pag. 101 VR 2010, Wet kilometerprijs: een systeemsprong

VRA 2010, p. 101
2010-04-01
Mr. J.M. Diesfeldt
Het wetsvoorstel voor de Wet kilometerprijs is op 13 november 2009 bij de Tweede Kamer ingediend. In dit artikel wordt op hoofdlijnen aandacht besteed aan de voorgeschiedenis van het beprijzen van infrastructuur en aan de opzet van het huidige wetsvoorstel. Daarnaast wordt dieper ingegaan op een aantal specifieke onderwerpen.
Wet kilometerprijs: een systeemsprong
VRA 2010, p. 101
Mr. J.M. Diesfeldt [1]
1
Inleiding
Beprijzing van het gebruik van infrastructuur kent een lange voorgeschiedenis. Al in 1988 wordt in het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer[2] melding gemaakt van het zogeheten 'rekeningrijden'. In de ruim twintig jaar die sindsdien zijn verstreken, hebben verschillende initiatieven op het terrein van beprijzing van infrastructuur het daglicht gezien. Zo is eind 1997, als onderdeel van een samenhangend pakket van maatregelen, bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat beoogde het rekeningrijden rond de vier grote steden in de Randstad te regelen.[3] Vanwege maatschappelijke weerstand is uiteindelijk besloten af te zien van het plaatsen van tolpoorten rond de grote steden en te zoeken naar een systeem van betalen per kilometer.
In de Wet bereikbaarheid en mobiliteit uit 2002 krijgt het idee van betalen per kilometer voor het eerst een wettelijke grondslag. In die wet zijn drie soorten mobiliteitstarieven opgenomen, te weten: a) het expresbaantarief (te heffen op bepaalde uren op bepaalde wegvakken), b) het toltarief (te heffen op nieuw aan te leggen infrastructuur, als financieringsbron voor die nieuwe infrastructuur), en c) het kilometertarief. Het kilometertarief wordt in die wet alleen genoemd; de vereiste nadere juridische uitwerking is wel ter hand genomen, maar het daartoe strekkende wetsvoorstel 'Wet kilometerheffing' heeft de Tweede Kamer niet bereikt. Ook hier was de reden gelegen in het ontbreken van draagvlak.
Het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten in verband met de invoering van een belasting ter regulering van het verkeer[4] , van het kamerlid Duyvendak, bereikte de Tweede Kamer wel. Het wetsvoorstel had tot doel de belemmeringen weg te nemen voor alle wegbeheerders naast het rijk (provincies, waterschappen en gemeenten) om een vorm van verkeersregulerende heffing in te voeren. Het wetsvoorstel is niet aangenomen. Bij brief van 20 december 2007 heeft het kabinet, bij monde van de minister van Verkeer en Waterstaat, de aanvaarding van het initiatiefwetsvoorstel ontraden.[5]
Het belang van een breed maatschappelijk draagvlak was aanleiding voor het instellen van een Platform Anders Betalen voor Mobiliteit, waaraan vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke organisaties, provincies en gemeenten op persoonlijke titel hebben deelgenomen. In 2005 heeft dit platform een advies[6] uitgebracht dat in de Nota Mobiliteit als uitgangspunt is genomen voor de uitwerking van beprijzing.
In het coalitieakkoord[7] van het kabinet Balkenende IV is vervolgens de ambitie neergelegd om deze kabinetsperiode - eventueel gefaseerd - een systeem van kilometerbeprijzing in te voeren. In het kabinetsbesluit Anders Betalen voor Mobiliteit van november 2007[8] en de brief van de staatssecretaris van financiën van mei 2008[9] is deze ambitie geconcretiseerd. Deze voorgeschiedenis heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat op 13 november 2009 aan de Tweede Kamer is gezonden het wetsvoorstel houdende regels voor het in rekening brengen van een gebruiksafhankelijke prijs voor het rijden met een motorrijtuig (hierna: de Wet kilometerprijs).[10]
In dit artikel wordt eerst in paragraaf 2 de opzet van de Wet kilometerprijs toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 3 nader ingegaan op het juridische karakter van de kilometerprijs, de defiscalisering, de rechtsbescherming, de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving, en de gefaseerde ingroei.
2
De Wet kilometerprijs in vogelvlucht
Het wetsvoorstel regelt in essentie dat er voor het gebruik van een motorrijtuig in Nederland per kilometer een prijs betaald moet worden door de houder van dat motorrijtuig. Als houders worden in ieder geval aangemerkt degenen op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister is gesteld. Ook houders zijn zij die in het nog aan te leggen register buitenlandse kentekens staan vermeld.[11]
Deelnemers in het systeem van de kilometerprijs betalen niet langer de vaste autobelastingen die zijn verankerd in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (met uitzondering van het Europees minimum-tarief voor zware vracht), de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (bekend als BPM of aanschafbelasting), de Wet belasting zware motorrijtuigen en artikel 222 van de Provinciewet (heffing provinciale opcenten). Met deze systeemsprong wordt door de weggebruikers gezamenlijk niet meer maar op andere wijze betaald; het zal naar verwachting leiden tot een bewuster gebruik van de auto. Met een stelsel waarin houders gaan betalen voor het gebruik van het motorrijtuig en niet langer voor het bezit daarvan, beoogt de regering te komen tot een nadrukkelijker sturing op verbetering van de bereikbaarheid op de weg en de kwaliteit van het milieu. Naar verwachting zal, ten opzichte van de situatie zonder de kilometerprijs, het totaal aantal voertuigkilometers op langere termijn met ruim 15% dalen en het aantal voertuigverliesuren als gevolg van files dalen met 58%.[12]
2.1
Basis- en spitstarief
De kilometerprijs is opgebouwd uit twee componenten, te weten het basistarief en het spitstarief. Het basistarief is verschuldigd voor elke kilometer die voor een motorrijtuig in Nederland wordt geregistreerd. Registratie is daarbij niet beperkt tot alleen de openbare weg. De hoogte van het basistarief wordt gedifferentieerd naar de milieukenmerken van het motorrijtuig (in hoofdzaak de CO
2
-uitstoot). Voor het rijden met een auto met een hogere CO
2
-uitstoot is per kilometer een hoger basistarief verschuldigd dan voor het rijden met een auto met een lagere uitstoot. Voor een geregistreerde kilometer kan naast het basistarief ook een spitstarief verschuldigd zijn indien die kilometer wordt gereden op bepaalde weggedeelten gedurende bepaalde tijden. De hoogte van het spitstarief, de weggedeelten waarop en de periodes waarin het spitstarief is verschuldigd, zijn niet in het wetsvoorstel zelf geconcretiseerd; ze worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader bepaald. Het spitstarief is voor alle motorrijtuigen gelijk (geen differentiatie op basis van voertuigkenmerken), maar kan wel verschillen per weggedeelte, per rijrichting en per periode.
2.2
Registratievoorziening
Het gebruik wordt geregistreerd door een zogeheten registratievoorziening. Een registratievoorziening is een apparaatje dat wordt ingebouwd in een motorrijtuig. De registratievoorziening bevat een element met een code en die code wordt bij inbouw gekoppeld aan het kenteken van het motorrijtuig. Het levert een unieke combinatie op die bij de facturering en de handhaving van belang is. Op basis van satellietsignalen registreert de voorziening hoeveel kilometers er op welk moment en op welke plaats met dat motorrijtuig gereden worden. De gedetailleerde verplaatsingsgegevens worden wel in de registratievoorziening zelf opgeslagen, maar komen niet ter beschikking van de overheid. De registratievoorziening verzendt alleen de geaggregeerde informatie: voor een bepaalde periode worden de tegen basistarief geregistreerde kilometers bij elkaar opgeteld, en zo ook voor de tegen spitstarief geregistreerde kilometers. Alleen deze totalen worden verzonden. Op die manier krijgt de overheid dus alleen die informatie die nodig is om de houder een factuur te kunnen sturen, zonder dat de overheid daarbij inzicht krijgt in het verplaatsingsgedrag van de houders. Naar het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens is met deze opzet de privacy naar behoren gewaarborgd.[13] Dit laat onverlet de algemene opsporingsbevoegdheden van opsporingsambtenaren en officieren van justitie op grond van het Wetboek van Strafvordering. Het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens bevat een aantal uitzonderingen en beperkingen, onder andere ter zake van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten (artikel 43 Wbp). De bestaande verhouding tussen de Wet bescherming persoonsgegevens en het Wetboek van Strafvordering is het gevolg van een belangenafweging tussen de bescherming van persoonsgegevens enerzijds en de het belang van opsporing, vervolging en berechting anderzijds. Die bestaande verhouding wordt met de Wet kilometerprijs niet gewijzigd.
De door de houder te betalen kilometerprijs is dus een rechtstreekse resultante van het geregistreerde gebruik van zijn motorrijtuig. Aan de betrouwbaarheid van de registratievoorziening worden daarom hoge eisen gesteld. In het wetsvoorstel is een aantal eisen opgenomen en in de nog op te stellen onderliggende regelgeving kunnen aan de registratievoorziening nadere technische eisen worden gesteld. Als extra waarborg voor die betrouwbaarheid moeten fabrikanten die registratievoorzieningen in productie willen nemen, eerst een typegoedkeuring krijgen van de Dienst Wegverkeer. Voorwaarde voor het verkrijgen van die typegoedkeuring is dat wordt voldaan aan de bij of krachtens de Wet kilometerprijs aan de registratievoorziening gestelde eisen.
Ondanks de hoge eisen aan de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de registratievoorziening kan natuurlijk niet worden uitgesloten dat de voorziening op enig moment niet meer aan die eisen voldoet. De registratievoorziening houdt daarom zelf een logboek van het eigen functioneren bij, en maakt aan de bestuurder met behulp van een signaal kenbaar of de voorziening op juiste wijze functioneert. Als uit het signaal van de registratievoorziening (of het volledig ontbreken van enig signaal) blijkt dat deze niet langer voldoet aan de gestelde eisen, dient de houder dit feit binnen acht uur te melden bij de daarvoor aangewezen instantie. Op de houder rust dan de verplichting om de registratievoorziening binnen drie weken te laten repareren.
2.3
Gecontroleerde inbouw
Om zoveel mogelijk zeker te stellen dat de registratievoorziening ook daadwerkelijk naar behoren functioneert na het inbouwen daarvan in het motorrijtuig, is er in het wetsvoorstel voor gekozen om de inbouw uitsluitend te laten plaatsvinden door erkende inbouwstations. De bevoegdheid tot het erkennen van inbouwstations is toegekend aan de Dienst Wegverkeer. Bij ministeriële regeling worden de eisen vastgesteld waaraan moet worden voldaan om zo'n erkenning te kunnen verkrijgen. De Dienst Wegverkeer kan, als bijvoorbeeld niet wordt voldaan aan de bij erkenning gestelde voorwaarden, die erkenning intrekken, schorsen of wijzigen.
Na een succesvol uitgevoerde inbouw verstrekt het inbouwstation een uitrustingcertificaat aan de houder van het motorrijtuig. Tevens doet het inbouwstation melding van de afgifte van zo'n certificaat aan de Dienst Wegverkeer.
2.4
Heffing, inning en dwanginvordering
Na de inbouw van een registratievoorziening in het motorrijtuig gaat de houder met dat motorrijtuig deelnemen aan het systeem van kilometerprijs. Hij betaalt vanaf dat moment geen vaste autobelastingen meer. Het inningsbureau bepaalt aan de hand van de geaggregeerde gebruiksinformatie hoeveel de houder van een motorrijtuig aan kilometerprijs verschuldigd is. De houder krijgt elke maand een factuur van het inningsbureau en moet deze binnen een maand na dagtekening betalen. Verzuimt de houder om binnen de termijn te betalen, dan volgt een aanmaning om alsnog binnen twee weken de factuur plus de kosten van de aanmaning te betalen. Als ook de aanmaning niet leidt tot betaling, dan kan het inningsbureau één of meer van de volgende dwanginvorderingsinstrumenten inzetten: a) verhaal zonder dwangbevel, b) verhaal met dwangbevel, c) inname van het rijbewijs, d) buitengebruikstelling motorrijtuig, of e) gijzeling (voor een nadere toelichting: zie paragraaf 3.2.).
In het wetsvoorstel is voor de regeling van heffing, inning en dwanginvordering aangesloten bij de regeling voor de inning van bestuurlijke geldschulden zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (vierde tranche). Verder zijn vanuit de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersovertredingen[14] enkele aanvullende instrumenten overgenomen.
2.5
Uitzonderingen
Op de hoofdregel dat iedere houder van een motorrijtuig voor het gebruik daarvan in Nederland een kilometerprijs gaat betalen, bestaan twee soorten uitzonderingen: vrijstellingen en ontheffingen. Op hoofdlijnen is aangesloten op de voor de motorrijtuigenbelasting en BPM uitgezonderde categorieën. De in artikel 2.3 van het wetsvoorstel beschreven vrijstellingen vloeien rechtstreeks voort uit het kentekenregister en gelden van rechtswege; een besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat is daarvoor niet nodig. Voorbeelden van vrijstellingen zijn a) motorrijtuigen die geen kenteken hoeven te hebben (denk aan landbouw- en bosbouwtrekkers), b) bromfietsen, motorfietsen en snorfietsen, c) buitenlands gekentekende personenauto's, bestelauto's en bussen voor zover de houder daarvan niet in Nederland woont of gevestigd is (zie ook paragraaf 2.9.), en d) motorrijtuigen die vóór 1 januari 1987 voor het eerst in gebruik genomen zijn.
Daarnaast zijn in artikel 2.4 ontheffingsmogelijkheden opgenomen waarbij het gebruik van bepaalde motorrijtuigen vaak medebepalend is. Ontheffingen moeten worden aangevraagd bij de Dienst Wegverkeer. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan motorrijtuigen als: a) ambulances, b) dierenambulances, c) lijkenwagens, d) politiewagens, e) defensievoertuigen, f) bussen, gebruikt voor openbaar vervoer en g) taxi's.
Het wetsvoorstel voorziet er in dat bij lagere regelgeving aan deze uitzonderingen nog nadere voorwaarden en beperkingen kunnen worden verbonden.
2.6
Handhaving
Een adequaat systeem van toezicht en handhaving is van wezenlijk belang. Naleving van de in het wetsvoorstel opgenomen verplichtingen is niet vanzelfsprekend nu ontduiking van het systeem een financieel voordeel kan opleveren. Op verschillende manieren kan een houder trachten zich aan het systeem te onttrekken. Een aantal voorbeelden maakt dit duidelijk: a) de houder weigert om een registratievoorziening in te bouwen, b) de houder verzuimt om, in voorkomend geval, de registratievoorziening binnen acht uur defect te melden, c) de houder verzuimt om de registratievoorziening binnen drie weken na de defectmelding te laten repareren, d) iemand verstoort of beïnvloedt de ontvangst of verzending van signalen met de registratievoorziening of probeert de werking daarvan op andere wijze te verstoren of te beïnvloeden. Deze en andere gedragingen zijn in het wetsvoorstel strafbaar gesteld.
Uitgangspunt is uiteraard om deze gedragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Daartoe worden vooral administratieve controles uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde systemen; daarbij worden vaste en mobiele handhavingsportalen gebruikt. Het administratieve toezicht is met name neergelegd bij de Dienst Wegverkeer; daarnaast spelen ook politie en justitie een rol.
In het wetsvoorstel is onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven. Overtredingen worden bestraft met een geldboete van de vierde categorie[15] of, in uitzonderlijke gevallen, met een hechtenis van ten hoogste zes maanden. Misdrijven worden bestraft met een geldboete van de vijfde categorie of een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Als uitzondering op deze regel is een hogere maximumgevangenisstraf van ten hoogste vier jaren voorzien voor het misdrijf waarbij de gedraging is gericht op het verstoren/beïnvloeden van de ontvangst/verzending van signalen met de registratievoorziening of het op andere wijze beïnvloeden van de werking daarvan.
2.7
Rol marktpartijen
In het wetsvoorstel is op verschillende terreinen een rol voor marktpartijen weggelegd. Niet alleen op het terrein van de productie en inbouw van registratievoorzieningen, maar ook op het terrein van dienstverlening aan de houders. Een houder kan, desgewenst, een dienstverlener inschakelen. Zo'n dienstverlener verricht dan in ieder geval een aantal wettelijk omschreven taken op het gebied van het ontvangen van gedetailleerde verplaatsingsgegevens of reeds geaggregeerde gebruiksinformatie van de registratievoorziening van die houder, het zo nodig aggregeren en vervolgens verzenden van deze gebruiksinformatie aan een door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen inningsinstantie. De dienstverlener kan alleen de beschikking krijgen over gedetailleerde verplaatsingsgegevens als daar door de houder uitdrukkelijk toestemming voor is verleend. Reden voor een houder om die toestemming te verlenen kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de aanvullende diensten die een dienstverlener kan leveren als hij over die gegevens mag beschikken (bijvoorbeeld op de locatie van het motorrijtuig toegesneden, actuele file-informatie).
Het wetsvoorstel is zo ingericht dat alleen erkende dienstverleners de hiervoor beschreven taken mogen verrichten. De erkenningsregeling waarborgt dat dienstverleners voldoen en blijven voldoen aan eisen op het gebied van bijvoorbeeld financiële draagkracht, betrouwbaarheid, kwaliteit en privacy.
In de memorie van toelichting is aangegeven dat de regering nog in onderzoek heeft of en op welke wijze aan de erkende dienstverleners een omvangrijker pakket van dienstverlening kan worden toegekend.[16] Het volledige pakket zou ook de facturering, inning en de dwanginvordering kunnen omvatten; de handhaving blijft in elk geval voorbehouden aan publieke partijen. De uitbreiding van het takenpakket kan bij nota van wijziging, of op een later moment bij wetswijziging vorm krijgen.
2.8
Secundair systeem
De in Nederland woonachtige of gevestigde houder van een buitenlands gekentekende vrachtwagen moet deze laten uitrusten met een registratievoorziening (het primaire systeem). Voor in het buitenland woonachtige of gevestigde houders van buitenlandse vrachtwagens is in het wetsontwerp een apart, zogeheten secundair systeem ontworpen. Op basis van een analyse van de Europese regelgeving is geconcludeerd dat met name de verplichting tot het inbouwen van een registratievoorziening met dat Europese recht niet goed verenigbaar is. Een belemmering van het vrije verkeer van goederen kan objectief gerechtvaardigd en toelaatbaar zijn; de belemmering moet echter ook worden getoetst aan de beginselen van non-discriminatie en proportionaliteit. In het bijzonder het proportionaliteitsbeginsel uit het EG-verdrag, waarbij wordt gekeken naar kosten en administratieve lasten voor de buitenlandse houder van een buitenlands gekentekende vrachtwagen, leidt tot de conclusie dat de verplichting tot het laten inbouwen van een registratievoorziening in deze gevallen een te dure en daarom disproportionele last zou zijn.
Er is daarom een alternatief systeem ontworpen waarbij het hebben van een registratievoorziening niet verplicht is. Het secundaire systeem is gebaseerd op het voor of snel na de grens met bepaalde gegevens inboeken en, afhankelijk van de keuze, ook uitboeken. Kortheidshalve blijft de uitwerking van het secundaire systeem in dit artikel verder buiten behandeling; de memorie van toelichting bevat wel een uitvoeriger beschrijving.[17]
2.9
Andere buitenlandse motorrijtuigen
In de memorie van toelichting is aangegeven dat wordt onderzocht of buitenlandse houders van buitenlands gekentekende motorrijtuigen (anders dan buitenlandse vrachtwagens) tegen redelijke kosten kunnen gaan deelnemen aan een alternatief systeem. Van de acht alternatieven die in eerste instantie zijn verkend (variërend van een huur-registratievoorziening tot een fysiek vignet), wordt er een aantal nader uitgewerkt in technisch, financieel en juridisch opzicht. Dat onderzoek is nu gaande. Na afronding van het onderzoek en verdere besluitvorming zal, voor zover nodig, de Wet kilometerprijs daarop worden aangepast.
3
Uitwerking enkele aspecten
De beschrijving van een volledig nieuw systeem (paragraaf 2) blijft noodgedwongen aan de oppervlakte. Veel details en nuanceringen blijven daardoor onbesproken. In deze paragraaf echter worden enkele van de meer in het oog springende elementen uit het wetsvoorstel iets verder uitgediept.
3.1
Juridisch karakter van de kilometerprijs
In het kabinetsstandpunt inzake Anders Betalen voor Mobiliteit van 30 november 2007[18] is de kilometerprijs juridisch geduid als een bestemmingsheffing met een publiekrechtelijke grondslag. Een bestemmingsheffing betekent een keuze voor een harde koppeling tussen de opbrengsten van de heffing en de uitgaven. In het wetsvoorstel was daarom reeds verankerd dat de netto opbrengst van de kilometerprijs ten goede komt aan het Infrastructuurfonds.
In zijn advies[19] heeft de Raad van State er op gewezen dat deze kwalificatie nadere toelichting behoeft. Naar aanleiding daarvan is in paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verduidelijkt dat 'De kilometerprijs is aan te merken als een zogenoemde onechte bestemmingsheffing. De opbrengsten van de kilometerprijs zijn substantieel en worden niet alleen gebruikt om de uitgaven voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van wegen te financieren, maar kunnen daarnaast ook worden besteed aan andere onderdelen van het Infrastructuurfonds, zoals bijvoorbeeld spoor- of vaarwegen.'[20] Zoals ook beschreven in de literatuur[21] is er bij een 'onechte bestemmingsheffing' sprake van een minder harde koppeling tussen de opbrengsten van de heffing en het doel waaraan deze opbrengsten worden uitgegeven.
3.2
Defiscalisering: bestuursrechtelijke heffing, inning en dwanginvordering
In het wetsvoorstel is gekozen voor een defiscalisering, hetgeen wil zeggen dat de heffing, inning en dwanginvordering van de kilometerprijs niet op grond van fiscale wetgeving (Invorderingswet, Algemene wet inzake rijksbelastingen), maar met gebruikmaking van het algemeen bestuursrechtelijke instrumentarium is vormgegeven. Het tijdvak waarover de verschuldigde kilometerprijs wordt betaald is een kalendermaand. De minister van Verkeer en Waterstaat stelt de door de houder voor het motorrijtuig te betalen kilometerprijs vast bij factuur. Als de factuur niet binnen een maand na dagtekening van de beschikking is betaald, wordt overeenkomstig artikel 4:112 Algemene wet bestuursrecht een aanmaning gezonden. Als de aanmaning niet leidt tot volledige betaling, dan staan voor de dwanginvordering in het wetsvoorstel aan het inningsbureau[22] de volgende instrumenten ter beschikking:
1
het verhaal zonder dwangbevel (art. 5.9): deze vorm van verhaal richt zich op de vermogensbestanddelen van de houder, te weten de inkomsten uit arbeid, pensioenen/wachtgelden/uitkeringen en banktegoeden;
2
het verhaal met dwangbevel (art. 5.10): een uitgevaardigd dwangbevel levert een executoriale titel op en kan dus zonder tussenkomst van de rechtbank ten uitvoer worden gelegd door een deurwaarder. De deurwaarder kan daarbij niet alleen bankrekeningen uitwinnen maar hij kan ook overgaan tot het verkopen van huisraad of de auto van de houder. De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een dwangbevel bestaat alleen als deze bij wet is toegekend (art. 4:115 Algemene wet bestuursrecht). In het wetsvoorstel wordt alleen de toekenning van deze bevoegdheid geregeld; daarmee is de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen regeling betreffende dwangbevelen van toepassing;
3
het innemen van het rijbewijs (art. 5.11): als de houder niet tot volledige betaling is overgegaan (van de verschuldigde kilometerprijs en de eventuele kosten van eerder ingezette dwanginvorderingsinstrumenten), kan zijn rijbewijs worden ingenomen. Het innemen van het rijbewijs duurt maximaal 4 weken, gerekend vanaf het moment dat het rijbewijs is ingeleverd;
4
de buitengebruikstelling van het motorrijtuig (art. 5.12): de buitengebruikstelling van het motorrijtuig ziet weliswaar primair op het motorrijtuig waarvoor de kilometerprijs verschuldigd is, maar als dat motorrijtuig niet wordt aangetroffen, kan ook een soortgelijk voertuig waarvan de schuldenaar houder is, of waarover hij anders dan als houder vermag te beschikken, buiten gebruik gesteld worden. De buitengebruikstelling duurt uiterlijk 4 weken. Voor het geval de houder het motorrijtuig niet binnen 12 weken ophaalt, wordt hij geacht zijn recht op het motorrijtuig op te hebben gegeven. Het motorrijtuig kan dan bijvoorbeeld worden verkocht of vernietigd. Als de kosten van buitengebruikstelling en de geraamde kosten voor verkoop/vernietiging in verhouding tot de waarde van het motorrijtuig onevenredig zijn, kan ook binnen de termijn van 12 weken gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot bijvoorbeeld verkoop of vernietiging;
5
de gijzeling (art. 5.13): tot slot kan er een vordering tot gijzeling van de houder worden ingesteld. Voor elke vastgestelde en niet betaalde factuur kan ten hoogste 1 week gijzeling worden toegepast. Het betreft hier een ultimum remedium, en dat karakter blijkt ook uit de drempels die in het wetsontwerp zijn opgenomen: gijzeling is alleen mogelijk als het bedrag aan verschuldigde en nog niet betaalde kilometerprijs € 3.000 of meer bedraagt, of indien de houder 18 of meer geldvorderingen niet heeft voldaan.
Met de inzet van deze dwanginvorderingsinstrumenten kan naar verwachting een hoog inningspercentage zeker gesteld worden.
3.3
Rechtsbescherming
De houder krijgt de verschuldigde kilometerprijs maandelijks gefactureerd (artikel 4.2 juncto artikel 5.1). Ook als rekening wordt gehouden met het combineren van meerdere kentekens van één houder op één factuur, gaat het nog steeds om zo'n 70 miljoen facturen per jaar. Een belangrijke systeemkeuze is dan de vormgeving van de rechtsbescherming. In het voorontwerp voor de Wet kilometerprijs (versie 23 juli 2008) werd uitgegaan van de constructie waarbij de factuur zelf geen beschikking zou zijn. Wel was voorzien in de mogelijkheid van een aanvraag tot teruggaaf van de (verondersteld) teveel betaalde kilometerprijs. De beslissing op die aanvraag was een beschikking waartegen bezwaar en beroep zou kunnen worden ingesteld.
In de reacties op het voorontwerp werd door Raad voor de rechtspraak en door maatschappelijke organisaties (bijv. ANWB) kritiek geuit op de wijze waarop de rechtsbescherming tegen de factuur was vormgegeven. In het wetsontwerp zoals dat aan de Raad van State werd gezonden (versie 4 december 2008), was het uitgangspunt 'factuur is geen beschikking' gehandhaafd. Wel was de juridische constructie iets gewijzigd: er was niet langer sprake van een verzoek tot teruggaaf, maar van een verzoek tot het bij beschikking vaststellen van de verschuldigde kilometerprijs. Daarbij werd de onderbouwing van de gemaakte keuze qua rechtsbescherming beter onderbouwd.
De Raad van State heeft het wetsontwerp op het punt van rechtsbescherming stevig bekritiseerd. Naar aanleiding hiervan is uiteindelijk gekozen voor de 'factuur als (voor beroep vatbare) beschikking', met enkele aanvullende regelingen om de toegang tot bezwaar en beroep enigermate te reguleren. In het wetsvoorstel zijn aan het instellen van bezwaar, beroep en hoger beroep de volgende beperkingen gesteld:
-
de bagatelgrenzen: een bezwaar is pas ontvankelijk als het betwiste bedrag bepaalde (bij ministeriële regeling te stellen) grenzen overschrijdt. Als bijvoorbeeld een houder een factuur van € 45 ontvangt, en hij voor een vermeende discrepantie van 9 eurocent in bezwaar wil gaan, zou dat op grond van nog nader te bepalen bagatelgrenzen onmogelijk gemaakt kunnen worden;
-
de herkeuring: het juiste functioneren van de registratievoorziening en dus ook de juistheid van de geregistreerde aantallen kilometers tegen basis- en spitstarief kunnen in bezwaar en beroep slechts ter discussie worden gesteld als er door de houder een herkeuringsrapport wordt overgelegd waaruit blijkt dat de registratievoorziening defect is. Het is dus niet mogelijk om in bezwaar en beroep een alternatieve kilometerregistratie te overleggen. De kosten van herkeuring zijn alleen voor rekening van de houder als bij herkeuring blijkt dat de registratievoorziening niet defect is. De vormgeving van deze beperking is ingegeven door het advies van de Raad van State op dit punt.
3.4
Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving
De keuze tussen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke punitieve handhaving is gemaakt met behulp van de 'Kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel'.[23] Op basis van in de nota aangereikte criteria is gekozen voor punitieve handhaving van de Wet kilometerprijs langs strafrechtelijke weg. In het wetsvoorstel is onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven. In artikel 7.4 van het wetsvoorstel zijn de overtredingen opgenomen. Het gaat, kort samengevat, om:
1
het niet nakomen van in het wetsvoorstel opgenomen verplichtingen (bijv. tot het doen van bepaalde meldingen of het laten inbouwen van een registratievoorziening);
2
het verstrekken van onjuiste gegevens bij het doen van bepaalde, verplichte meldingen, of
3
het handelen in strijd met in het wetsvoorstel opgenomen verbodsbepalingen (bijv. het verbod om te rijden zonder een registratievoorziening, te rijden met een defecte registratievoorziening terwijl dat defect niet tijdig is gemeld, of het verbod om de werking van de registratievoorziening te beïnvloeden).
De in artikel 7.5 genoemde misdrijven betreffen gedragingen die ook in artikel 7.4 genoemd zijn, met de bijkomende eis dat deze opzettelijk gepleegd moeten zijn. Niet elke opzettelijk gepleegde overtreding wordt in het wetsvoorstel overigens als een misdrijf aangemerkt.
In de artikelen 7.4 en 7.5 zijn voor overtredingen en misdrijven maximumstraffen opgenomen. De hoogte van de feitelijk op te leggen boete wordt bepaald door het Openbaar Ministerie. In het 'Toezicht- en handhavingsarrangement Wet kilometerprijs'[24] , is als uitgangspunt genomen dat de meeste strafbare feiten uit het wetsvoorstel - de zware daargelaten - zullen worden afgedaan met een strafbeschikking, dus met toepassing van de Wet OM-afdoening.[25] Met de Wet OM-afdoening zijn in het Wetboek van Strafvordering (de artikelen 257a tot en met 257ba) mogelijkheden gecreëerd om strafbare feiten buiten de rechter om af te doen. Naast officieren van justitie kunnen ook opsporingsambtenaren en bestuursorganen onder bepaalde voorwaarden en beperkingen een strafbeschikking uitvaardigen.
In aanvulling op het strafrechtelijk instrumentarium voor de punitieve handhaving is voor de reparatoire handhaving in het wetsvoorstel expliciet een bestuursrechtelijke herstelsanctie opgenomen, te weten de bevoegdheid voor de minister en de Dienst Wegverkeer tot opleggen van een last onder bestuursdwang. Op grond van artikel 5:22 Algemene wet bestuursrecht bestaat deze bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang immers alleen voor zover deze bij of krachtens wet is toegekend. Op grond van artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht beschikt de minister respectievelijk de Dienst Wegverkeer met de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang ook automatisch over de bevoegdheid tot opleggen van een last onder dwangsom. Met deze bestuursrechtelijke instrumenten worden de slagkracht van het handhavingsbureau (de RDW) en daarmee de effectiviteit van de handhaving sterk vergroot. De herstelsancties zijn van groot belang voor de goede uitvoering van de wet, omdat daarmee waar nodig de cruciale voorwaarde voor de goede toepassing van de wet, te weten aanwezigheid van een goed functionerende registratievoorziening in motorrijtuigen, op actieve wijze kan worden gerealiseerd. Met de mogelijkheid van daadwerkelijke beëindiging van overtredingsituaties wordt voorts de druk op andere handhavende organisaties (met name de politie) verminderd.
3.5
Gefaseerde ingroei
Stelselherzieningen zijn complex. Om technische en organisatorische redenen is het niet mogelijk om de overstap van het huidige stelsel van vaste belastingen naar het nieuwe systeem van kilometerprijs voor iedereen op het zelfde moment te laten plaatsvinden. Gekozen is voor een gefaseerde ingroei waarbij het vrachtvervoer als eerste aan de beurt is.[26] Binnen de groep van vrachtwagens wordt niet gefaseerd, ze maken als groep in één keer de overstap. Daarna worden de motorrijtuigen voor het personenvervoer stapsgewijs onder de werking van het nieuwe systeem gebracht.[27]
Houders krijgen niet de vrijheid om zelf het moment van de overstap naar kilometerprijs te kiezen: de keuze van de groepen motorrijtuigen (cohorten) die overgaan naar het nieuwe systeem, geschiedt op basis van de eerste twee cijfers van het kenteken. Deze methode is objectief en a-select en zorgt bijvoorbeeld ook voor geografische spreiding en spreiding in het wagenpark (jong/oud, groot/klein, duur/goedkoop). De geselecteerde cohorten houders worden telkens op de hoogte gesteld van de termijn waarbinnen zij hun motorrijtuig moeten laten uitrusten met een registratievoorziening. Eenmaal binnen het systeem van de kilometerprijs betalen deze houders niet langer de motorrijtuigenbelasting (zie artikel 9.1, gelezen in samenhang met artikel 8.1).
Nog niet geselecteerde houders blijven vooralsnog de motorrijtuigenbelasting betalen. Parallel aan de jaarlijkse afbouw van de BPM worden het basistarief van de kilometerprijs en de motorrijtuigenbelasting jaarlijks opgehoogd.
4
Afronding
Over een omvangrijk en nieuw onderwerp als de Wet kilometerprijs valt natuurlijk meer te zeggen dan in het bestek van een overzichtsartikel mogelijk is. Over het systeem van de kilometerprijs en de juridische uitwerking ervan is het laatste woord nog niet gesproken of geschreven. Het onderwerp is immers volop in beweging: maatschappelijk staat het sterk in de belangstelling, de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel moet nog plaatsvinden, de Tweede Kamer kan het wetsvoorstel amenderen, en van de zijde van de regering kunnen bij nota van wijziging nog aanpassingen worden voorgesteld (waaronder wellicht de mogelijke uitbreiding van het takenpakket van dienstverleners). Daarenboven behoeft het wetsvoorstel op onderdelen nog nadere uitwerking in verschillende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.
Overigens zal de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog op zich laten wachten. Na de val van het kabinet Balkenende IV op 27 februari 2010 heeft de Tweede Kamer het onderwerp kilometerprijs controversieel verklaard.[28] De parlementaire behandeling is daarmee in ieder geval uitgesteld tot er een nieuw missionair kabinet is gevormd.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de Tweede Kamer bij brief van 17 maart 2010 op de hoogte gebracht van de consequenties die hij aan de controversieel-verklaring van het wetsvoorstel voor de kilometerprijs verbindt: er worden bijvoorbeeld voor Anders Betalen voor Mobiliteit (waar de Wet kilometerprijs onderdeel van is) geen nieuwe financiële verplichtingen meer aangegaan, de projectorganisatie wordt afgebouwd en de processen van aanbesteding en certificering zijn opgeschort. Wel worden lopende onderzoeken afgerond en wordt binnen de projectorganisatie beschikbare kennis en expertise geborgd. Ook de mobiliteitsprojecten en besprekingen in Europees verband over EETS (European Electronic Toll Service) vinden doorgang.
Het is nu aan het nieuw te vormen kabinet om te bepalen of het verder wil met beprijzing van het gebruik van infrastructuur, en zo ja, welke vorm die beprijzing dan moet krijgen.
[1] Senior-beleidsmedewerker bij het project Anders Betalen voor Mobiliteit van het ministerie van Verkeer en Waterstaat
[2] Kamerstukken II , vergaderjaar 1988-1989, 20922, nrs 1-2.
[3] Kamerstukken II , vergaderjaar 1997-1998, 25816, nrs 1-2.
[4] Kamerstukken II , vergaderjaar 2003-2004, 29535, nrs 1-3.
[5] Kamerstukken II , vergaderjaar 2007-2008, 29 535 en 31 305, nr. 10.
[6] Kamerstukken II , vergaderjaar 2004-2005, 29644, nr. 10.
[7] Kamerstukken II , vergaderjaar 2007-2008, 30891, nr. 4.
[8] Kamerstukken II , vergaderjaar 2007-2008, 31 305, nr. 1.
[9] Kamerstukken II , vergaderjaar 2007-2008, 31 305, nr. 35.
[10] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nrs 1-3.
[11] Om het begrip 'houder' sluitend te krijgen, zijn er nog twee restcategorieën geformuleerd. Houder is ook degene die: a) een motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft waarvoor geen Nederlands of buitenlands kenteken is opgegeven, en b) een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat niet in het register buitenlandse kentekens is vermeld, feitelijk tot zijn beschikking heeft.
[12] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nr. 3, pagina 4. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar 'Effecten Anders Betalen voor Mobiliteit. Een meta-analyse van effecten afgezet tegen de kilometerprijs' van Verkeer en Waterstaat, d.d. 4 juni 2008.
[13] Advies College bescherming persoonsgegevens, d.d. 30 september 2008, kenmerk z2008-01050 ( http://www.verkeerenwaterstaat.nl/Images/080930%20Advies%20CBP_tcm195-2…). Zie ook de brief van het CBP aan de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer, waarin het CBP onder meer in positieve zin de vraag beantwoordt of in het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel met het door het college uitgebrachte advies voldoende rekening is gehouden (brief d.d. 11 januari 2010, kenmerk z2009-01380, http://www.cbpweb.nl/downloads_adv/z2009-01380.pdf).
[14] Ook bekend als de Wet Mulder.
[15] Artikel 23 Wetboek van Strafrecht.
[16] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nr. 3, pagina 26.
[17] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nr. 3, o.a. pagina's 40, 41 en 83.
[18] Kamerstukken II , vergaderjaar 2007-2008, 31305, nr. 1.
[19] Kamerstukken II , vergaderjaar 2009-2010, 32216, nr. 4.
[20] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nr. 3, pagina 19.
[21] 'Inleiding tot het Nederlandse belastingrecht', 6e druk, pagina 26/27, van prof. mr. H. Hofstra.
[22] In de memorie van toelichting is aangegeven dat de taak van inning en dwanginvordering wordt belegd bij het Centraal Justitieel Incassobureau.
[23] Kamerstukken I , vergaderjaar 2008-2009, 31700 VI, D.
[24] Dit document is als bijlage meegezonden bij het wetsvoorstel voor de Wet kilometerprijs, maar is ook te vinden op de internetsite van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Vindplaats: www.verkeerenwaterstaat.nl/Images/090901%20Toezichtarrangement%20versie….
[25] Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Staatsblad 2006, 330.
[26] Kamerstukken II , vergaderjaar 2008-2009, 32216, nr. 3, pagina 71.
[27] Zodra de eerste personenauto overgaat naar de kilometerprijs, vervallen de provinciale opcenten voor alle personenauto's, dus ook voor de personenauto's die nog niet onder de werking van het systeem van de kilometerprijs zijn gebracht.
[28] Kamerstukken II , vergaderjaar 2009-2010, 32333, nr. 14, zie onderdeel K (Verkeer en Waterstaat).