pag. 355 VR 2006, Wegverkeer en verzekering

VRA 2006, p. 355
2006-11-01
H.J.J. de Bosch Kemper
Honderd jaar wegverkeer valt ook te bezien vanuit het oogpunt van verzekeringen. In deze bijdrage een verslag van een vogelvluchtig onderzoek naar de samenhang tussen de ontwikkeling van het wegverkeer en de (verdere) ontwikkeling van het fenomeen verzekering. De schrijver heeft zich laten leiden door de vooringenomen hypothese dat het wegverkeer, dat gevaar tot een alledaags verschijnsel heeft gemaakt, misschien ook wel verantwoordelijk gehouden kan worden voor het feit dat verzekering, honderd jaar geleden voor de meeste mensen alleen nog maar iets voor de heren van de handel, gemaakt heeft tot iets voor het grote publiek.
Wegverkeer en verzekering
VRA 2006, p. 355
H.J.J. de Bosch Kemper
Vraagstelling
Was het aantal automobielen in 1906 nog nauwelijks meer dan duizend, nu is het niet meer bij te houden; schattingen komen uit op ruim 8 miljoen. Een auto rijdt tegenwoordig gemiddeld zo'n 16.000 kilometer per jaar. Dat levert dus op: ruim 12,5 miljard kilometers per jaar een mobiel gevaar op de weg, bestuurd door een licht tot het maken van fouten geneigd wezen. Het spreekt vanzelf dat daaruit schade voortvloeit, véél schade. In dezelfde honderd jaar heeft het fenomeen verzekering zich een prominente plaats verworven in het maatschappelijk bestel. Samenhang tussen beide ontwikkelingen is onmiskenbaar, maar is het misschien ook zelfs zo dat het groeiend autoverkeer dé motor van de ontwikkeling van het verzekeringsbedrijf is geweest? Ziedaar de spannende vraag waarop in het navolgende een antwoord gezocht wordt.
Verzekeringen vóór 1906
Eén ding is al heel snel duidelijk: verzekering had zich al een solide plaats in het rechtsbestel verworven, toen zelfs fantasten nog niet konden voorzien wat er met het wegverkeer zou gaan gebeuren. Maar het was van oudsher hoofdzakelijk een zaak voor de heren van de handel, en dan nog vooral de zeehandel. Brandverzekeringen ontstonden pas rond 1600, nadat ook de minder bereisde Europeanen zich hadden ontworsteld aan de gedachte dat voordelen en nadelen naar Gods Believen aan deze en gene werden toebedeeld[1] . En daarbij: vóór de 19e eeuw was er nog nauwelijks sprake van een 'verzekeringsbedrijf' in die zin dat er nog nauwelijks verzekeringsmaatschappijen bestonden; gewone kooplieden en zelfs particulieren namen bij wijze van speculatie wel eens een aandeel in een verzekering[2] . Daarnaast was tot in het begin van de 19e eeuw de verzekeringsmarkt vooral het domein van kleine en op lokale schaal opererende verzekeringsorganisaties, veelal onderlinge verzekeringsfondsen, terug te voeren op het sociale karakter van de oude gildesteun en burenhulp[3] . Zoals ook uit de benamingen van veel maatschappijen[4] blijkt, is er in het midden van de 19e eeuw sprake van een ware geboortegolf van verzekeringsmaatschappijen, waarvan er vele door onderlinge concurrentie in de tweede helft van de 19e eeuw alweer het loodje legden. Rond het begin van de 20ste eeuw werden 'variaverzekeringen' geïntroduceerd, een blijk van dynamisering van de economische activiteit. Verzekering begon te voorzien in een universele behoefte[5] .
Toch is de vraag gerechtvaardigd of er anno 1906 wel sprake was van een verzekeringsbedrijf in de huidige betekenis van dat woord. Als we alleen kijken naar het schadeverzekeringsbedrijf[6] bestonden er brand-, transport- en variaverzekeringen en veelal kleine maar snel groeiende ziekenfondsen. Van een 'benzinebranche' was nog geen sprake. Maar verzekeraars stonden bij de komst van de auto in de startblokken!
Bevolkingsgroei en automobilisering
Het zal in de serie artikelen in deze aflevering van Verkeersrecht wel vaker gememoreerd worden, maar het is dan ook een van de meest in het oog springende kenmerken van de voorbije honderd jaar: de bevolkingsgroei en de automobilisering. Driemaal zoveel mensen in Nederland en miljoenen motorrijtuigen. Er zijn nu in Nederland meer auto's dan er in 1906 mensen waren. In 1906 had Nederland immers 5,6 miljoen inwoners, een aantal dat door de auto's in het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw al voorbij gestreefd werd.
 
bevolking
auto's
 
1906
5,6
0.001
 
1930
7,8
0,068
 
1960
11,4
0,8
 
1990
14,8
5,6
 
2006
16,35
8,1
x 1 miljoen
In 1930 werden al 68.000 auto's geteld, maar de automobilisering heeft zich vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw voltrokken, met een dramatische toename na 1960. Een veelheid van onderling elkaar beïnvloedende factoren kan als oorzaak worden onderkend: bevolkingsgroei en welvaartstoename, en meer direct: wegenbouw en autobezit en hun onderlinge wisselwerking. Het wegverkeer is tussen alle mogelijke middelen van verplaatsing zonder twijfel allesoverheersend geworden. Circa 75% van de afstand van alle verplaatsingen geschiedt thans per auto[7] .
Het is natuurlijk niet zonder slag of stoot gegaan. De auto heeft (om maar enkelen te noemen) stedenbouwers, wegenbouwers, regelgevers, bestuurders en ordehandhavers voor veel werk en veel problemen geplaatst. Het groeiende wagenpark moest beheerst worden. In 1961, toen er nog maar ruim 800.000 auto's in Nederland rondreden, begon men in Engeland met verplichte autokeuringen: 40% van de auto's werd afgekeurd, voornamelijk wegens ondeugdelijke remmen[8] . In dat zelfde jaar kreeg Nederland zijn eerste echte kettingbotsing te verwerken: 200 auto's op de Rijksweg bij Woerden.
Motorrijtuigenverzekering
Het is vanzelfsprekend dat auto's werden verzekerd. Het ging immers om kostbare objecten, die gemakkelijk beschadigd konden worden. In het begin was de waardebepaling van automobielen een hachelijke zaak. Maar de in 1908 begonnen serieproductie van de T-Ford maakte dat een stuk eenvoudiger, waarna de motorrijtuigverzekering aan zijn opmars kon beginnen. Verzekering tegen 'civiele verantwoordelijkheid' was aan het begin van de 20ste eeuw nog een betrekkelijk onbekend fenomeen, maar er ontstond toch al vroeg begrip voor het feit dat de aansprakelijkheid van bezitters van deze gevaarlijke machines, en hun bestuurders, verzekering behoefde.
De automobielverzekering hield, zij het op enige afstand, praktisch gelijke tred met het aantal motorrijtuigen. De verzekeringsdichtheid was bij deze kostbare én gevaarlijke objecten groot en bovendien gingen er in de twintiger jaren al stemmen op om de aansprakelijkheidsverzekering bij het gebruik van automobielen verplicht te stellen[9] .
In financieel opzicht heeft, naar het schijnt, de motorrijtuigenverzekering zich nooit mogen verheugen in goede resultaten. De concurrentie is altijd groot geweest en de premies waren bijgevolg laag, en werden nog gedrukt door 'stunts' met no claim-kortingen, in de tachtiger jaren vervangen door bonus-malus. Maar het groeiend aantal te verzekeren personen leverde een onophoudelijk contact tussen verzekeraars en het steeds groter wordende publiek op. De grote risico's waaraan velen reeds voor de komst van de auto waren blootgesteld, hebben niet eerder dan pas in 'de eeuw van het wegverkeer' hun bijdrage geleverd aan de bloei van het verzekeringsbedrijf. In 1895, bijvoorbeeld, was naar schatting nog slechts 10% van de bijna 600.000 werknemers in de industrie verzekerd voor de gevolgen van ongevallen[10] .
De groei van het verzekeringsbedrijf is moeilijker meetbaar dan het aantal motorrijtuigen. Je kunt kijken naar het aantal verzekeraars, het aantal polissen, het premie-inkomen, het vermogen, het aantal arbeidsplaatsen, de omvang en de allure van de gebouwen en kantoren en meer van dat soort entiteiten, maar dat moeten verzekeraars zelf nog maar eens doen. Het is moeilijk om aan betrouwbare cijfers te komen met betrekking tot de omvang van het verzekeringsbedrijf in het algemeen en de motorrijtuigenbranche in het bijzonder. Het verzekeringsbedrijf is onoverzichtelijk georganiseerd in een groeiend maar (voornamelijk door fusies) ook weer slinkend aantal private organisaties die jaarlijks wel cijfers presenteren, maar om welke reden dan ook meestal maar een gedeelte. Duidelijke statistische gegevens zijn niet gemakkelijk te vinden[11] . Dat het verzekeringsbedrijf in de afgelopen honderd jaar een groei heeft doorgemaakt, die gelijkenis vertoont met de explosie van bevolkingsgroei en automobiliteit, staat echter wel vast. Ook hier lijkt de explosie zich voltrokken te hebben na omstreeks 1960.
De groei van het fenomeen verzekering kan ook bekeken worden vanuit gezichtspunten die zich niet of minder makkelijk lenen voor tellen en meten. Sociologische, economische, filosofische en/of juridische perspectieven vergen uiteraard diepgaander studie, maar er valt misschien toch wel iets over te zeggen.
Aansprakelijkheidsverzekering
Tegenwoordig neemt de aansprakelijkheidsverzekering een belangrijke plaats in te midden van de vele soorten van verzekeringsovereenkomsten die in de loop der tijd ontstaan zijn, maar honderd jaar geleden was deze verzekeringsvorm nog tamelijk onbekend. Het is een trouvaille van de eerste orde met een impact op de rechtsontwikkeling die zijn weerga niet kent. De geboorte wordt gesitueerd rond het midden van de 19e eeuw[12] , maar het heeft lang geduurd voordat deze rechtsfiguur een zekere algemene bekendheid verkreeg. De gedachte dat een vermogen in abstracto een verzekerbare zaak zou kunnen zijn, drong pas langzaam door. Tot in de 20ste eeuw werd verdedigd dat een vermogen dan misschien wel een verzekerbare zaak was, maar dan toch alleen voor zover het wat te betekenen had. Wat viel er immers bij onvermogenden te verzekeren? De trage ontwikkeling van de aansprakelijkheidsverzekering heeft waarschijnlijk ook te maken met de een eeuw geleden nog wijdverbreide gedachte dat het eenvoudig niet behoorde om de gevolgen van onrechtmatig handelen af te wentelen op een ander. Bij schuld hoorde een persoonlijk te betalen en te dragen boete. Stoop memoreerde in zijn proefschrift van 1923[13] dat er een felle strijd gevoerd is tegen afwenteling van aansprakelijkheid die berust op eigen schuld en gebrek aan zorg. Het zou in strijd zijn met de openbare orde[14] of in elk geval een ongeoorloofde oorzaak hebben. Stoop was het daarmee niet eens: 'Geen fietser zoo voorzichtig, of in een moment van verstrooidheid kan hij iemand aanrijden'[15] . Mogelijk houdt de langzame groei van de aansprakelijkheidsverzekering ook verband met het onderscheid tussen 'wettelijke aansprakelijkheid' en 'contractuele aansprakelijkheid'[16] . Het verzekeren tegen contractuele aansprakelijkheid hebben verzekeraars lange tijd niet aangedurfd. Dat zou te gemakkelijk kunnen leiden tot een vrijbrief voor onzorgvuldig werk. Maar dan is het rond 1906 weer de auto in het wegverkeer die in snel groeiende aantallen 'echte' wettelijke aansprakelijkheid in het leven roept. Voor de verzekering van die aansprakelijkheid staan verzekeraars sedertdien in de rij. Aanvankelijk waren het buitenlandse verzekeraars die aansprakelijkheidsverzekeringen bij het gebruik van automobielen op de Nederlandse markt brachten[17] . In 1913 kwam Fatum met de eerste Nederlandse aansprakelijkheidsverzekering voor automobilisten.
Het duurde daarna niet lang of de aansprakelijkheidsverzekering werd zodanig gemeengoed dat de huivering voor de verzekering van meerdere aansprakelijkheden, waaronder ook contractuele, allengs verdween. Reeds in de twintiger jaren van de vorige eeuw werd zelfs gesproken over het verplicht stellen van aansprakelijkheidsverzekeringen, om te beginnen natuurlijk weer: bij het gebruik van motorrijtuigen in het verkeer[18] . Advocaten schreven in 1928 en 1943 preadviezen voor de Nederlandsche Advocaten-Vereeniging over de (verzekering van) aansprakelijkheid van advocaten[19] . Met de adviezen is weinig gedaan wat, gelet op de in de adviezen gemaakte opmerkingen dat het verzekeren van aansprakelijkheid stellig zal leiden tot uitbreiding van aansprakelijkheid, kennelijk daarmee te maken heeft dat een zodanige ontwikkeling niet werd toegejuicht. Zoals wij nu weten heeft die ontwikkeling zich evenwel weldegelijk voltrokken, niet in de laatste plaats ten faveure van advocaten en verzekeraars.
Aan de ontwikkeling van de aansprakelijkheidsverzekering wordt in de Nederlandse literatuur weinig aandacht besteed. De eerste echte monografie[20] besteedt geen aandacht aan de geschiedenis. Bongers[21] schrijft in zijn inleiding slechts dat de W.A.-verzekering, ontstaan in het midden van de 19e eeuw, een slow starter was, maar dat dat in de jaren twintig veranderde als gevolg van industriële expansie en de motorisering van het verkeer . Wansink[22] ruimt ook geen plaats in voor de geschiedenis en ook in de jongste loot van de Asser-serie[23] wordt over het ontstaan van de aansprakelijkheidsverzekering niets uit de doeken gedaan. Voor zover ik in dit kort bestek heb kunnen nagaan, laten ook andere schrijvers onbesproken hoe de aansprakelijkheidsverzekering in onze wereld terecht gekomen is. Wordt het geen tijd dat er een pen in beweging komt die ons wat meer leert over dit belangwekkend fenomeen?[24] . Voorlopig houd ik het erop dat het wegverkeer zo niet de oorzaak, dan toch de grote katalysator geweest is.
Slachtofferbescherming
Kan het gemotoriseerde wegverkeer dus verantwoordelijk gehouden worden voor de opkomst van de aansprakelijkheidsverzekering, deze is op haar beurt weer de draagster van de slachtofferbescherming die in de afgelopen honderd jaar (en vooral ook weer de tweede helft daarvan) het aansprakelijkheidsrecht heeft doordrenkt[25] . De vraag of het aansprakelijkheidsrecht wel bestand is tegen zoveel slachtofferbescherming wordt de laatste jaren herhaaldelijk gesteld, doorgaans beschreven in termen als de invloed van verzekering op aansprakelijkheid[26] en het uitdijen van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad[27] , en dan vooral ook met het oog op verzekerbaarheid. Het fenomeen aansprakelijkheidsverzekering is dus binnen het tijdsbestek van de honderd jaar die we proberen te overzien, gaan fungeren als de grote kracht achter de rechtsvorming: eerst zou de verzekering zich erop toegelegd hebben het aansprakelijkheidsrecht op te blazen[28] , nu moet het weer paal en perk daaraan stellen. Zonder aansprakelijkheidsverzekering kunnen we ons tegenwoordig niet meer verroeren. En zoals uit het voorgaande blijkt: deze verzekeringsvorm was bij de opkomst van de auto in het wegverkeer nog slechts een nauwelijks levensvatbare boreling. Over het belang van (al te) vérgaande slachtofferbescherming wordt verschillend geoordeeld, maar het is nog steeds het verkeer dat met het vaandel van slachtofferbescherming voorop loopt. In het reeds aangehaalde preadvies van Bolt en Spier stellen dezen onomwonden dat verkeersongevallen in beginsel zouden moeten leiden tot aansprakelijkheid voor daardoor ontstane letselschade[29] . Altijd, schuld of niet. Zo'n stelling zou ondenkbaar zijn zonder een tot volle wasdom gekomen aansprakelijkheidsverzekering[30] .
De verplichte aansprakelijkheidsverzekering
De behoefte om benadeelden tegemoet te komen heeft, zoals reeds aangestipt, al vroeg geleid tot de gedachte de aansprakelijkheidsverzekering bij het gebruik van motorrijtuigen in het verkeer verplicht te stellen. Reeds in de twintiger jaren werd achtereenvolgens in Finland, Noorwegen, Denemarken en Zweden op dat gebied wetgeving ingevoerd. Niet lang daarna werd in deze landen de verzekeringsplicht ook voor buitenlandse motorrijtuigen ingevoerd, waardoor reeds voor de Tweede Wereldoorlog in Noord-Europa een situatie ontstond vergelijkbaar met de situatie die in 1972 in de toenmalige EEG in het leven geroepen werd[31] . In 1934 kreeg het Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht Unidroit opdracht om een studie te ondernemen naar de mogelijkheden van eenmaking van het recht op het gebied van motorrijtuigaansprakelijkheid en de wetgeving op het gebied van de verplichte verzekering. Unidroit heeft in 1940 zijn rapport gepubliceerd, met daarin opgenomen ontwerpen voor een eenvormige wet. De Tweede Wereldoorlog heeft deze ontwikkeling gefrustreerd. Na de oorlog is met de komst van de WAM in 1965 de verplichte verzekering in Nederland ingevoerd, terwijl ongeveer gelijktijdig, zij het voorzichtigjes in eerste instantie alleen in de Benelux, de landsgrenzen werden overschreden.
Het eigen, rechtstreekse vorderingsrecht van de benadeelde
Ook loopt het verkeer voorop met het aan die verzekering gekoppelde rechtstreekse vorderingsrecht[32] . Ook dat heeft intussen zijn weg gevonden naar terreinen buiten het verkeer, en zelfs naar het algemene verzekeringsrecht (art. 7:954 BW). Belangrijker nog dan het rechtstreekse vorderingsrecht was het feit dat de verzekering bij motorrijtuigen verplicht was, en wel in tweeërlei opzicht: niet alleen bestond de verplichting tot het afsluiten en onderhouden van een verzekering voor elk motorrijtuig, maar ook bood deze verzekering een verplichte, bij wet geregelde, minimumdekking voor benadeelden. Juist dat maakte de verplichte motorrijtuigverzekering uniek. Ook in andere landen werd dit eigenaardige rechtstreekse recht ingevoerd; telkens zijn het deze twee kenmerken: als de dekking op de polis lager is dan wat minimaal is voorgeschreven, dan strekt het rechtstreekse recht zich niettemin uit tot hetgeen minimaal is voorgeschreven en bovendien verbiedt de wet de verzekeraar het voeren van bepaalde verweermiddelen, die wel tegen de eigen verzekerde ingebracht zouden kunnen worden. Dit 'WAM'-recht is ook het recht dat bedoeld wordt in artikel 9 van het Haags Verkeersongevallenverdrag van 1971[33] . Dat eigen recht heeft zich zodanig ontwikkeld dat het aspect van aansprakelijkheidsverzekering gaandeweg vervaagd is en de verzekering nauwelijks te onderscheiden valt van een 'first-party'-verzekering ten behoeve van de benadeelde. De aansprakelijke persoon speelt nauwelijks nog een rol. Deze ontwikkeling heeft de beweging om de WAM-verzekering ook in Nederland te vervangen door een 'echte' first-party-verzekering de wind uit de zeilen genomen[34] .
Verzekeraars als regelgevers, bestuurders en uitvoerders van publieke taken
Er zijn, behalve de aansprakelijkheidsverzekering 'an sich' en de ontwikkeling van het eigen (rechtstreekse) recht met een door de wet minimaal voorgeschreven omvang, nog ten minste twee aspecten waarin sprake is van onmiskenbare groei waartoe het wegverkeer de impuls heeft gegeven. Gekeken kan worden naar de rol die het verzekeringsbedrijf in politiek en bestuurlijk opzicht is gaan spelen. Mogelijk zal iemand kunnen beargumenteren dat die rol met name in onze Gouden Eeuw al heel groot was en dat de Republiek nooit een macht van enige betekenis geworden zou zijn zonder 'zekerheidsregelingen', die de handel faciliteerden, maar dat valt buiten mijn gezichtsveld. Ik zie aan het begin van de honderd jaar die ons nu bezighoudt, zoals al bleek, alleen een aantal lokale instellingen en avonturiers met durfkapitaal. Niet een bedrijfstak die een belangrijke en sturende invloed had op de organisatie van de maatschappij als geheel.
De twee terreinen waarop het verzekeringsbedrijf een rol van grote betekenis is gaan spelen, betreffen de organisatie van de als maatschappelijk noodzakelijk ervaren dekking van verkeersschade in internationaal verband en de ontwikkeling en structurering van het schaderegelingsproces.
Het groene kaart-stelsel en het stelsel van de Europese (WAM-)richtlijnen
De voor de organisatie van de voor de samenleving in volle breedte uiterst belangrijke en zelfs onmisbare verzekering van aansprakelijkheid bij het gebruik van motorrijtuigen in het verkeer in internationaal verband, is tot stand gebracht door het verzekeringsbedrijf. In 1949 werd in een vergadering van nationale verzekeringsorganisaties in Londen een regeling ontworpen die erin voorzag dat in veel landen instanties met de naam 'Bureau' werden opgericht of aangewezen. Deze bureaus werden verenigd in de 'Council of Bureaux', die in betrekkelijk korte tijd taak en functie van nationale bureaus definieerde, een modelovereenkomst voor het aangaan van uniforme bilaterale overeenkomsten[35] tussen de verschillende bureaus opstelde en het model ontwierp voor een internationaal verzekeringsbewijs, de 'groene kaart'. Overeenkomstig zo'n bilaterale overeenkomst tussen, bijvoorbeeld, de bureaus van Duitsland en Frankrijk, stonden deze bureaus in voor de schade die Duitse auto's in Frankrijk en Franse auto's in Duitsland veroorzaakten. Het Duitse slachtoffer kon derhalve zijn schade regelen met het Duitse bureau. Het op deze wijze ontstane netwerk van bilaterale verbindingen groeide uit tot een web, waarin tientallen landen met alle andere van die tientallen landen bilateraal dezelfde overeenkomst hadden[36] . Deze organisatie komt volledig voort uit activiteiten van het verzekeringsbedrijf. De Benelux-overeenkomst inzake de WAM en de Eerste Europese WAM-richtlijn konden op dat stelsel voortbouwen bij de afschaffing van de grenscontrole op de groene kaart, respectievelijk voor de Benelux en de toen nog niet zo grote EEG, omdat de nationale bureaus bereid bleken ook schade te regelen die veroorzaakt was door een motorrijtuig uit een ander Benelux- resp. EEG-land, dat onverzekerd was. Nadat de Tweede Europese richtlijn (1983) de lidstaten had verplicht om Waarborgfondsen[37] in te stellen greep de Derde richtlijn (1990) verder in op de omvang van de dekking voor verkeersslachtoffers. Wederom met de volle medewerking van het verzekeringsbedrijf werd, naar een soort spiegelbeeldanalogie met wat er al was, door de Vierde richtlijn een dekkingssysteem gerealiseerd voor EU-onderdanen, die in een ander EU-land slachtoffer van een verkeersongeval waren geworden. Dat alles bouwde voort op een systeem dat door het verzekeringsbedrijf in het leven is geroepen en nog steeds wordt onderhouden. Daarmee is het verzekeringsbedrijf, met dank aan motorrijtuigen in het verkeer, geworden tot een uit het maatschappelijk en economisch bestel niet meer weg te denken element. Misschien dat op andere gebieden (ziektekostenverzekering[38] , pensioenverzekering) het verzekeringsbedrijf zich een soortgelijke positie verwerft. Het wegverkeer is dan ook daar voorgegaan.
De schaderegelingspraktijk
Last but not least: mogelijk enigszins opgejaagd door de ontwikkeling van het aansprakelijkheidsrecht[39] heeft het verzekeringsbedrijf nog in een tweede opzicht een belangrijke bijdrage geleverd. De thans bestaande schaderegelingspraktijk is voor een belangrijk deel door het verzekeringsbedrijf tot stand gebracht. Deze praktijk - hoewel verre van optimaal - verschilt hemelsbreed van de situatie van honderd en zelfs vijftig jaar geleden. De bezorgdheid over het gevaar van het - gemotoriseerde - wegverkeer heeft in de eerste helft van de honderd jaar die thans onder de loep ligt vooral de wetgever beziggehouden, en dat nog wel met grote tussenpozen, waarin men nog ernstiger zaken aan het hoofd had.
Een halve eeuw geleden was het oplopen van letsel in het verkeer kennelijk nog steeds zozeer iets wat 'nu eenmaal' kon gebeuren dat het natuurlijk wel tot aansprakelijkheid kon leiden - en dan door de aansprakelijkheidsverzekeraar zou worden afgewikkeld en vergoed - maar de manier waarop dat gebeurde gaf geen aanleiding tot grote maatschappelijke onrust of ongerustheid. In 1959 zorgde een kleine (hoogbejaarde?) maatschappij voor opschudding met de destijds unieke clausule dat desgewenst een voorschot betaald zou kunnen worden op eventuele toekomstige schade[40] .
Het was Bloembergen[41] die voor het eerst luid en duidelijk uitsprak dat slachtoffers te lang op hun geld moesten wachten. Wat letselschade nu eigenlijk precies voor de slachtoffers betekende, was een goeddeels nog niet ontgonnen terrein van sociologisch onderzoek, waaraan Bloembergen zich in 1966 zette[42] . Zijn conclusies[43] hebben ontegenzeggelijk een grote bijdrage geleverd aan verbeteringen in het aansprakelijkheidsrecht. Voor het eerst bleek uit systematisch onderzoek dat een belangrijk deel van de geleden schade, ook bij aansprakelijkheid van derden, en ondanks de intussen verplichte WAM-verzekering, op basis van het klassieke aansprakelijkheidsrecht niet vergoed werd en dat het, voor zover er wel een basis voor aansprakelijkheid was, veel te moeizaam ging.
Verzekeraars hebben dit opgepakt. De toenmalige Vereniging van Automobielverzekeraars NVVA zette in het begin van de zeventiger jaren een commissie aan het werk met de naam Commissie Verbetering Positie Verkeersslachtoffers die in 1976 rapport uitbracht. Later heeft de Commissie Schaderegelingsbeleid van het Verbond van Verzekeraars ook getracht de schaderegeling (en daarbij gaat het in meerderheid van de gevallen om in het verkeer opgelopen letselschade) in een aantal 'bedrijfsregelingen' te structureren, waarbij slachtoffers niet onbelangrijke handvatten aangereikt kregen[44] . Maar belangrijker wellicht nog was de oprichting c.q. instelling van de Raad van Toezicht, het klachtenbureau en de Ombudsman Verzekeringen, waarmee het verzekeringsbedrijf een voor private ondernemingen ongekend strenge zelfregulering in het leven heeft geroepen. De uitspraken van deze instanties zijn bovendien weer opgenomen in (herzieningen van reeds eerder uitgevaardigde) regelingen en aanbevelingen, zodat er intussen een solide bouwwerk van regels bestaat waaraan verzekeraars zich houden en waardoor voor de meeste gevallen een adequate en vlotte schaderegeling gewaarborgd is[45] . De onlangs gepresenteerde Gedragscode Behandeling Letselschade[46] is zowel door het verzekeringsbedrijf als door slachtofferorganisaties warm onthaald. Dat neemt niet weg dat het een goede zaak blijft dat allerlei groeperingen zich ervoor blijven inspannen dat de positie van slachtoffers zoveel mogelijk nog verder verbeterd wordt. Maar in het kader van dit overzicht over honderd jaar past het om de rol van verzekeraars in dit opzicht juist te belichten.
Conclusie
In het terzet dat gevaarzetting, aansprakelijkheid en verzekering in de afgelopen eeuw steeds luider hebben laten klinken, is het moeilijk het verkeersgevaar zo goed te onderscheiden, dat met recht en gezag kan worden volgehouden dat het verzekeringsbedrijf zijn groei en bloei aan het verkeer te danken heeft. Ook andere gevaren dan verkeersgevaren hebben invloed op het aansprakelijkheidsrecht[47] en op de verzekering van schade en aansprakelijkheid. Gedurende de 20ste eeuw is ook in de ziektekostenverzekeringen een explosieve groei zichtbaar: bij de schadeverzekeringen neemt deze vorm van verzekering zelfs het grootste deel van het premie-inkomen voor zijn rekening, gevolgd door de motorrijtuigenverzekering, die circa een kwart van de premie opbrengt. Maar hoewel het bij andere gevaren ook vaak gaat om gevaren die iedereen bedreigen (industrie, verontreiniging, gevaarlijk werk, ziekte), die gevaren bedreigen toch niet zo dagelijks en rechtstreeks iedereen, zodra hij of zij zich op straat begeeft.
Het gaat misschien te ver om als bewezen te beschouwen dat het wegverkeer dé motor achter de groei van het verzekeringsbedrijf is geweest. Dat de maatschappelijke omwenteling, die de gegeneraliseerde aansprakelijkheidsverzekering heeft veroorzaakt, te danken is aan het wegverkeer, blijft echter wel een stelling die past aan de feestdis van jubilerende wetgeving. Zeker is dat het wegverkeer er verantwoordelijk voor is dat iedereen in de puberteit al weet wat verzekering is. Bovendien leveren de motorrijtuigverzekeraars een onmisbare bijdrage aan de organisatie van de maatschappij, zowel nationaal als internationaal, en hebben zij de aanzet gegeven tot de inrichting van het 'schaderegelingsproces' dat, na verkeersslachtoffers, ook slachtoffers van ander gevaar uitzicht op een vlotte en rechtvaardige afwikkeling van hun claims biedt.
[1] Peter Bernstein, Against the Gods, New York 1996, geeft een spannend verslag van de vermetele ontdekking van verzekering en 'risk-management'.
[2] T.J. Dorhout Mees, Schadeverzekeringsrecht, 4e druk (1967), p. 25.
[3] J. Barendregt en T. Langenhuysen, Ondernemend in risico, bedrijfsgeschiedenis van Nationale-Nederlanden, Amsterdam 1995; in dit artikel is veel aan dit boek ontleend, zonder dat daarbij steeds de bron is aangegeven.
[4] Bijv. De Nederlanden van 1845, de Holland van 1859.
[5] B.P.A Gales in: Studies over zekerheidsrechten, J. van Gerwen en M. van Leeuwen (samenstellers), p. 448.
[6] Buiten beschouwing blijven dan de levensverzekeringen, die een geheel eigen historie hebben. Ook de publieke sector blijft buiten beschouwing.
[7] Kerncijfers Mobiliteit 1998-1999, te kennen uit Achtergrondstudie Verkeer en Vervoer VROM-Raad nr 7.
[8] Er reden in Engeland dan ook 200.000 auto's die ouder waren dan 25 jaar! Gedenkboek Dertig jaar Haags Verzekeringscentrum (HVC), p. 22.
[9] Proefschrift J. den Dulk, Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en verplichte verzekering van motorrijtuigen, Amsterdam 1928.
[10] B.P.A Gales in Werken aan Zekerheid, een terugblik over de schouder van Aegon op twee eeuwen verzekeringsgeschiedenis, p. 89.
[11] Bolt en Spier beklagen zich daarover ook in hun preadvies voor de Nederlandse Juristen Vereniging (februari 1996) en zij hebben zeker beter hun best gedaan om aan cijfers te komen.
[12] H.A. Bongers, Algemene wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, De Bussy, 1964.
[13] A.E. Stoop, Overeenkomsten tot afwenteling van de gevolgen van aansprakelijkheid, Utrecht, 1923.
[14] Artikel 1401 BW (oud) werd door sommigen als dwingend recht gezien!
[15] P. 7; het gevaar op de weg werd toen kennelijk nog niet vooral aan motorrijtuigen verbonden!
[16] Dit onderscheid houdt verband met de afzonderlijke behandeling van verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit de wet in het oude BW. Het aansprakelijkheidsrecht kent dat onderscheid in wezen niet; ook contractuele aansprakelijkheid is immers gebaseerd op de wet. Maar in polissen werden veelal zodanige beperkingen opgenomen dat aansprakelijkheid die mede voortvloeide uit onvoldoende nagekomen contracten niet gedekt was.
[17] De International uit Zürich bracht in 1898 als eerste deze verzekering op de Nederlandse markt.
[18] De eerlijkheid gebiedt te wijzen op de Jachtwet van 1923 (intussen vervangen door de Flora- en Faunawet), waarin ook een verplichte aansprakelijkheidsverzekering werd opgenomen.
[19] 1928, jhr mr G.W. van der Does en mr Drost (Advocatenblad 1928, nrs 7 en 8) en in 1943 mr E.J. Korthals Altes en mr J.A.L.M. Loeff.
[20] J.P.E.M. Lippmann, Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid, proefschrift Leiden, 1951.
[21] H.A. Bongers, Algemene wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, De Bussy, 1964.
[22] Mr J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering, proefschrift 1987, 2e druk Tjeenk Willink Zwolle, 1994. Onlangs is een derde druk verschenen.
[23] Asser-Clausing-Wansink, Kluwer 1998.
[24] In The Philosphy of Law, an Encyclopedia, Garland Publishing, New York & London, 1999, worden alle mogelijke juridische items besproken, niet alleen begrippen als fout en schuld, schade en aansprakelijkheid, oorzaak en gevolg, maar ook minder filosofische begrippen als eigendom, letsel, koop en huur. Verzekering en aansprakelijkheidsverzekering ontbreken!
[25] De kern van het aansprakelijkheidsrecht is 'van nature' bescherming van benadeelden, maar de mate van die bescherming, en de omvang van de kring van benadeelden die daarvan mogen genieten 'ademt mee' met maatschappelijke ontwikkelingen en opvattingen. Zie ook VRA 2000, p. 148.
[26] T. Hartlief en R.P.J.L. Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, Kluwer, Deventer, 1994, rapport M.G. Faure en T. Hartlief, Verzekering en de groeiende aansprakelijkheidslast, 1995 en Nieuwe Risico's en Vragen van aansprakelijkheid en verzekering, Kluwer, Deventer, 2002.
[27] De uitdijende reikwijdte van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, Preadvies Nederlandse Juristen Vereniging, 1996.
[28] Men vatte dit woordgebruik op zo men wil, afhankelijk van de mate waarin men gelooft in doemscenario's.
[29] P. 401.
[30] Een omvangrijk gebied van studie en onderzoek van voornamelijk de laatste 25 jaar blijft hier buiten beeld: schadevergoeding behoeft niet noodzakelijkerwijs d.m.v. aansprakelijkheid en de verzekering daarvan te worden bereikt. Zie bijvoorbeeld de 'verkeersverzekering' die hierna nog even belicht wordt. In Nederland heeft de loop der geschiedenis, evenals in vele andere landen, nu eenmaal de bedding van de aansprakelijkheidsverzekering gekozen. Zie ook noot 34.
[31] Eerste Europese WAM-richtlijn 1972.
[32] Voor grondige informatie: C.P.Robben, De action directe en de wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, proefschrift Tilburg, 1993.
[33] J.C.Schultsz, Het Haags Verdrag over de toepasselijke wet bij verkeersongevallen, WPNR 5157, p. 32.
[34] Hier te lande is het vooral A.J.O. baron van Wassenaer van Catwijck geweest die gewezen heeft op de voordelen van een first-party-verkeersverzekering die elders in de wereld, in verschillende vormen, goed functioneert. De beide typen van verkeersverzekering wijken in de praktische uitwerking nauwelijks van elkaar af. Binnen Europa, onder het richtlijnstelsel, functioneren beide systemen naast en door elkaar. Zie voor een beschrijving van alternatieve vergoedingssystemen Hoofdstuk III (paragraaf 2.5) van de WODC-studie van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht van de Universiteit van Tilburg o.l.v. J. M. Barendrecht, 'Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend?', Boom, Den Haag, 2004, waarin een moedeloos makende litteratuurlijst.
[35] Uniform Agreement between Bureaux.
[36] F.J. Blees, Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen, 380-1 e.v., Samson (losbladig).
[37] Het Nederlandse Waarborgfonds was toen al 18 jaar oud.
[38] Het voorbeeld van een verplichte private verzekering is hierbij onlangs gevolgd.
[39] ... dat zoals bleek op zijn beurt weer was opgejaagd door aansprakelijkheidsverzekeraars; een succesvolle lobby!
[40] De Brielsche Assurantie Compagnie van 1572; Gedenkboek HVC, p. 13. Is het jaartal een aprilgrap?
[41] Inaugurele rede Leiden, 17 december 1965.
[42] Bloembergen e.a., Duizend botsingen, 1972 en Verkeersslachtoffers en hun schade, 1973.
[43] En niet alleen dat: Bloembergen wist al uit zijn promotieonderzoek (Schadevergoeding bij Onrechtmatige Daad, Utrecht 1965) dat het met het ongevallenrecht niet in orde was en is zich er nadien met niet aflatende ijver gedurende 35 jaren voor blijven inzetten dat dat verbeterd werd.
[44] Bedrijfsregeling nr 7 (Schuldloze Derde); Bedrijfsregeling nr 15.
[45] Niet dat wat dat betreft het optimale bereikt is; er waren trouwens ook 'uitglijers' zoals de smartegeldformule van 1984.
[46] Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht, UvT, juli 2006.
[47] C.C. Sterk, Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, 1994. Ook daar neemt het motorrijtuig een belangrijke plaats in.