pag. 203 VR 1995, Nachtmerrie

VRA 1995, p. 203
1995-07-01
Mr M.L.M. Renckens
Nachtmerrie
VRA 1995, p. 203
Mr M.L.M. Renckens
WVW 1994 art. 5 WVW 1994 art. 6 Wegenverkeerswet art. 25 (oud) Wegenverkeerswet art. 36 (oud) Sr art. 287 Sr art. 307
De schrik
Badend in het zweet word ik wakker uit een boze droom. Ik heb zojuist een fietser plotseling voor de wielen gehad. Klap! Verlammende schrik. Piepende remmen. Mijn bloed perst zich tegen mijn hersenpan. Dan vloeit het weg en reageer ik nog slechts half verdoofd. Sirene. Ziekenwagen. Politie. Is het ver weg of dichtbij? Wie heeft een dergelijke nachtmerrie nog nooit gehad? Tweemaal heb ik een fietser op een haar na gemist. Waarom ik hem niet zag aankomen weet ik nu nog niet. Zal ik mij laten onderzoeken of maar meteen mijn rijbewijs inleveren, vroeg ik mij toen af.
De nachtmerrie van het veroorzaken van een ernstig ongeval komt meermalen terug als het je echt overkomt. 'Overkómt' klinkt als een contradictio in terminis voor iemand die als 'dader' betrokken is bij een ernstig ongeval, maar het is er geen. De dader is ook een slachtoffer. Ik zou denken dat je die niet meer hoeft te straffen, want die heeft zijn trekken al thuis. Levenslang een knagend schuldgevoel. Niet natuurlijk de onbesuisde snelheidsduivel in zijn rode GT Turbo met dubbele injectie en spoilers. Om van de vele andere extra's maar te zwijgen. Die zal echt niet wakker liggen van het ongeval. Moeten we zijn schuldgevoel niet eens aanwakkeren met een veroordeling wegens dood of ernstig letsel door schuld? Ter voorkoming van recidive. Speciale preventie heet dat in jargon. Die termen hangen vanuit mijn studietijd nog vaaglijk in mijn achterhoofd, zij het onder een dikke laag stof. Of als voorbeeld voor anderen, waarmee de samenleving duidelijk toont korte metten met gevaarlijk verkeersgedrag te willen maken. Dat noemt men generale preventie.
Twee hardrijders
Ik heb echter begrepen dat het moeilijk is om iemand te veroordelen wegens dood of letsel door schuld in het verkeer. Een verbalisant heeft mij wel eens toevertrouwd daarom weinig trek te hebben in een uitgebreid proces-verbaal terzake van overtreding van art. 36 WVW (dood of letsel door schuld). Zelf heb ik twee gevallen in de praktijk meegemaakt. Niet als jurist, als dader of als slachtoffer, maar wel tamelijk dichtbij. Als 'ervaringsdeskundige'. Dus hoedt u voor mijn oordeel.
Het zijn beide standaard aanrijdingen te noemen. In het ene geval wordt een fietsertje die in de bebouwde kom een fietsersoversteekplaats oprijdt, geschept door een auto. Aan de hand van remsporen e.d. stelt de politie vast dat de automobilist ruim 70 kilometer per uur heeft gereden. Hoogstwaarschijnlijk zou de aanrijding niet hebben plaatsgevonden als de automobilist op het moment dat hij ging remmen 50 kilometer per uur had gereden. De jongen die er betrekkelijk genadig van afkomt (met ernstig beenletsel toch) geeft aan misschien niet zo goed te hebben uitgekeken. 'Ik kon er echt niets aan doen', verklaart de automobilist, 'hij stak plotseling over'.
In het andere geval slaat een fietser vanaf een fietspad aan de rechterkant linksaf. Een auto die van achteren nadert en juist het bord bebouwde kom met ongeveer 90 km per uur heeft gepasseerd, grijpt de fietser in de flank. Het slachtoffer overlijdt vlak na aankomst in het ziekenhuis. Ook hier geeft de automobilist aan dat hij er niets aan kon doen.
Ik kon er niets aan doen
'Ik kon er niets aan doen'. Flap je dat er als automobilist die net de schrik van zijn leven heeft gehad zomaar uit of denk je dat echt? Je scheurt met veel te hoge snelheid door de bebouwde kom en je schept dan een fietser of voetganger die niet goed zou hebben uitgekeken. Hij heeft misschien wel uitgekeken maar geen rekening gehouden met auto's die te hard rijden. In het civiele recht moet de automobilist met fouten van fietsers rekening houden. In het strafrecht leidt een fout van de ander er al gauw toe dat zijn schuld aan de dood of het letsel niet komt vast te staan, zelfs niet als hij veel te hard heeft gereden. In beide voorbeelden werden de automobilisten in hun gevoel van onschuld aan het ernstige ongeval bevestigd door de rechter. Zij werden alleen voor de snelheidsovertreding veroordeeld. Art. 25 WVW (oud) was niet te laste gelegd. Bij het dodelijke ongeval was er zelfs niet vervolgd wegens art. 36 WVW (oud). Hoe de telastelegging terzake van art. 36 WVW (oud) bij het ongeval met letsel eruit heeft gezien is niet bekend. De beide voorbeelden illustreren alleen hoe moeilijk het is een strafzaak op grond van art. 36 WVW (oud) rond te krijgen en dat de uitkomst van een veroordeling wegens een overtreding van een RVV-regel onbevredigend is.
Met name de vrouw van het overleden slachtoffer begrijpt er niets van. Zoals zovelen krijgt zij slechts de begrafeniskosten vergoed. Zij leefden van een ABP-pensioen; overlijdensschade in juridische zin heeft zij niet geleden. Op smartegeld hebben nabestaanden in Nederland geen recht. De daders in beide gevallen komen er met een boete vanaf; een stripverhaal voor het jongetje en een bloemetje voor de weduwe. Maar ja, de dader is ook een slachtoffer ....
Ik heb de indruk dat het nogal eens voorkomt dat een veroorzaker van een ernstig ongeval er met een boete voor een overtreding vanaf komt. Voor slachtoffers en nabestaanden is dit haast niet te accepteren. Zij zijn er meestal niet op uit de dader aan de hoogste boom opgeknoopt te zien worden. Dat echter de ernst van het feit niet of nauwelijks tot uitdrukking komt in de strafrechtelijke reactie noch anderszins speelt hen vooral parten.
Dubbele causaliteit
Zoals ik al tussen de regels door heb aangegeven, heb ik sterk de indruk dat het moeilijk is aan alle voorwaarden voor een veroordeling wegens dood of letsel door schuld te voldoen. Het moet aanmerkelijke schuld aan de dood of het letsel zijn. Daarvoor is rijden in een rood sportmodel vast niet voldoende. Er moet zelfs dubbele causaliteit vaststaan: schuld aan de aanrijding en schuld aan de dood of het letsel[1] . Ha, dacht ik, toen ik tijdens een symposium over de nieuwe Wegenverkeerswet de tekst van art. 6 WVW '94 eens goed las[2] . Dat ziet er anders uit dan art. 36 WVW '35. Het verkeersongeval moet aan schuld te wijten zijn en de dood of het letsel moet het gevolg van het ongeval zijn. Schuld en dood of letsel zijn ontkoppeld. Met die gedachte bevind ik mij enigszins in het gezelschap van een echte strafrechtjurist, mr Krabbe. Ook hij ziet een belangrijk verschil met het oude artikel. De wetgever, bij monde van mr F.J.J. Kroeze van het ministerie van Justitie op het genoemde symposium en blijkens de MvT, denkt daar anders over. Die had niet zoveel willen veranderen, de dubbele causaliteit is alleen wat anders van opzet[3] . Als art. 6 WVW '94 niet wezenlijk verschilt van art. 36 WVW, is de ruimte tussen gevaarlijk rijden en dood of letsel door schuld, zoals Vellinga signaleert, wel erg groot geworden[4] . Art. 5 WVW '94 is immers een lichtere overtreding geworden dan art. 25 WVW '35 was.
De leemten
De vraag is hoe in Nederland de ruimte tussen art. 5 en 6 WVW '94 moet worden opgevuld. Ik heb er weinig moeite mee als een bestuurder vrijuit gaat die met het risico dat intrad geen rekening had behoeven te houden. Waarom kunnen wij er in het verkeersstrafrecht niet vanuit gaan dat rijden door rood, te hard rijden in veel situaties, inhalen op onoverzichtelijke tweebaanswegen en bumper aan bumper rijden evident gevaarlijk zijn, d.w.z. ernstige verkeersongevallen kunnen veroorzaken? Wat mij betreft behoeft dat ongeluk vaak niet eens feitelijk te hebben plaatsgevonden, om dat te kunnen aannemen. Dat de dader zich het gevaar op het moment van de overtreding niet bewust was, zou zelden in zijn voordeel mogen spreken, want dat is dikwijls nog verwijtbaarder, om met Remmelink te spreken[5] . Het betreft hier het vraagstuk van de strafbaarheid van onbewuste schuld. Langemeijer heeft daar moeite mee[6] . Hij mist hierbij het houvast van de bewuste roekeloosheid omdat juist het bewustzijn het aanknopingspunt biedt voor enig strafrechtelijk verwijt. Hij beschouwt onbewuste schuld als een lichte vorm van culpa. Het enkele feit dat iemand met te weinig oog voor het gevaar of te weinig respect voor de veiligheid van de andere weggebruikers de weg op gaat, is evenzeer een basis voor strafwaardigheid als rijden onder invloed.
Ik vind het jammer dat gevaarlijk rijden als delict 'gedegradeerd' is tot een lichtere overtreding. Te meer daardoor heb ik behoefte aan een delict dat gevaarlijk rijden dat dood of letsel tot gevolg heeft strafbaar stelt als misdrijf. Roekeloosheid zou voor dit delict geen vereiste behoeven te zijn. Roekeloosheid suggereert dat er als een dolleman is gereden, terwijl de gangbare gevaarscheppende overtredingen juist zo vaak gepleegd worden. Evenmin hoeft van mij het subjectieve bewustzijn omtrent de causale gevolgen van het gevaarlijk rijden bij een gangbare onoplettendheid van het slachtoffer vast te staan. De automobilist moet zich bijv. realiseren dat een kleine onoplettendheid van een voetganger of fietser desastreuze gevolgen kan hebben als hij te hard rijdt in de bebouwde kom. Een te snel rijdende auto hoort of ziet men te laat aankomen, de auto komt minder snel tot stilstand en de klap komt harder aan. Door een dergelijke objectivering van het bewustzijn omzeilt men het bewijsprobleem dat aan onbewuste schuld kleeft. Eigenlijk vind ik voor dit delict enkele causaliteit, nl. schuld aan het gevaarlijk rijden, voldoende. Hetzelfde zou overigens moeten gelden voor voetgangers en fietsers, zij het in zelden voorkomende situaties.
Waarvoor ik per saldo pleit is een betere opeenvolging van strafbaarstelling van gevaarscheppende delicten in het verkeer. Dat betreft niet alleen de ruimte tussen art. 5 en 6 WVW, maar ook de ruimte daarboven tussen art. 6 WVW en art. 287 Sr. Op dood door schuld in het verkeer staat een jaar en op doodslag vijftien jaar maximaal. Overigens staat op dood door schuld in het Wetboek van Strafrecht negen maanden maximaal (art. 307 Sr).
De discussie over vervolging van wegpiraten wegens doodslag is actueel geworden naar aanleiding van een ongeval in Middelburg waarbij een motorrijder met min. 150 km uit de bocht vloog en een zevenjarig meisje doodde[7] . Hij was al eerder beboet wegens excessieve snelheidsovertredingen. Aan doodslag valt pas te denken, wanneer bewust op iemand wordt ingereden (voorwaardelijke opzet) of uiteraard als het opzettelijk geschiedt. Als het al lukt om een veroordeling wegens art. 6 WVW rond te krijgen, wordt dat door de ouders van het meisje als een te lichte straf aangevoeld.
Groot-Brittannië
In Groot-Brittannië worstelt men ook met een juiste opeenvolging van gevaarscheppende delicten in het verkeer. De Road Traffic Act van 1972 kende de delicten 'driving recklessly'. In de wet was 'reckless' niet gedefinieerd. Daarnaast bestond tot 1977 het delict 'dangerous driving'. Daarna moest gekozen worden tussen òf de overtreding 'driving without due care and attention' ('careless or inconsiderate driving') òf 'reckless driving'. Veelal was het gevolg van de strenge eisen die aan 'reckless' gesteld werden dat de bestuurder er in de ogen van de critici met een te lichte straf vanaf kwam. In de Road Traffic Act van 1991 werd 'reckless driving' vervangen door 'dangerous driving'. Van 'dangerous driving' is sprake als het rijgedrag ver beneden het niveau van een 'competent and carefull' bestuurder ligt; een dergelijk bestuurder zou weten dat er gevaar ontstond, d.w.z. het risico van zaak- of personenschade. De maximale straf op 'dangerous driving' is twee jaar en op 'causing death by dangerous driving' vijf jaar (plus minimaal 2 jaar ontzegging). De maximale straf op 'careless or inconsiderate driving' is £ 2.500 (ontzegging facultatief)[8] .
Is het risico van veroorzaking van dood erg hoog geweest dan staat vervolging wegens '(motor)manslaughter' ook nog open, zodat een langere gevangenisstraf mogelijk is.
De vraag is of er nu wel een juiste opeenvolging van strafbaarstelling in Groot-Brittannië is[9] . De situatie is in Groot-Brittannië anders dan in Nederland en niet alleen omdat men daar links rijdt. Ik betwijfel ook of Nederland zich zou moeten spiegelen aan de strafmaat, al weet ik niet of de maxima vaak worden opgelegd. Er zijn echter al meer mogelijkheden voor relatief passende bestraffing dan in Nederland. De Middelburgse motorduivel zou m.i. in Groot-Brittannië zelfs kunnen worden vervolgd wegens '(motor)manslaughter'.
Een nieuwe reeks gevaarscheppende delicten?
Zonder te treden in de exacte delictsomschrijving en de strafmaat lijkt voor het verkeer de volgende reeks van gevaarscheppende delicten in het verkeer een logische:
1
onachtzaam rijden;
2
gevaarlijk rijden met risico van persoonlijke schade;
3
gevaarlijk rijden met dood of letsel als gevolg;
4
dood of letsel door schuld;
5
doodslag in het verkeer.
Het verschil tussen 3 en 4 zou kunnen zijn dat bij 3 niet en bij 4 wel de schuld aan de dood of het letsel moet vaststaan. Bij doodslag in het verkeer zou het voorwaardelijk opzet zo geformuleerd moeten worden dat daaronder ook de bestuurder die 150 km per uur in de bebouwde kom rijdt kan vallen.
Waarom zou ik nieuwe strafbaarstellingen van gevaarlijke verkeersgedragingen willen? Een kruistocht tegen automobilisten? Jaloezie op de bezitters van rode sportwagens? Het veroorzaken van een ernstig ongeval heb ik een nachtmerrie genoemd. Mijn echte nachtmerrie is de betrekkelijke machteloosheid van het strafrechtelijk instrumentarium als het gaat om de veiligheid op de weg. Wij kunnen echter vermoedelijk niet anders dan proberen met onze reactie de ernst van de fout tot uitdrukking te brengen, als sluitstuk op voorlichting en opleiding en als duidelijk signaal aan overtreders èn verkeersslachtoffers of nabestaanden. Hardrijders zijn doodrijders. Als minste straf dienen zij veroordeeld te worden tot het levenslang rijden in een Trabant. Dan is er meteen een oplossing gegeven voor de milieuramp die deze onvernietigbare vehikels veroorzaken. Voor motorduivels twijfel ik tussen een Solex en een Spartamet.
[1] Zie W.H. Vellinga, Gevaar en schuld op de weg, H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan de Rijn, blz. 125 e.v. en H.G. Krabbe in De Wegenverkeerswet 1994, Gouda Quint, Arnhem, blz. 141.
[2] Zie het verslag van dit symposium van R. van Leeuwen, VR 1994, nr 11, blz. 320 en 321.
[3] Zie Krabbe blz. 123.
[4] Zie Vellinga in zijn bespreking van het voormelde boek De Wegenverkeerswet 1994, VR 1995, nr 1, blz. 6.
[5] Remmelink, Themis 1975, p. 370 aangehaald door Politoff en Koopmans, 'Schuld' blz. 153. Zie ook Hazewinkel-Suringa, bewerkt door Remmelink, 'Inleiding tot de studie van het strafrecht', Samsom HD Tjeenk Willink, Alphen a/d Rijn, 1989, blz. 202.
[6] Langemeijer, 'De strafbaarheid der onbewuste culpa', TvS dl 43, 1933 en 'Strafrecht of onrecht', 1975, Kluwer, Deventer, blz. 53 en 54. Zie ook: Politoff en Koopmans a.w. blz. 151-153 en Van Bemmelen, blz. 9, Tjeenk Willink, Zwolle 1973.
[7] Zie bijv. Algemeen Dagblad d.d. 5-1-1995, de Volkskrant van 15-3-1995 en het Eindhovens Dagblad van 14-3-1995.
[8] Zie Blackstone's Guide to the Road Traffic Act 1991, Simon Cooper, 1991, Blackstone Press Limited en Road Law 10 (1994) nr 8, blz. 515 e.v.
[9] Zie Road Law 10 (1994) nr 7 blz. 429 e.v.