pag. 176 VR 2005, Verzekerbaar belang

VRA 2005, p. 176
2005-06-01
Prof. mr F.H.J. Mijnssen
Verzekerbaar belang
VRA 2005, p. 176
Prof. mr F.H.J. Mijnssen
K art. 250 K art. 254 K art. 263 BW (oud) art. 7A:1811 NBW art. 7.17.2.5 BW art. 3:40
1
Een verzekeraar is niet tot schadeloosstelling gehouden in het geval waarin de verzekerde 'geen belang in het verzekerde voorwerp' heeft, aldus art. 250 K. De wetgever van 1838 beschouwde het bestaan van belang essentieel zoals ook naar voren komt uit de parlementaire behandeling van het huidige verzekeringsrecht. Opgemerkt werd dat wanneer niet de eis van een verzekerd belang zou worden gesteld, verzekering zou ontaarden in een enkel spel of een blote weddenschap over het voorvallen van een onzekere gebeurtenis[1] . Deze opmerking doet blijken dat men destijds een gelijkenis ontwaarde tussen verzekering en deelname aan een kansspel.
Aan het onderscheid tussen de overeenkomst tot deelname aan een kansspel[2] enerzijds en verzekering anderzijds wijden de huidige leer- en handboeken over verzekeringsrecht niet veel aandacht meer. In de art. 7A:1825-1828 BW worden regels gegeven voor deelname aan een kansspel terwijl titel 7.16 van het nieuwe wetboek een regeling bevat ter zake van de overeenkomst tot deelname aan een kansspel[3] . Noch in het huidige recht noch in de ontworpen titel 7.16 wordt echter de overeenkomst tot deelname aan een spel nader omschreven. De Toelichting Meijers verwijst voor de definitie van kansspel naar art. 1 van de Wet op de kansspelen. De consequentie hiervan is dat de wet, die in art. 7A:1811 BW de verzekering en de overeenkomst tot deelname aan een spel onder de kansovereenkomsten schaart, geen criterium bevat waardoor deze overeenkomsten kunnen worden onderscheiden.
Bij de parlementaire behandeling van art. 254 K heeft de wetgever van 1838 ervan getuigd zich bewust te zijn geweest van het onderscheid tussen kansspel en verzekering. Genoemde bepaling houdt, nogal cryptisch, in dat geen afstand kan worden gedaan van hetgeen bij de wet tot het wezen van de overeenkomst (van verzekering) wordt geëist of van hetgeen uitdrukkelijk is verboden. Aannemelijk is dat de bepaling het oog heeft op het vereiste van belang en het indemniteitsbeginsel. De regering merkte op dat voorkomen diende te worden dat de heilzame verzekeringsovereenkomst zou ontaarden in een dobbelspel.
Het voor de geldigheid van een verzekering gestelde vereiste van een verzekerbaar belang houdt dunkt mij verband met het indemniteitsbeginsel dat in ieder geval geldt voor schadeverzekeringen. Bij dit laatste beginsel wordt ervan uitgegaan dat een verzekeraar zich bij het aangaan van een verzekering verbindt tot vergoeding van door de verzekerde geleden schade. Welnu alleen in het geval waarin het belang bij de verzekerde berust, zal deze als gevolg van het zich verwezenlijken van het risico schade kunnen lijden.
Door het bepaalde in art. 7A:1811 BW schaart de wet de heilzame verzekeringsovereenkomst en de in een kwade reuk staande deelname aan een kansspel, onder de kansovereenkomsten. De wet verbindt echter aan de kwalificatie kansovereenkomst geen rechtsgevolg[4] . Deze kwalificatie heeft dus geen consequenties. Het aspect van onzekerheid dat zowel aan de verzekeringsovereenkomst als aan de overeenkomst tot deelname aan een kansspel eigen is, is mogelijk de aanleiding ervoor geweest dat in de oudere literatuur zoveel moeite werd gedaan om het onderscheid tussen beide overeenkomsten te illustreren. Daarbij speelde het begrip 'verzekerbaar belang' een belangrijke rol. Kort gezegd komt het hierop neer dat verzekering, anders dan in geval van de overeenkomst tot deelname aan een kansspel, slechts mogelijk is wanneer de verzekerde een verzekerbaar belang heeft[5] .
2
Bij mijn poging de betekenis van het begrip 'belang' te doorgronden, neem ik het bekende opstel 'De overeenkomst van verzekering'[6] van Molengraaff tot uitgangpunt. Over het onder meer ook in art. 250 K gebruikte begrip 'voorwerp van een verzekering' merkte Molengraaff op dat als het voorwerp van verzekering moet worden beschouwd 'elk tegenwoordig of toekomstig vermogensobject dat door de gebeurtenissen waartegen ik mij verzekerd heb in waarde verminderen kan of verloren gaan'[7] .
Met betrekking tot het begrip belang heeft Molengraaff in genoemd opstel, met instemming Rutgers van der Loeff aanhalend[8] , betoogd dat slechts daar verzekering mogelijk is waar iemand geldelijk belang erbij heeft dat een zekere gebeurtenis niet plaats grijpt. Anders gezegd in geval van verzekering van een zaak is het belang gelegen in behoud van het recht op de zaak. Dit recht, eigendom of een beperkt recht, is het voorwerp van de verzekering.
De boodschap van art. 250 K is dat verzekering van een zaak alleen dekking biedt indien de verzekerde belang heeft bij behoud ervan. Dat sprake kan zijn van verzekering ten behoeve van een derde laat ik hier rusten[9] . Niet mogelijk is verzekering van het huis van de buurman van de verzekerde. Het belang bij behoud van het huis berust immers niet bij de verzekerde. Zie ook het door Van Barneveld[10] vermelde voorbeeld van de inwoner van Eerschot die een aantal levensverzekeringen ten bedrage van ƒ 300 sloot op het leven van willekeurige plaatsgenoten. Deze verzekerden (d.w.z. de personen op het leven van wie de verzekering betrekking had, zie art 7.17.3.2) overleden binnen een jaar. De verzekeringnemer, tevens begunstigde, ontving evenwel geen uitkering omdat hij geen belang had bij het leven van de verzekerden[11] .
Uit de meer recente literatuur komt naar voren dat met het begrip belang wordt gedoeld op het belang bij het niet plaatsvinden van een schadeveroorzakende gebeurtenis. Soms vindt men ook een positieve omschrijving: belang bij behoud van de zaak[12] . Zie voor Engels verzekeringsrecht Hardy Ivamy wiens opmerkingen omtrent de aard van het verzekerbaar belang zich aldus laten weergeven dat in geval van verzekering van eigendommen het belang ('insurable intrest') voortvloeit uit de omstandigheid dat de verzekerde als gevolg van zijn verhouding tot de verzekerde zaak, schade zal lijden als zij verloren gaat of beschadigd wordt. Volgens Hardy Ivamy is in geval van aansprakelijkheidsverzekering, in welk geval niet van een verzekerde zaak sprake is, voldoende dat de verzekerde als gevolg van het voorvallen van de gebeurtenis tegen de gevolgen waarvan de verzekering dekking verleent, schade zou lijden[13] . Fontaine merkt met betrekking tot het huidige Belgische verzekeringsrecht op dat het verzekerbaar belang is: het belang dat de onzekere gebeurtenis zich niet voordoet[14] . Volgens Frans verzekeringsrecht kan ieder die belang heeft bij behoud van een zaak haar verzekeren. Daaraan wordt toegevoegd dat ieder belang, direct of indirect bij het zich niet verwezenlijken van een risico kan worden verzekerd[15] .
In art. 17.17.2.5 lid 1 NBW komt tot uitdrukking dat het in het nieuwe verzekeringsrecht gaat om 'het belang (…) bij behoud van een zaak'. Zie ook het in het oorspronkelijk ontwerp opgenomen art. 7.17.2.3 [16] : 'bij verzekering van een zaak is uitsluitend verzekerd degeen die belang heeft bij behoud van die zaak uit hoofde van eigendom of van een ander zakelijk recht, dan wel het risico voor dat behoud draagt of daarvoor aansprakelijk is'. In de Toelichting Meijers wordt voor de betekenis van het begrip belang verwezen naar het handboek van Dorhout Mees, de ontwerper van de oorspronkelijke tekst. Volgens deze heeft iemand belang bij een verzekering voorzover hij de schade, waarvan de verzekeraar de vergoeding op zich heeft genomen, in zijn vermogen zou lijden wanneer zij voorviel[17] .
3
In het algemeen kan men zeggen dat het verzekerde belang is het belang bij het niet plaatsvinden van een schadeveroorzakende gebeurtenis. Anders dan in de literatuur wel wordt opgemerkt[18] , kan het begrip verzekerd belang niet worden vereenzelvigd met het voorwerp van de verzekering of het verzekerd voorwerp.
Is een zaak verzekerd dan is het belang gelegen in het behoud van de zaak omdat deze aan de verzekerde toebehoort of een beperkt recht erop heeft.
Voorwerp van de verzekering is het vermogensactief dat door de gebeurtenis tegen de gevolgen waarvan de verzekering dekking biedt in waarde kan verminderen of geheel tenietgaan. Meestal bestaat het voorwerp uit de eigendom van een zaak of een bepaald recht erop. Hierbij moet worden bedacht dat de eigendom en de zaak die het voorwerp ervan is, in het Burgerlijk Wetboek worden vereenzelvigd[19] . Voorwerp van een verzekering kan zijn de eigendom van een gebouw of een auto, dan wel de erfpacht van de grond waarmee het gebouw is verenigd of het pandrecht dat op de auto rust. Het voorwerp kan ook een vermogensrecht[20] zijn. In geval van kredietverzekering is verzekerd het risico dat de verzekerde loopt een verlies te lijden doordat hij geheel of gedeeltelijk geen betaling ontvangt als gevolg van insolventie van zijn schuldenaar[21] . Het vorderingsrecht als onderdeel van het vermogen van de schuldeiser, is in dit geval het voorwerp van de verzekering dat door de insolventie van de schuldenaar zijn waarde kan verliezen.
Het voorwerp van de verzekering moet ook worden onderscheiden van het verzekerde voorwerp. Met dit laatste begrip wordt gedoeld op een onlichamelijke object dat door het evenement verloren kan gaan of worden beschadigd. Van een verzekerd voorwerp kan dan ook alleen sprake zijn in geval van verzekering van een lichamelijk object.
In het nieuwe verzekeringsrecht vindt men wel het begrip verzekerd belang terug, niet de termen 'voorwerp van de verzekering' of 'verzekerd voorwerp'[22] .
4
De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken tot uitdrukking gebracht dat met betrekking tot het verzekerde belang moet worden onderscheiden tussen verzekeringen die ertoe strekken de waarde van een verzekerde zaak te dekken en verzekeringen die in het algemeen dekking bieden tegen het ontstaan van één of meer schulden, zoals aansprakelijkheidsverzekering en ziektekostenverzekering. In het eerste geval dekt de verzekering het belang dat de verzekerde heeft bij behoud van de verzekerde zaak. In het tweede geval dekt de verzekering in het algemeen het belang van de verzekerde bij het uitblijven van een gebeurtenis waardoor een schuld (uit aansprakelijkheid) ontstaat of die tot het maken van schulden (ter zake van ziektekosten) aanleiding geeft[23] . In een latere uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij een bedrijfsschadeverzekering[24] het verzekerde belang is het belang dat de verzekerde heeft bij een ongestoorde bedrijfsuitoefening. Een dergelijke verzekering is, aldus de Hoge Raad, in beginsel niet een verzekering van een of meer zaken, zodat een verzekerd voorwerp ontbreekt. Daarom is art. 263 K (verzekering volgt het belang) in de regel niet van toepassing op bedrijfsschadeverzekering. Dit betekent dat men aan de twee hier boven genoemde categorieën, verzekeringen die ertoe strekken de waarde van de verzekerde zaak te dekken en verzekeringen die in het algemeen dekking bieden tegen het ontstaan van één of meer schulden, een derde categorie moet toevoegen, de categorie van verzekeringen die ertoe strekken het risico te dekken van het uitblijven van inkomsten. Hieronder valt niet alleen bedrijfsschadeverzekering te scharen, maar ook arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een dergelijke verzekering strekt niet ertoe de waarde van een bepaald goed te dekken, noch het belang van het uitblijven van aantasting van het vermogen van de verzekerde door het ontstaan van schulden, maar het belang bij het uitblijven van een gebeurtenis die tot gevolg kan hebben dat bedrijfs- of arbeidsinkomen
wegvalt[25] .
5
De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag welke rol het vereiste van een verzekerd belang speelt in geval van arbeidsongeschiktheidsverzekering[26] . In het geding waar deze vraag aan de orde kwam, had het hof geoordeeld dat deze arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering was. Terecht naar mijn mening. De verzekerde ontleent aan een dergelijke verzekering een aanspraak op een vaste uitkering in het geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. Omdat de verzekerde aanspraak heeft op uitkering van bij het aangaan van de overeenkomst vastgestelde bedragen, een uitkering dus die niet is gerelateerd of gerelateerd hoeft te zijn aan werkelijk door de verzekerde als gevolg van het wegvallen van zijn inkomen geleden schade, zou men kunnen zeggen dat het gaat om een sommenverzekering. Consequentie hiervan zou zijn dat de verzekering niet strekt tot vergoeding van schade[27] en dat daarom het vereiste van een verzekerbaar belang niet wordt gesteld.
Ik stel voorop dat naar mijn mening, ook in geval van sommenverzekering, een verzekering dus die de verzekeraar tot het doen van een van tevoren vastgestelde uitkering verplicht in geval van het zich voordoen van een gebeurtenis, de eis moet worden gesteld van een belang bij het niet voorvallen van een dergelijke gebeurtenis. Men kan geen risicoverzekering sluiten op het leven van een willekeurige plaatsgenoot. Een dergelijke overeenkomst is dunkt mij nietig op grond van art. 254 K of art. 3:40 BW[28] . In geval van een vele maanden in beslag nemende arbitrage kunnen partijen echter wel een verzekering sluiten op het leven van de arbiters. Partijen hebben immers belang erbij dat de arbiters in leven blijven tot hun eindvonnis is gedeponeerd; de procedure zou bij overlijden van een van hen opnieuw moeten worden gevoerd.
Afgezien hiervan meen ik dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering, al verplicht zij de verzekeraar tot het doen van een, van tevoren overeengekomen, vaste uitkering, strekt tot dekking van schade die de verzekerde mocht lijden door zijn arbeidsongeschikt worden. Reeds daarom geldt voor zodanige verzekering het vereiste van een verzekerbaar belang. Degene die leeft van inkomsten uit zijn vermogen en niet voornemens is zich door arbeid een regulier inkomen te verwerven, kan geen arbeidsongeschiktheidsverzekering sluiten. Hij heeft natuurlijk belang erbij dat hij niet wordt getroffen door ziekte of ongeval, zulks echter niet met het oog op het verwerven van inkomsten. In het zo-even genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2003, betreffende de vraag of de tegen arbeidsongeschiktheid verzekerde persoon een verzekerd belang had, ging het om een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ten behoeve van haar directeur enig aandeelhouder. Deze werd in 1993 arbeidsongeschikt, de verzekeraar weigerde echter uitkering omdat de verzekerde reeds enige jaren geen inkomsten meer in de genoemde hoedanigheid had genoten. Een verzekerbaar belang bestond daarom naar het oordeel van de verzekeraar niet meer. Het hof had, zoals gezegd, aangenomen dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering was, voor de geldigheid waarvan een verzekerbaar belang moest bestaan. Vervolgens kwam het hof tot het oordeel dat een verzekerbaar belang ontbrak en dat daarom aan de verzekering geen recht op uitkering kon worden ontleend. Het tegen het arrest van het hof gerichte cassatieberoep werd verworpen. Uit de overwegingen van de Hoge Raad komt naar voren dat de vraag welk belang verzekerd is, moet worden beantwoord aan de hand van de verzekeringsovereenkomst. Dit oordeel is in overeenstemming met hetgeen indertijd werd opgemerkt in de memorie van toelichting bij het vervallen van art. 7.17.2.3 NBW: 'de overeenkomst bepaalt welke belangen zijn verzekerd'[29] .
Klaarblijkelijk was in het onderhavige geval verzekerd het belang van de verzekerde bij het behoud van zijn arbeidsinkomen als directeur van de vennootschap. Een dergelijk belang bestond niet meer nu uit de jaarstukken van de vennootschap betreffende het jaar 1993 als salaris van de verzekerde opgenomen bedrag niet een reëel karakter had.
Uit dit arrest valt te leren dat voor de vraag of een verzekerde wiens omstandigheden zijn veranderd, aan een arbeidsongeschiktheidsverzekering een recht op uitkering kan ontlenen, beslissend kan zijn welk belang verzekerd is. De arts die op een tijdstip waarop hij als zelfstandig arts werkzaam was 'als arts' een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gesloten zal dunkt mij aan de verzekering ook het recht op uitkering kunnen ontlenen indien hij, na in dienst te zijn getreden van een stichting die een ziekenhuis exploiteert, arbeidsongeschikt wordt. Heeft hij zich verzekerd 'als zelfstandig werkzaam arts', dan is alleen het belang gedekt dat hij heeft bij behoud van zijn arbeidsinkomsten als zelfstandig arts. Dit belang is komen te vervallen op het moment dat hij voor de volle werktijd in loondienst werkzaam werd. Inkomensverlies van nadien intredende arbeidsongeschiktheid is dan niet meer gedekt[30] .
6
Ten slotte iets over de dikwijls gebruikte uitdrukking: 'de verzekering volgt het belang'[31] . Alleen ingeval van verzekering van een zaak, in welk geval verzekerd is het belang bij behoud van (het recht op) de zaak, kan art. 263 K worden toegepast. Wordt de verzekerde zaak of het beperkte recht erop overgedragen, dan volgt het belang het voorwerp van de verzekering en komt te berusten bij de nieuwe rechthebbende. In dit geval gaat de verzekering ingevolge art. 263 K lopen ten voordele van de verkrijger. Zie ook art. 7.17.2.5 lid 1 NBW. De uitdrukking 'de verzekering volgt het belang' is dus eigenlijk niet correct, de verzekering volgt niet het belang, maar het voorwerp van de verzekering. Men kan art. 7.17.2.5 zien als een uitwerking van art. 6:251 BW, er is sprake van een kwalitatief recht. Zie ook de memorie van toelichting bij art. 7.17.2.5[32] .
Voor verzekeringen die niet ertoe strekken de waarde van een zaak te dekken, gelden de art. 263K of art. 7.17.2.5 lid 1 NBW in beginsel niet. Dit is het geval bij een aansprakelijkheids- of ziektekostenverzekering. De genoemde bepalingen gelden in beginsel evenmin voor bedrijfsschadeverzekering zoals het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2002 leert[33] . Daarin oordeelde de Hoge Raad dat art. 263 K in beginsel niet geldt voor bedrijfsschadeverzekering bij overgang van het bedrijf, omdat zij niet is een verzekering van één of meer zaken. Dit zou, naar het oordeel van de Hoge Raad, alleen anders zijn wanneer zaken waarmee het bedrijf wordt uitgeoefend zijn verzekerd en deze verzekering tevens dekking biedt tegen bedrijfsschade welke het gevolg ervan is dat het bedrijf door beschadiging van de bedoelde zaken niet kan worden uitgeoefend. De bedrijfsschadeverzekering is dan een bijkomstige verzekering die met de dekking van de zaken overgaat op de verkrijger. In zoverre sluiten de overwegingen van de Hoge Raad aan bij art. 7.17.2.5 lid 1 NBW, waar wordt voorgesteld te bepalen dat bijkomstige verzekeringen die bij dezelfde (verzekerings)overeenkomst tot stand zijn gekomen, op de verkrijger overgaan[34] .
[1] Voorduin IX, p. 151.
[2] De overeenkomst waarbij partijen een weddenschap aangaan laat ik nu verder buiten beschouwing. Dat verwantschap zou bestaan tussen verzekering en deze overeenkomst wordt voor zo ver mij bekend door niemand betoogt.
[3] Waarover Croes, NTBR 2002, p. 6 e.v.
[4] Zie Asser-Hartkamp II, nr. 69.
[5] Zie aldus ook T.J. Dorhout Mees, 'De CAR-verzekering' (dis 1996), p. 128. Het belang moet bestaan op een tijdstip gelegen onmiddellijk voordat het onheil plaats heeft, zie Scheltema-Mijnssen, nr. 4.8; enigszins anders Asser-Clausing-Wansink, nr. 195.
[6] Rechtsgeleerd Magazijn 1882, p. 14 e.v., opgenomen in de Molengraaff bundel, p. 415 e.v.
[7] T.a.p. p. 458, Molengraaff-bundel, p. 502.
[8] M. Rutgers van der Loeff, Het assurantiecontract en het verzekerbaar belang (diss. 1864). Zie ook Nolst Trenité, R.M. Themis 1899, p. 1 e.v. en 'Brandverzekering', p. 40.
[9] Zie de art. 264K en art. 7.17.2.4 a NBW, waarover F.R. Salomons, Verzekering ten behoeve van een derde (diss. 1996); WvK. A. Baggerman, Verzekering ten behoeve van een derde, preadvies Vereniging voor verzekeringswetenschap 2003.
[10] H. van Barneveld, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, 11e druk, 1984, p. 237.
[11] Recentelijk heeft ook De Lange betoogd dat ook voor levensverzekering het vereiste van belang moet worden gesteld. P.M.C. de Lange, Belang bij levens- en pensioenverzekeringen, preadvies Vereniging voor Verzekeringswetenschap 2003. Zie ook Asser-Clausing-Wansink, nr. 355.
[12] Men zie in dit verband Asser-Clausing-Wansink, nr. 189; Clausing, Inleiding verzekeringsrecht, § 2.4; Wery-Mendel, Hoofdzaken verzekeringsrecht, p. 24, Van Huizen-Wezeman-Zevenbergen, Grondslagen van het verzekeringsrecht, § 40; v.d. Burg, Schade en sommenverzekeringsrecht, nr. 23.1.
[13] E.R. Hardy Ivamy, General principles of insurance law, fifth edition (1986), p. 19 e.v.
[14] M. Fontaine, Verzekeringsrecht, (Brussel 1999), nr. 158.
[15] Code des assurances, art. L 121-6. Zie over deze bepaling De Vries d'Amblée, 'De schadeverzekeringsovereenkomst in de Franse wet van 13 juli 1930' (diss. 1938), p. 111. Zie ook Bigot c.s. Droit des assurances (Paris 2002).
[16] Zie voor de reden voor het vervallen van deze bepaling memorie van toelichting, p. 21; Salomons, a.w. p. 168 e.v.
[17] T.J. Dorhout Mees, Schadeverzekeringsrecht 4e druk, 1967, nr. 120.
[18] Zie bijvoorbeeld Van Huizen-Wezeman-Zevenbergen, a.w. nr. 40.
[19] Zie Asser-Mijnssen-Van Dam-Van Velten, nr. 5; Hartkamp Vermogensrecht volgens het nieuwe Burgerlijk Wetboek, nr. 35.
[20] Zie art. 3:6 BW.
[21] Zie Schade en levensverzekeringen, uitgave NIBE-SVV (2002), p. 499 e.v.
[22] Zie ook Asser-Clausing-Wansink nr. 192.
[23] Zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 764 (m.nt MMM), VR 1999, 27 (m.nt Dorhout Mees) en de arresten HR 12 april 1985, NJ 1985, 867 (m.nt MMM), VR 1986, 2 (m.nt vWvC) en HR 13 december 1991, NJ 1992, 316 (m.nt MMM), VR 1992, 147.
[24] Zie over bedrijfsschadeverzekering, Schade- en levensverzekeringen, uitgave NIBE-SVV (2002), p. 284 e.v.
[25] Zie ook Wery-Mendel, a.w. p. 25.
[26] HR 6 juni 2003, NJ 2004, 670 (m.nt MMM). Zie over dit arrest ook E.J. Wervelman, De particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering, (diss. 2004), nr 6.2.
[27] Zie HR 31 december 1931, NJ 1931, 419.
[28] Zie in dit verband ook het preadvies van P.M.C de Lange voor de Vereniging voor verzekeringswetenschap 2004.
[29] Memorie van toelichting p. 21.
[30] Zie in dit verband ook J.H. Wansink, De particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering en een verzekerbaar belang, preadvies Vereniging voor verzekeringswetenschap 2003 en de daar genoemde uitspraken van de Raad van toezicht verzekeringen 2001/58 Med, 2002/18 Med en 2003/65 Med.
[31] Zie bijvoorbeeld HR 29 januari 1993, NJ 1994, 152, waarin de betekenis van art. 263 K aan de orde kwam. De verzekeringsvoorwaarden hielden onder meer in: 'De verzekering volgt het verzekerd belang. Indien en voor zo ver het verzekerd belang op een ander overgaat geldt het volgende (…)'.
[32] MvT p. 23 e.v.
[33] HR 28 juni 2002, NJ 2002, 609 (m.nt MMM).
[34] Zie ook Mendel noot NJ 2002, 609, onder 3.