pag. 211 VR 2006, Rotondes en turborotondes (VR 2006 nr 4)

VRA 2006, p. 211
2006-07-01
Mr L.G. Wijma
Graag maak ik van de mij geboden gelegenheid gebruik om het artikel Rotondes en turborotondes van een naschrift te voorzien. Mijn opmerkingen zijn met name gericht op:
a) de conclusie die uit de in de voetnoten 17 en 18 genoemde arresten van het Gerechtshof Leeuwarden wordt getrokken, dat bij een tussenafstand van 30 centimeter twee strepen nog als één teken zijn beoordeeld, terwijl bij een afstand van 90 centimeter dat niet meer het geval was en
b) de gevolgde gedachtegang m.b.t. de onderbroken streep op een afstand van 50 centimeter naast de doorgetrokken streep met als conclusie dat het risico dat deze oplossing juridische problemen oplevert de auteurs uiterst gering lijkt.
Rotondes en turborotondes (VR 2006 nr 4)
Naschrift door mr L.G. Wijma[1]
VRA 2006, p. 211
Mr L.G. Wijma
RVV art. 76
Ingevolge art. 62 RVV 1990 heeft als uitgangspunt te gelden dat weggebruikers verkeerstekens die een ge- of verbod inhouden dienen op te volgen. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en het Gerechtshof Leeuwarden dat, indien verkeerstekens niet geheel conform de op het RVV 1990 gebaseerde uitvoeringsvoorschriften zijn geplaatst, dit niet betekent dat deze tekens geen gelding meer hebben en dat weggebruikers die tekens dan mogen negeren. Een mooi voorbeeld daarvan is de zaak die aan het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 15 mei 2002 (VR 2002, 192) ten grondslag ligt. In die zaak was de lengte van de doorgetrokken streep 22 meter, maar was een deel daarvan vervuild en slecht onderhouden, zodat slechts 19 meter herkenbaar was. Volgens de Uitvoeringsvoorschriften BABW bedraagt de minimumlengte van de doorgetrokken streep als bedoeld in art. 76 RVV 1990 20 meter. Het hof heeft geoordeeld dat het niet ter beoordeling van de weggebruiker staat of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Dat is slechts anders in het geval dat de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat bij het gevolg geven aan dat teken de veiligheid op de weg in gevaar zou worden gebracht. Daarvan was in casu geen sprake.
De laatste jaren zien we met name in buitengebieden steeds vaker wegen waarop twee naast elkaar liggende ononderbroken strepen zijn aangebracht. De afstand tussen de strepen varieert. Soms bevinden zich op het middengedeelte (al dan niet het verkeer hinderende of bemoeilijkende) obstakels.
Hoe moeten nu twee naast elkaar (met een korte tussenafstand) liggende ononderbroken strepen juridisch worden aangemerkt?
In de in de noten 17 en 18 van het artikel genoemde arresten van het Gerechtshof Leeuwarden kwam deze vraag aan de orde. In de aan beide arresten ten grondslag liggende zaken was aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd ter zake van overtreding van art. 76 RVV 1990. In beide gevallen ging het om twee naast elkaar liggende ononderbroken strepen met een korte tussenafstand. In het in voetnoot 17 genoemde arrest van 14 oktober 2003 was de tussenafstand ter plaatse van de gedraging dertig centimeter. In het in voetnoot 18 genoemde arrest van 9 februari 2005 was de tussenafstand deels 1,10 meter, deels negentig centimeter. Overigens beschikte het hof in beide zaken over foto's van de situatie ter plaatse, zodat het hof een goed beeld daarvan had.
Uit de combinatie van beide arresten trekken de auteurs de conclusie dat bij een tussenafstand van dertig centimeter twee strepen nog als één teken zijn beoordeeld, terwijl bij een tussenafstand van negentig centimeter dat niet meer het geval was.
In het arrest van 9 februari 2005 (VR 2006, 42 in hetzelfde nummer waarin ook het artikel is opgenomen) heeft de meervoudige kamer van het hof uitvoerig gemotiveerd hoe dubbele ononderbroken strepen moeten worden beoordeeld.
In het Verdrag van Wenen, genoemd in het artikel van Fortuijn en De Bosch Kemper, wordt de aanbeveling gedaan om in geval van twee naast elkaar lopende strepen in de lengterichting (dubbele streep) als tussenafstand ten minste tien centimeter en ten hoogste achttien centimeter te nemen. Het hof heeft in het arrest van 9 februari 2005, in navolging van de Hoge Raad, de dubbele doorgetrokken streep als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990 aangemerkt en zich, zij het impliciet, bij deze aanbeveling aangesloten. Indien de tussenafstand meer dan 18 centimeter is, wil dat echter nog niet zeggen dat er geen sprake meer is van een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990. Uiteindelijk is beslissend of een ononderbroken streep zich voor de gemiddelde weggebruiker redelijkerwijs voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990. In deze zaak ging het om een weg die in de terminologie van de Richtlijn essentiële herkenbaarheidskenmerken van weginfrastructuur van het C.R.O.W. wordt aangemerkt als een zogeheten gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom van het type II: twee rijstroken gescheiden door een doorgetrokken dubbele as-markering met (verharde) tussenruimte.
Het hof kwam tot de volgende slotsom: 'In aanmerking nemende, dat de wijze waarop de weg is ingericht zich voordoet als een weg waar de rijstroken van elkaar worden gescheiden door een afgegrensde tussenruimte en dat de belijning zich daarom evenmin voordoet als een dubbele asstreep tussen rijstroken, is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het vereiste dat het verkeersteken zich voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990, nu deze zich niet tussen rijstroken of paden bevindt als bedoeld in dat artikel'.
In een recent arrest (17 februari 2006, LJN AV5172) heeft het hof de in het arrest d.d. 9 februari 2005 uitgezette lijn bevestigd. In deze zaak ging het om een weg binnen de bebouwde kom van Apeldoorn, die bestaat uit twee rijstroken gescheiden door een doorgetrokken dubbele as-markering met (verharde) tussenruimte van ter plaatse van de gedraging zeventig centimeter.
In tegenstelling tot het arrest van 9 februari 2005 heeft het hof zich in het arrest van 14 oktober 2003 niet uitgebreid uitgelaten over de vraag of de belijning nog wel een verkeersteken in de zin van art. 76 RVV 1990 was. Welke overwegingen uiteindelijk in een uitspraak terechtkomen, hangt mede af van wat partijen aanvoeren! In die zaak werd niet zozeer bestreden dat er sprake was van doorgetrokken strepen, als wel dat de strepen niet in overeenstemming met het in het artikel genoemde Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens 1968 waren aangebracht. Bovendien werd aangevoerd dat het niet logisch was om ter plaatse een dubbele doorgetrokken streep aan te brengen. Het hof is in de uitspraak vooral hierop ingegaan en heeft geoordeeld dat het niet ter beoordeling van de weggebruiker staat of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Kortom, uit dit arrest mag niet de conclusie worden getrokken dat bij een afstand van dertig centimeter tussen een dubbele streep er (nog) sprake is van een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990. Ik wijs in dit verband nog op de 'Maatvoering met essentiële herkenbaarheidskenmerken op smallere wegen' in voormelde Richtlijn, waarin wordt aangeven dat de tussenruimte tussen dubbele as-markering 20 tot 80 centimeter kan zijn. Het is dus zelfs mogelijk dat bij een tussenafstand van 20 centimeter niet meer kan worden gesproken van een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990!
In het artikel doen de auteurs de aanbeveling om de ruimte tussen de verhoogde rijstrookscheidingen, aangebracht tussen rijstroken op turborotondes, te markeren met een doorgetrokken streep aan de binnenkant en een onderbroken streep aan de buitenzijde, waarbij de afstand tussen beide strepen 50 centimeter is. De auteurs stellen zich hierbij op het standpunt dat het risico dat deze oplossing juridische problemen oplevert uiterst gering is. Hieromtrent zou ik de volgende opmerkingen willen maken.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de beantwoording van deze vraag het RVV 1990 en de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften bepalend zijn, dat verkeerstekens die een ge- of verbod inhouden in overeenstemming daarmee moeten worden aangebracht en dat verwarring bij de weggebruiker moet worden voorkomen teneinde de verkeersveiligheid te dienen.
Bij het bedenken van oplossingen voor ingewikkelde verkeerssituaties moet naar mijn mening dan ook worden uitgegaan van de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt. In dat geval zullen de aan te brengen verkeerstekens immers in overeenstemming zijn met die regelgeving. Biedt die regelgeving die mogelijkheid niet, dan zal de regelgeving moeten worden aangepast. In casu staan de auteurs een oplossing voor, waarvan het zeer de vraag is of deze in overeenstemming is met de huidige regelgeving.
Ter illustratie merk ik op deze plaats het volgende op. De laatste jaren ziet men steeds meer bij zogeheten stroomwegen (één van de in meergenoemde Richtlijn vermelde wegen) dat tussen rijbanen witte onderbroken strepen met daartussen een groene strook worden aangebracht. Hier wordt wel een bord geplaatst met de tekst 'groene streep: 100 km mag'. Voor de vraag of ter plaatse een maximumsnelheid van 100 km per uur geldt, zijn echter niet de groene strook en het genoemde bord bepalend, maar is (thans nog) bepalend of een bord G3 (autoweg) van bijlage 1 van het RVV 1990 is geplaatst.
In hun artikel merken de auteurs op dat een rotonde wordt aangeduid door bord D1 van bijlage 1 van het RVV 1990 en dat een rotonde daardoor als één kruispunt wordt gezien. Een rotonde is echter een weg met éénrichtingsverkeer.
In figuur 6 en 7 van het artikel zijn op de rotonde geen dwangpijlen meer aangebracht. Dat brengt mee dat verkeer dat zich op de buitenste strook bevindt en dat het voorsorteervak voor rechtdoor en linksaf heeft gekozen, op de plek waar de ononderbroken en onderbroken strepen zijn aangebracht weer naar de binnenste strook kan terugkeren. Juridisch-technisch is een rotonde immers een weg met eenrichtingsverkeer met twee rijstroken. Dat is niet de bedoeling van de voorsorteerstrook. De door de auteurs voorgestane wegmarkering lost dit probleem niet op.
Verder ben ik van mening dat het aanbrengen van deze vorm van wegmarkering juridisch-technisch geen betere oplossing biedt dan de thans aangebrachte dwangpijlen. De schuldvraag in de casus bij de kantonrechter zal waarschijnlijk niet anders worden beoordeeld, indien een weggebruiker de doorgetrokken streep vanaf de binnenste strook naar de buitenste strook overschrijdt en als gevolg daarvan een aanrijding veroorzaakt.
Ook merk ik op dat de afstand tussen beide strepen niet in overeenstemming is met de aanbeveling van het Verdrag van Wenen. De vraag is of dit wenselijk is.
Een ander probleem kan de lengte van de ononderbroken streep zijn. Uit het artikel kan ik niet afleiden wat de lengte van die streep is. Zoals hierboven is vermeld, dient de lengte van een doorgetrokken streep ingevolge de Uitvoeringsvoorschriften BABW (zie art. 4 van § 2 van Hoofdstuk 4) minimaal 20 meter te zijn. Indien de lengte minder is dan 20 meter, wordt niet voldaan aan deze eis.
Wat er van het voorgaande ook zij, zou het, gelet op de hiervoor door mij genoemde uitgangspunten, niet wenselijk zijn om de door de auteurs voorgestane oplossing te regelen in het RVV 1990, bijvoorbeeld door dit in art. 76 op te nemen?
[1] Coördinator Mulderzaken Gerechtshof Leeuwarden. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel.