WCA —> WCAM —> WAMCA

VR-kort
Artikel
16 oktober 2019

Prof. mr. dr. W.H. van Boom
Binnenkort zal de WAMCA in werking treden, de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie. Deze wet is na de WCA en de WCAM de derde grote stap in de rechtsontwikkeling ten behoeve van de effectieve, efficiënte en tegelijk rechtvaardige afwikkeling van massaschade. In deze bijdrage wordt een korte schets gegeven van de achtergrond en de belangrijkste elementen van de wet.
Alvorens de belangrijkste punten uit de WAMCA op te sommen, benadrukt de auteur wat er niet in de WAMCA staat. En dat is een wijziging of intrekking van de WCAM. Die blijft dus zoals die is. Vrijwillig collectief schikken en het verzoek tot algemeenverbindendverklaring blijft een alternatief pad voor betrokken partijen. Wel is te verwachten dat de WAMCA haar schaduw vooruitwerpt: als partijen onderhandelen in het kader van een WCAM-schikking, doen ze dat in de schaduw van het BATNA van de WAMCA. BATNA staat voor ‘best alternative to a negotiated agreement’, het idee dat onderhandelingen altijd plaatsvinden met in het achterhoofd de rechtspositie die men in een alternatief scenario waarin geen schikking wordt bereikt, kan realiseren. Voor het vehikel kan dat BATNA een gedwongen schadeafwikkeling via een WAMCA-procedure zijn, mits het vehikel ontvankelijk zal worden verklaard in die procedure en daarin kan bewijzen dat er aansprakelijkheid en causaal verband bestaat. Beide partijen zullen dus ‘in de schaduw van de WAMCA’ onderhandelen. Te verwachten valt daarom dat een aansprakelijk gestelde partij niet snel serieus over een WCAM-schikking zal willen onderhandelen met een vehikel dat niet te minste ook voldoet aan de strengere ontvankelijkheidsvereisten van het nieuwe art. 3:305a BW, ook al is er strikt genomen geen koppeling tussen de WCAM en art. 3:305a BW.
Wat er wél in de WAMCA staat, komt op het volgende neer. De wet herschrijft art. 3:305a BW volledig. In het nieuwe art. 3:305a BW staan vooral aangescherpte ontvankelijkheidsvereisten. De materieelrechtelijke en procesrechtelijke aspecten worden nader uitgewerkt in art. 1018b-m Rv. Art. 3:305b en d BW blijven vrijwel ongemoeid. In art. 3:305c BW daarentegen worden de ontvankelijkheidseisen voor buitenlandse consumentenorganisaties óók aangescherpt, net als voor de Nederlandse.
Als men de wettekst verder bestudeert, lijkt de procedure in de volgende vier stappen te kunnen worden onderverdeeld: 1. Het vehikel stelt een 305a-vordering in, deze wordt openbaar gemaakt in het openbare register, zodat eventuele andere vehikels die ook ambiëren om benoemd te worden tot ‘exclusieve belangenbehartiger’(EB) een vordering kunnen instellen. 2. Na drie maanden wachten toetst de rechter alle ontvankelijkheidscriteria ten aanzien van het vehikel en zijn vordering. De rechter beoordeelt ook of de eventuele concurrerende vehikels in aanmerking kunnen komen voor de status van eiser. De rechter wijst een EB aan en bepaalt de groep personen om wier belangen de procedure draait. Deze personen hebben vervolgens een eerste mogelijkheid van opt-out. 3. De rechter nodigt partijen uit om een WCAM-achtige schikking te beproeven. Komt die tot stand, dan is er een tweede mogelijkheid van opt-out. 4. Als een schikking niet tot stand komt, beslist de rechter op de vordering, met gezag van gewijsde voor alle belanghebbenden die niet al eerder uitstapten.
Het nieuwe art. 3:305a BW is van toepassing op alle ‘collectieve vorderingen’, dat zijn rechtsvorderingen die strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, zowel voor wat betreft de verklaring voor recht, het gebod (inclusief rectificatie) en verbod en voor een vordering tot collectieve schadeafwikkeling.
De vier stappen geven echter geen compleet beeld. Wat ontbreekt zijn kernvragen als: is er sprake van een rechtsgrond die de vordering kan dragen (de foutvraag), en, in het geval een collectieve schadeafwikkeling wordt gevorderd, is het aannemelijk dat de gestelde fout überhaupt schade heeft veroorzaakt bij de groep belanghebbenden (de abstracte causaliteitsvraag)? De auteur vermoedt dat deze kernvragen pas aan de orde komen bij de inhoudelijke behandeling, ná stap 2 en dus nog voor stap 3, en hij denkt dat er beter gesproken kan worden van vijf stappen. De stappen worden besproken.
In de literatuur waren er de nodige kritiekpunten op het wetsvoorstel. Een aantal van die kritiekpunten is gerepareerd, zoals het introduceren van een tweede opt-out-moment. Wat resteert is een stuk wetgeving dat weliswaar wat schoonheidsfouten heeft, maar in algemene zin geschikt lijkt om de taak te vervullen die het gekregen heeft. Althans, wat betreft de collectieve schadeafwikkeling. Voor de functies die het oude art. 3:305a BW vervulde, is de nieuwe regeling minder gelukkig. De auteur zet grote vraagtekens bij de overkill aan ontvankelijkheidsvereisten en procedurevoorschriften voor deze ‘oude stijl’ 305a-acties. Het is te hopen dat het lichte regime van lid 6 ruimhartig wordt toegepast.
Men moet zich goed realiseren wat het opt-out-mechanisme betekent voor procedures die als inzet hebben verbod, gebod of verklaring voor recht. De charme van het oude art. 3:305a BW was dat individuele consumenten zich geen buil kunnen vallen aan die procedure: als de 305a-actie strandt, bijvoorbeeld omdat de feiten niet kunnen worden aangetoond, sluit dit niet uit dat latere (individuele) acties wel slagen in het bewijs. Die latere acties zijn onder het oude art. 3:305a BW toegestaan omdat individuen niet zijn gebonden aan het gezag van gewijsde van de afwijzende uitspraak tegen het vehikel. Onder het nieuwe artikel zijn deze individuele belanghebbenden echter wel gebonden, tenzij zij tijdig zijn uitgestapt. Dat is ingrijpend en vraagt om een scherpe omschrijving van de groep belanghebbenden. De auteur vraagt zich af of bij dit soort 305a-vorderingen ‘oude stijl’ het gezag van gewijsde zich moet uitstrekken over alle belanghebbenden die niet zijn uitgestapt. Het kan betekenen dat individuele consumenten beter moeten opletten wat er in het register staat en opt-out moeten overwegen, ook bij 305a-acties die gaan over een verklaring voor recht en verbod of gebod. Dat ‘uitstappen’ gaat namelijk vermoedelijk niemand doen en dat betekent dat de 305a-actie ‘nieuwe stijl’ in dat soort gevallen misschien wel een valkuil kan worden voor consmentenbescherming.

Bron: 
Tijdschrift voor Consumentenrecht 2019, afl. 4, p. 154-160