met enkele lessen voor de overheid als zij in de toekomst nieuwe collectieve schaderegelingen overweegt. Die lessen zijn ontleend aan alle onderzochte collectieve schaderegelingen.
De belangrijkste conclusie over de schaderegelingen Samson en De Winter is dat er wel geheel of gedeeltelijk werd gecompenseerd, maar dat slachtoffers slechts deels erkenning en genoegdoening kregen. De vraag dient zich daarom aan wat de legitimiteit van deze schaderegelingen is als zij juist geen of weinig erkenning en genoegdoening bieden aan de slachtoffers van seksueel misbruik en geweld in de jeugdzorg.
Er werd bij de Samson-schaderegelingen betaald door de jeugdzorginstelling of de overheid, maar sommige slachtoffers waren daarmee niet tevreden. De regelingen werden zelf voorwerp van discussie en beschadigden een deel van de slachtoffers. De regelingen schoten daardoor ten dele hun doel voorbij. Naar mening van de auteur hebben de regelingen voor een deel van de slachtoffers contraproductief gewerkt en hun ‘achterop geholpen’.
Het is achteraf bezien een politieke en ook menselijke vergissing geweest om twee Samson-schaderegelingen te maken waarbinnen weer allerlei klassen onderscheiden werden, zodat er in feite onderscheid werd gemaakt tussen slachtoffers. Doordat slachtoffers zelf de aard en de ernst van het seksuele misbruik moesten bewijzen richting jeugdzorginstelling of aannemelijk moesten maken richting de overheid, werd een proces van juridisering ingezet dat niet gunstig uitwerkte voor de slachtoffers en zelf naderhand tot rechtszaken tegen de overheid heeft geleid.
De uitvoering van de regelingen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven was op zichzelf gewetensvol en empathisch, maar ‘de weeffout’ van de schaderegelingen was op voorhand ingebakken. Achteraf bezien was het beter geweest als er één uniforme schaderegeling was geweest zonder bewijslast, met slechts één bedrag dat door de overheid was betaald. Die schaderegeling had als tegemoetkoming van de overheid voor de geleden immateriële schade kunnen gelden.
De hoogte van dat gemiddelde bedrag zou altijd een politieke keuze zijn geweest. Bij de schaderegeling De Winter was wel sprake van een uniforme schaderegeling die als tegemoetkoming was geformuleerd. Tegelijkertijd stond de uitgekeerde € 5.000 in een vreemde verhouding met de gemiddelde uitgekeerde bedragen bij de Samson-schaderegelingen. Een inhoudelijke rechtvaardiging van het lagere bedrag ontbrak en het budgettaire aspect leek hier de doorslag te hebben gegeven. Daarmee werd politiek en maatschappelijk de indruk gewekt dat in de geschiedenis van de jeugdzorg geweld van minder betekenis is geweest in het leven dan slachtoffers dan seksueel misbruik. En dat verhield zich weer niet goed met de eindrapporten Samson en De Winter, waarin bij voortduring gewezen werd op seksueel misbruik dat zich kon voordoen in een setting van geweld.
Daar komt iets bij. Omdat de slachtoffergroepen door de betrokken ministers slechts fragmentarisch bij de totstandkoming van deze regelingen werden betrokken en inspraak uitbleef, werden de schaderegelingen aan ‘hen opgelegd’. De gevoerde Kamerdebatten over de regelingen leidden niet meer tot verandering van de voorgenomen regelingen. De schaderegelingen werden daarom nooit volledig omarmd door de slachtoffergroepen en met gepaste trots verdedigd naar hun achterbannen. Het ongenoegen van een deel van de slachtoffers bleef bestaan richting de overheid. De schaderegelingen Samson en De Winter werden als vrij kaal beoordeeld. Dit klemde temeer daar andere gewenste voorzieningen voor slachtoffers (blijvende financiële ondersteuning slachtoffergroepen, fysieke en digitale monumenten, beter hulpaanbod) in de praktijk amper van de grond kwamen. Dat was wel toegezegd in de officiële beleidsreacties op de rapporten Samson en De Winter.
Aan de hand van enkele andere collectieve schaderegelingen zijn enige lessen te trekken voor als de overheid in de toekomst weer regelingen bij collectieve schade overweegt. Het is een eerste les om te luisteren en zo veel als mogelijk aan te sluiten bij wat slachtoffers wensen als collectieve schade is opgetreden. Vervolgens kunnen overheid en slachtoffers samen de weg bewandelen die uiteindelijk leidt tot een regeling. Geef de slachtoffers altijd zeggenschap in de voorbereiding en de uitvoering van de collectieve schaderegeling. Het zorgt voor draagvlak onder de doelgroep.
Een tweede les is om de uitvoering van een collectieve schaderegeling niet bureaucratisch en formalistisch te doen verlopen. Belangrijk is dat slachtoffers zich daadwerkelijk gehoord en serieus genomen voelen door de uitvoerende instantie als zij een aanvraag doen voor een uitkering.
Een derde les is om in de uitvoering van de collectieve schaderegelingen ruimte te creëren waardoor uitzonderingen mogelijk zijn ten faveure van de slachtoffers. Juist collectieve schaderegelingen moeten met enige soepelheid worden uitgevoerd, zodat slachtoffers niet tegenover de collectieve schaderegeling komen te staan. Dit is van belang als collectieve schaderegelingen allerlei onderscheidingen naar verschillende uitkeringshoogtes maken.
Een vierde en laatste les ligt meer op het vlak van monitoring van collectieve schaderegelingen. Tot nu toe gebeurt dat te weinig. Het is zinvol als het verloop van collectieve schaderegelingen periodiek wordt geëvalueerd. Vervolgens ligt daar een opgave voor de overheid om zich daarmee te verantwoorden richting de Tweede Kamer. En ligt er een opdracht aan de Tweede Kamer om op te blijven letten en bij te sturen waar dat nodig is. Dit maakt het mede mogelijk om adequate collectieve schaderegelingen te ontwikkelen die recht doen aan wat slachtoffers ooit is overkomen.
 

 

Bron: 
TVP 2021, afl. 4