pag. 269 VR 2006, Het wettelijk regresrecht van ziektekosten ingeperkt. Wie snapt het?

VRA 2006, p. 269
2006-09-01
Mw mr J.J. Mos
Het wettelijk regresrecht van ziektekosten ingeperkt. Wie snapt het?
VRA 2006, p. 269
Mw mr J.J. Mos
BW art. 7:954 BW art. 7:962 ZFW art. 83b
1
Inleiding
Per 1 januari 2006 is het nieuwe verzekeringsrecht in werking getreden. Op die datum werd ook de Zorgverzekeringswet van kracht. De zorgverzekering heeft het karakter van een bijzondere, op basis van de Zorgverzekeringswet gereguleerde vorm van schadeverzekering gekregen. De regels van titel 7.17 (verzekering) BW zijn op de zorgverzekering van toepassing, voor zover daarvan niet via de Zorgverzekeringswet wordt afgeweken[1] .
Daarmee is ook art. 7:962 lid 3 BW van toepassing op het regresrecht van de ziektekostenverzekeraar. Het derde lid luidt als volgt:
De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een medeverzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, of de geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer of de werkgever van een verzekerde, of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde.
Met deze nieuwe regeling is de beperking van het regres fors uitgebreid ten opzichte van oude regelingen. De beperking van het regres geldt ten aanzien van personen waarmee de verzekerde in een bepaalde relatie staat. De regeling beoogt te voorkomen dat het uitoefenen van regres de menselijke verhoudingen verstoort[2] . Deze ratio valt te respecteren, maar de vraag is of deze vrees tegenwoordig nog reëel is. Inmiddels heeft 93% van de Nederlands huishoudens een aansprakelijkheidsverzekering[3] . De schadeafwikkeling vindt daarom doorgaans niet binnen de bedoelde verhoudingen plaats, maar tussen betrokken verzekeraars. Dit zal in het nieuwe verzekeringsrecht te meer aan de orde zijn, nu in het geval van letsel de benadeelde partij een rechtstreeks vorderingsrecht op de verzekeraar heeft (art. 7:954 BW).
De regeling, die werd ingevoerd ter bescherming van individuele verhoudingen, raakt deze derhalve in de praktijk meestal niet. De beperking van het regres leidt er tegenwoordig in de regel de facto slechts toe dat, ook in het geval van burgerrechtelijke aansprakelijkheid, de schadelast als gevolg van door een derde veroorzaakte schade op de zorgverzekeraar blijft rusten en niet ten laste van de daarvoor afgesloten aansprakelijkheidsverzekering komt. De vraag is of dat ook de bedoeling van de wetgever is geweest.
In het SER-rapport 1993 werd het budgettaire belang van het regresrecht nog als doel van de regresbepalingen gezien[4] . Het was dan ook hoofdzakelijk om die reden dat in 1998 een wetsvoorstel voor de invoering en versterking van het regresrecht in sociale verzekeringswetten werd ingediend, dat in 1999 leidde tot de Wet invoering en versterking regresrecht in de AWBZ en Zfw[5] . Gelet op de aandacht die tegenwoordig van overheidswege uitgaat naar de beheersbaarheid van de kosten van de gezondheidszorg, is dit budgettaire belang nog altijd, of misschien zelfs nu wel meer dan ooit, actueel.
Naast het budgettaire belang diende het regresrecht te bevorderen dat de schadeveroorzaker de schade zou dragen en de verantwoordelijkheid zou nemen voor schadeveroorzakend gedrag. Zowel het belang van verantwoordelijkheidsbesef (ook ten aanzien van de maatschappelijke kosten van het schadeveroorzakende gedrag) als het belang van preventie werden als peilers voor deze gedachte genoemd. Er werd van regeringswege uitdrukkelijk gekozen voor een beleid, waarin degene, die aansprakelijk is voor bepaalde kosten (schade), zoveel mogelijk met die kosten zou worden geconfronteerd[6] . Indien daarvoor een aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten, horen de kosten daar thuis. De aansprakelijkheidsverzekeraar kan dan zowel ten aanzien van het verantwoordelijkheidsbesef, als in het kader van preventie in de richting van zijn verzekerde sturende maatregelen nemen, indien daartoe aanleiding mocht zijn.
Dat de hiervoor weergegeven opvattingen zouden zijn gewijzigd, blijkt niet uit de toelichting op art. 7:962 lid 3. Toch werd art. 7:962 lid 3 zonder veel nadere beschouwingen ingevoerd. De uitwerking van art. 7:962 lid 3 BW lijkt haaks te staan op belangrijke van regeringswege gekozen uitgangspunten, terwijl de ratio van de bepaling inmiddels ingehaald is door de praktijk van alledag en om die reden op dat punt nauwelijks nog effect sorteert. De vraag rijst daarom of de gevolgen van de toepasselijkheid van dit artikellid op het regresrecht van de zorgverzekeraar wel voldoende is doordacht. Ik ga hieronder na hoe het was en waarom en probeer te begrijpen waarom het nu is, zoals het is.
2
Het wettelijke regresrecht van ziektekosten in de oude situatie
Artikel 83b Zfw en artikel 2 lid 1 VOA
De ratio van het regresrecht is te voorkomen dat degene die schade heeft veroorzaakt aan zijn verplichting tot vergoeding daarvan ontkomt en ervan profiteert dat de door hem veroorzaakte schade door een ander wordt vergoed[7] .
Voor uit hoofde van de Ziekenfondswet betaalde verstrekkingen of voorzieningen in verband met een schadeveroorzakende gebeurtenis, waarvoor een derde aansprakelijk is, had het ziekenfonds een zelfstandige regresvordering op de schadeveroorzaker, los van de vordering van de benadeelde. Dit door het ontbreken van een verzekeringsovereenkomst niet op grond van het oude art. 284 K, maar op grond van het eigen zelfstandig verhaalsrecht in art. 83b Zfw (oud), dat luidde:
Behoudens toepassing van het 3e lid (…) heeft een ziekenfonds voor de krachtens de verzekering gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van het (schade)voorval jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens de verzekering naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.
Voor de ten behoeve van ambtenaren gedane verstrekkingen of voorzieningen was een vergelijkbare regeling opgenomen in de Verhaalswet ongevallen ambtenaren[8] .
2.1
Beperking regres op werkgever of collega's
In artikel 83c Zfw werd het regres op de werkgever of collega's van de benadeelde beperkt tot gevallen, waarin de schade door opzet of bewuste roekeloosheid was ontstaan. De achterliggende gedachte was volgens de wetsgeschiedenis dat de werkgever en zijn werknemers de uitkeringen krachtens de Zfw gezamenlijk financieren, doordat zij binnen dezelfde onderneming de premies betalen. Verhaal door het premie-ontvangend orgaan op hen die de premies opbrengen, werd niet passend geacht[9] .
De in het kader van de Zfw geldende beperking van het regres op de werkgever en collega's van de benadeelde gold in de VOA niet[10] .
2.2
Beperking regresrecht gezinsleden
Art. 83b Zfw beoogde niet de kring van personen, waarop verhaal zou kunnen worden genomen, ruimer te maken dan die waarop ingevolge art. 284 K verhaal kon worden uitgeoefend. Vanwege de ruimere formulering van art. 83b Zfw was daarom een beperking nodig[11] .
Zo werd in het Rijnstreek I-arrest[12] een dergelijk verhaalsrecht in strijd geacht met de strekking van de Zfw. De Hoge Raad overwoog:
Die wet (Zfw, toev. JM) strekt er immers toe door middel van een verplichte verzekering het risico voor de kosten van geneeskundige verzorging van de verzekerde en van degenen, die via hem (…) medeverzekerd zijn - personen van wie de genoemde kosten zonder deze verzekering rechtens of feitelijk ten laste van de verzekerde komen - van de verzekerde af te nemen en over te dragen op een ziekenfonds, ook als die kosten door schuld van de verzekerde zijn veroorzaakt[13] .
In het Rijnstreek II-arrest[14] oordeelde de Hoge Raad dat de verzekering op grond van de Zfw gezien moet worden als een gezinsverzekering en werd ook verhaal op de medeverzekerde(n) uitgesloten. De Hoge Raad overwoog:
Waar de aard van de in deze wet geregelde verzekering meebrengt dat zij ook bij eigen schuld van de verzekerde bescherming biedt, volgt uit het karakter van de gezinsverzekering als beoogd door de wet, dat schuld van een medeverzekerde aan het feit dat tot het verlenen (…) van verstrekkingen of vergoedingen aanleiding geeft, voor het ziekenfonds geen grond kan opleveren om zich door middel van verhaal op de schuldige medeverzekerde te onttrekken aan het dragen van de financiële gevolgen van de verleende verstrekkingen of vergoedingen[15] .
Verder overweegt de Hoge Raad:
Zouden de artikelen 83a en 83b niet bestaan, dan zou immers in werkelijkheid van een geldend maken van een wettelijke aansprakelijkheid van het ene gezinslid jegens het andere bijna nimmer sprake zijn, behalve wellicht om aanspraken geldend te maken uit een aansprakelijkheidsverzekering[16] .
Het bestaan van een aansprakelijkheidsverzekering werd niet van belang geacht voor de vraag of het ziekenfonds in een dergelijk geval een verhaalsrecht kon worden toegekend. Als reden werd aangevoerd de omstandigheid dat de aansprakelijke verzekerde in een dergelijk geval niet in eigen vermogen aansprakelijk zou zijn niet wegnam 'dat zulks in het algemeen in vergelijkbare gevallen wel zo zal zijn'. Mede op die grond werd aangenomen dat de wetgever in zo'n geval aan het ziekenfonds geen verhaalsrecht heeft willen toekennen[17] .
Enerzijds werd het derhalve ongewenst geacht dat een eigen verzekerde eventueel in het eigen vermogen geraakt zou kunnen worden door de uitoefening van het verhaalsrecht door het ziekenfonds, anderzijds zou door een beperking van het verhaalsrecht de aansprakelijke partij niet zonder meer bevoordeeld worden, omdat in de praktijk van het geldend maken van een wettelijke aansprakelijkheid van het ene gezinslid jegens het andere 'bijna nimmer' sprake zou zijn.
Beide overwegingen lijken niet meer in de huidige tijdsgeest te passen.
3
Het regresrecht in de nieuwe situatie
3.1
Subrogatie
Per 1 januari 2006 is het wettelijk zelfstandig regresrecht voor zorgverzekeraars komen te vervallen. De uit hoofde van de zorgverzekering gedane verstrekkingen en geleverde prestaties in verband met door een derde aan de verzekerde toegebrachte schade kunnen slechts op de naar burgerlijk recht aansprakelijke partij worden verhaald op grond van art. 7:962 lid 1 BW:
Indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade (…) vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar over, voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt.
Aan zowel het oude artikel 284 K, als het nieuwe 7:962 BW ligt de gedachte ten grondslag dat voorkomen dient te worden dat een aansprakelijke schadeveroorzaker profiteert van het feit dat de benadeelde zijn schade reeds van zijn eigen schadeverzekeraar vergoed heeft gekregen. Het regresrecht vindt bij subrogatie zijn natuurlijke begrenzing in het feit dat daarbij nooit meer rechten uitgeoefend kunnen worden dan de oorspronkelijke benadeelde jegens de aansprakelijke partij zou hebben. De aansprakelijke partij mag door subrogatie niet in een slechtere positie komen, dan waarin hij zou hebben verkeerd, indien hij rechtstreeks door de benadeelde zou zijn aangesproken.
3.2
Het regresrecht uitgesloten
Wat het eerste lid geeft, wordt in het derde lid van art. 7:962 voor een groot deel terug genomen:
De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een medeverzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, of de geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer, of de werkgever van een verzekerde, of op degene, die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde.
3.3
Waarom deze uitsluiting van het regresrecht?
De Memorie van Toelichting geeft als motivering voor de uitsluiting van het regres dat het hier betreft personen van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten. Hun relatie met de verzekeringnemer/verzekerde is van duurzame aard, voortvloeiend uit het familierecht, een arbeidsverhouding of een woonsituatie. Het uitoefenen van verhaal zou deze relatie kunnen verstoren en de verzekeringnemer, bij echtgenoten ook economisch, kunnen treffen[18] . Verstoring van bepaalde menselijke verhoudingen is derhalve voor de wetgever het doorslaggevende argument geweest. Is deze vrees gegrond?
4
Argumenten tegen deze uitsluiting van het regresrecht
4.1
Grote verzekeringsdichtheid
De mogelijkheid om een beroep op een aansprakelijkheidsverzekering te doen werd in 1983 door de Hoge Raad voor de vraag van al of geen regres niet relevant geacht. Dit omdat 'de omstandigheid dat aansprakelijkheid door verzekering is gedekt geen reden zou mogen zijn om aansprakelijkheid aan te nemen '[19] .
Natuurlijk is het zo dat de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering niet van belang is voor de vraag of er aansprakelijkheid is. De aansprakelijkheidsverzekering kan immers geen aansprakelijkheid vestigen. De vraag naar de vestiging van aansprakelijkheid moet daarom worden beoordeeld los van de vraag of er een aansprakelijkheidsverzekering is. Maar als die aansprakelijkheid eenmaal is vastgesteld, is de aansprakelijkheidsverzekeraar de solvabele aansprakelijke partij, die de onrechtmatig veroorzaakte schade kan en moet vergoeden. Want daarvoor is die verzekering bedoeld. Omdat inmiddels circa 93% van de huishoudens voor aansprakelijkheid verzekerd is, is in veruit de meeste gevallen de aansprakelijkheidsverzekeraar de partij die door de zorgverzekeraar wordt aangesproken.
4.2
Argument voorkoming van verstoring familie verhoudingen zinledig
Dat door uitoefening van regres familieverhoudingen zouden worden verstoord, is bij een verzekeringsdichtheid van circa 93% eerder fictie dan werkelijkheid. Het regres heeft daarom in vrijwel alle gevallen geen enkel economisch effect binnen de verhouding die de uitsluiting daarvan beoogt te beschermen. Nu bovendien in art. 7:954 BW een rechtsreeks vorderingsrecht op de aansprakelijkheidsverzekeraar is opgenomen, zal het schaderegelingproces in de regel buiten de direct betrokkenen omgaan. Niet valt dan in te zien dat sprake zou kunnen zijn van verstoring van de onderlinge verhoudingen binnen de familie-, relatie- of werksfeer of van een onevenredige belasting van de betrokken partijen[20] .
4.3
Aansprakelijke verzekeraar bevoordeeld door uitsluiting regres
Een gegeven is dat slachtoffers in toenemende mate genoodzaakt worden hun aanspraak op vergoeding van letselschade tegen de civielrechtelijk aansprakelijke partij (en dit is vrijwel altijd de aansprakelijkheidsverzekeraar) geldend te maken. Dit vanwege de terugtredende overheid en afnemende aanspraken op grond van het sociale verzekeringstelsel. Het argument dat door de uitsluiting van het regresrecht binnen familieverhoudingen de aansprakelijke partij niet wordt bevoordeeld omdat van het geldend maken van een rechtsvordering van het ene familielid op het andere 'bijna nimmer' sprake zou zijn, gaat dus (al lang) niet meer op. Integendeel zal er, en zeker bij de zwaardere letsels 'bijna altijd' door het slachtoffer een rechtsvordering tot vergoeding van letselschade tegen de civielrechtelijk aansprakelijke partij (moeten) worden ingesteld. Juist omdat het slachtoffer ongeacht familieverhoudingen of welke verhouding ook zijn vordering jegens de civielrechtelijke verzekering aansprakelijk zal (moeten) maken, is er geen reden de zorgverzekeraar in die gevallen van regres uit te sluiten.
4.4
Argumenten 'collegaverweer' gaan niet meer op
Het argument dat voorheen voor het 'collegaverweer' onder de Zfw gold, (het premie-ontvangend orgaan behoort geen verhaal uit te oefenen op een partij die de premie - mede - betaalt) geldt met het huidige zorgstelsel niet meer. De kosten daarvan worden immers nu door ons allemaal opgebracht.
Ook overigens lijken voor het uitsluiten van regres op de werkgever van een verzekerde of een collega goede argumenten te ontbreken. Hier gelden immers dezelfde gronden als die binnen familieverhoudingen. Ook werkgevers zijn veelal voor aansprakelijkheid wegens bedrijfsongevallen verzekerd. En bij zware bedrijfsongevallen is de werknemer bij onvoldoende aanspraken op grond van de sociale verzekeringswetgeving wel genoodzaakt de civielrechtelijk aansprakelijke partij (dus meestal een verzekeraar) aan te spreken. Hier geldt bovendien dat vanuit de preventiegedachte en de aandacht die uitgaat naar het voorkomen van arbeidsongeschiktheid en veiligheid op de werkvloer, er voor het ontzien van de werkgever bij tekortschietende veiligheidsmaatregelen geen reden is. Voor uitsluiting van regres door de zorgverzekeraar is daarom geen redelijke grond.
4.6
Kostenbeheersing juist door regres
In het SER-rapport 1993 werd de inzet van het regresrecht als een belangrijk budgettair instrument beschouwd. Dat zou ook nu nog moeten gelden. Er is immers sprake van een zorgwekkende toename van de kosten van de gezondheidszorg en daaraan gekoppelde premiestijgingen. Men zoekt naar middelen om de koopkracht te repareren. Regresopbrengsten kunnen een belangrijke budgettaire bijdrage leveren. Waarom heeft men dit recht dan beperkt?
4.6
De veroorzaker betaalt
Het uitgangspunt dat degene, die de schade veroorzaakt, die schade ook dient te dragen en de verantwoordelijkheid dient te nemen voor het schadeveroorzakend gedrag, is nog steeds één van de basisbeginselen binnen het civiele recht. Zowel het belang van verantwoordelijkheidsbesef, als het belang van preventie vormen de peilers voor deze gedachte. Om die reden is van regeringswege ook uitdrukkelijk gekozen voor een beleid, waarin degene, die aansprakelijk is voor bepaalde kosten (schade), zoveel mogelijk met die kosten wordt geconfronteerd[21] . Indien daarvoor een verzekering is afgesloten, horen de kosten daar thuis. Het is immers juist de aansprakelijkheidsverzekeraar, die zowel ten aanzien het verantwoordelijkheidsbesef, als in het kader van preventie sturende maatregelen kan nemen, bijv. in de vorm van premiestelling of door middel van verzekeringsvoorwaarden[22] .
Conclusie
De regeling, zoals neergelegd in art. 7:962 BW, die werd ingevoerd ter bescherming van individuele verhoudingen, raakt deze in de praktijk meestal niet. De voordelen die aan de regeling zijn verbonden, zijn derhalve uiterst beperkt. Er zijn daarentegen veel argumenten die pleiten voor een versterking van het regresrecht van zorgverzekeraars. Ik noem de publieke functie, de preventiegedachte ter bevordering van de veiligheid, de bestrijding van maatschappelijke kosten en verantwoordelijkheidsbesef voor de gevolgen van schadeveroorzakend gedrag[23] . De afnemende aanspraken op vergoeding van letselschade op grond van het sociale verzekeringsstelsel nopen slachtoffers in toenemende mate aanspraak te maken op vergoeding door de civielrechtelijk aansprakelijke partij. Onderlinge (familie)verhoudingen spelen daarbij vrijwel nooit een rol. Er is immers een grote 'verzekeringsdichtheid' en op grond van art. 7:954 BW een rechtstreeks vorderingsrecht op de aansprakelijke verzekeraar. Binnen de kring van personen waarvoor de regeling bescherming beoogt te bieden, heeft zij dus niet of nauwelijks effect.
De premieverhoging op aansprakelijkheidsverzekeringen voortvloeiend uit verhoogde claims zou geen argument voor de beperking van regres moeten zijn, maar juist daartegen moeten pleiten. De aansprakelijke partij dient immers niet te profiteren van het feit dat de schade van de benadeelde reeds door de eigen (zorg)verzekeraar is vergoed. Ook vanuit het argument van een juiste kostenallocatie (de veroorzaker betaalt), horen de gevolgen van het schadeveroorzakend gedrag ten laste van de aansprakelijke partij (veelal de verzekeraar) te komen, en niet voor rekening van de zorgverzekeraar en daarmee indirect ten laste van de gemeenschap. Althans dat waren destijds de opvattingen. Dat deze inmiddels zijn gewijzigd, blijkt nergens uit. En toch is met deze regeling de aansprakelijkheidsverzekeraar de lachende derde. Ergens klopt er iets niet.
[1] Zie T & C Verzekeringsrecht, Zorgverzekeringswet, Wansink & Van Tiggele-van der Velde, aant. 1, p. 93.
[2] Zie MvT, Kamerstukken II 1985-1986, 19 529, nr 3, p. 34.
[3] Zie persbericht Nibud, 3 juni 2004, www.nibud.nl.
[4] Vgl. ook TK 1995-1996, 24 760 nr 3, p. 25.
[5] Zie Stb. 1999, 239.
[6] Vgl. E.F.D. Engelhard, Proefschrift Regres, Deventer 2003, p. 15-16.
[7] Vgl. ook HR 9 juli 2004, NJ 2004, 572, VR 2005, 60.
[8] Art. 2 lid 1 VOA.
[9] Vgl. ook Hof Arnhem 19 februari 1980 en 1 december 1981, r.o. 19 en 20, te kennen uit NJ 1983, 584, VR 1983, 53.
[10] Vgl. o.m. NJ 1995, 493.
[11] Vgl. noot FHJM onder NJ 1983, 584, Rijnstreek II.
[12] Zie HR 11 juni 1982, NJ 1983, 583, VR 1982, 62.
[13] Zie r.o. 3.2 HR 11 juni 1982, NJ 1983, 583.
[14] Zie NJ 1983, 584.
[15] Zie r.o. 3.2 NJ 1983, 584.
[16] Zie. r.o. 3.2 Rijnstreek II-arrest.
[17] Vgl. cassatiemiddel Rijnstreek II, onder 4.
[18] MvT, Kamerstukken II 1985-1986, 19 529, nr 3, p. 34.
[19] Zie HR 6 mei 1983, NJ 1983, 584 Rijnstreek II, m.nt FHJM.
[20] Vgl. in dat verband N. Frenk, Subrogatie in het nieuwe verzekeringsrecht, VRA 2005, p. 268, die in dat kader aangaf dat een langdurig schaderegelingproces of een procedure tussen verzekeraars een negatieve invloed zou kunnen hebben op de onderlinge relaties. Ik heb in de praktijk echter nog nooit meegemaakt dat door een regresactie de onderlinge relaties tussen betrokkenen onder druk kwamen te staan, of daarvoor enig gevaar ontstond. De situatie waarin wel regres is ingesteld, maar geen persoonlijke vordering werd ingediend, komt eenvoudigweg bijna nooit voor en als dat al wel zo is, is de achterliggende reden vaak dat de benadeelde zich niet bewust was van het feit dat een aanspraak op schadevergoeding van de persoonlijke schade bestond. De omgekeerde situatie, waarbij de benadeelde schadeloos wordt gesteld en vervolgens nog een langdurige strijd plaatsvindt tussen de regresnemers en de aansprakelijke verzekeraar over de mate waarin regresbeperkingen kunnen worden tegengeworpen, komt wel steeds vaker voor. Met de belangen van degenen, waar het eigenlijk om gaat, te weten de verzekerden zelf, heeft dit dan echter niets meer te maken. Het gaat dan eigenlijk puur nog om de vraag welke verzekeraar de kosten dient te dragen, waarbij de regresbeperkingen als wapen in de strijd worden gehanteerd, zonder dat dit nog iets met de ratio daarvan te maken heeft.
[21] Vgl. E.F.D. Engelhard, a.w., p. 15 e.v., waarin uitvoerig op deze achtergronden wordt ingegaan.
[22] Vgl. in dat kader ook de conclusie van A-G Spier onder HR 6 juni 2006, waarin door hem wordt gesteld onder punt 6.6.1: 'Verzekeraars zouden zo veel nuttig werk kunnen doen door bijvoorbeeld het hanteren van stringente voorwaarden op het stuk van het omgaan door hun verzekerden met potentieel aanzienlijke risico's, door actief op te treden op allerlei nieuwe risicoterreinen en door - al dan niet in algemene zin - hun verzekerden te nopen het voorzorgbeginsel in acht te nemen. Hun WA-verzekerden zullen dat (op korte termijn) niet steeds waarderen, maar de samenleving als geheel zou er beter van worden. En zeker op wat langere termijn zijn ook de verzekerden er zelf mee gebaat'.
[23] Vgl. ook F.M. Ruitenbeek-Bart, De wettelijke regresrechten op hun retour? TVP 2005, p. 81 e.v.