pag. 367 VR 2006, Het rijbewijs, CDT en de vorderingsprocedure ex artikelen 130-134 WVW 1994

VRA 2006, p. 367
2006-12-01
Mr A.C. van der Bent
De vorderingsprocedure ex artikelen 130-134 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)[1] is een relatief onbekende, maar vooral ook onbeminde figuur binnen ons rechtssysteem. Een negatieve beslissing in die procedure leidt nogal eens tot onbegrip en onjuiste conclusies. Dat geldt in het bijzonder voor wat betreft het in die procedure gebruikelijke laboratoriumonderzoek.
Bij personen die in de vorderingsprocedure worden betrokken in verband met rijden onder invloed, wordt standaard bloed afgenomen voor laboratoriumonderzoek. De meest prominente bloedwaarde die vervolgens wordt bepaald is het CDT. CDT is een stof die als gevolg van overmatig alcoholgebruik in verhoogde mate in het bloed aanwezig is. Een verhoogd CDT geeft daarom vaak aanleiding tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
In dit artikel wordt met name ingegaan op de rol van CDT in de vorderingsprocedure. Voor een beter begrip van de materie zal echter eerst de vorderingsprocedure in een breder kader worden geplaatst en het verloop daarvan worden geschetst.
Het rijbewijs, CDT en de vorderingsprocedure ex artikelen 130-134 WVW 1994
VRA 2006, p. 367
Mr A.C. van der Bent
WVW 1994 art. 130
Het rijbewijs
Sinds halverwege de twintigste eeuw moet de bestuurder van een motorrijtuig beschikken over een rijbewijs dat pas wordt afgegeven indien is gebleken dat de aanvrager voldoet aan vastgestelde eisen van rijvaardigheid en geschiktheid[2] . De geschiktheidseisen zijn opgenomen in (de bijlage bij) de Regeling eisen geschiktheid 2000[3] .
Ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid moet de zogenaamde Eigen Verklaring worden ingevuld. Wordt minstens een van de daarin gestelde vragen bevestigend beantwoord, dan kan het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) nader medisch onderzoek verlangen. Vanaf de leeftijd van zeventig volstaat het invullen van de Eigen Verklaring in geen geval meer, maar moet ten minste een keuring door een huisarts plaatsvinden.
Tegen inlevering van de Verklaring van geschiktheid en een Verklaring van rijvaardigheid wordt een rijbewijs afgegeven[4] , dat behoudens in 'medische' gevallen tien jaar geldig is en tot rond de zeventigste verjaardag zonder herhaalde toetsing van geschiktheid of rijvaardigheid te vernieuwen is.
Functie en verloop van de vorderingsprocedure
Met het voorgaande is de plaats van de vorderingsprocedure in de rijbewijswetgeving duidelijk: deze heeft als doel de bezitter van een rijbewijs die niet langer aan de eisen voldoet, het rijbewijs te ontnemen.
In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid[5] is uitgewerkt in welke gevallen een vermoeden van ongeschiktheid of tekortschietende rijvaardigheid is gerechtvaardigd. Van dat vermoeden wordt mededeling gedaan aan het CBR[6] , op basis waarvan het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel (artikel 131 lid 5 WVW) of een onderzoek naar de geschiktheid of rijvaardigheid (artikel 131 lid 1). Indien uit bedoeld onderzoek blijkt dat het vermoeden juist is, wordt het rijbewijs ongeldig verklaard.
Het leeuwendeel van de mededelingen betreft bestuurders die zijn aangehouden wegens rijden onder invloed. Dat zij in die toestand een motorvoertuig bestuurden, rechtvaardigt een vermoeden van alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid, beide psychiatrische ziektebeelden volgens de DSM-IV[7] . Hierna beperk ik mij tot deze groep, en wel diegenen aan wie een onderzoek naar de geschiktheid wordt opgelegd.
Onderzoek naar de geschiktheid
Het CBR wijst voor het onderzoek een psychiater aan, die van het CBR de van de betrokkene bekende medische en aanhoudingsgegevens ontvangt. Het eerste onderzoek in het kader van de procedure vindt plaats op kosten van het CBR. Indien de uitslag aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, kan de houder voor eigen rekening een tweede onderzoek verlangen[8] .
Allereerst wordt bloedonderzoek gedaan. Daarna neemt de psychiater een anamnese af, zowel betreffende de algemene medische voorgeschiedenis als het alcoholgebruik en de omstandigheden die tot de aanhouding hebben geleid. Tot slot vindt een lichamelijk onderzoek plaats.
De keurend arts maakt een onderzoeksrapport op, dat tevens de resultaten van het bloedonderzoek omvat. Op basis daarvan stelt het CBR de uitslag van het onderzoek vast door toetsing van de bevindingen aan de geschiktheidseisen.
Ingeval van verslavingsziekten wordt getoetst aan paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Bij gebleken alcoholmisbruik of -afhankelijkheid moet worden beoordeeld of dit aannemelijk of aantoonbaar is gestaakt. Slechts in dat geval én wanneer de datum van staken langer dan een jaar geleden is (de recidiefvrije (niet: recidivevrije)[9] periode), wordt de betrokkene geschikt verklaard.
Bloedonderzoek
Kenmerkend voor verslavingsziekten is de neiging van de patiënt diens (alcohol)consumptie te ontkennen of te bagatelliseren. De behoefte om de (alcohol)anamnese te toetsen aan en te completeren met objectieve gegevens is daarom groot, reden waarom het bloedonderzoek van oudsher een centrale rol speelt.
Bij het bloedonderzoek in het kader van de vorderingsprocedure worden verscheidene bloedwaarden bepaald, die ieder voor zich of in bepaalde combinaties meer of minder specifiek zijn voor overmatig alcoholgebruik.
In hoeverre een laboratoriumbepaling geschikt is voor het trekken van conclusies uit de gemeten waarde, wordt bepaald door de sensitiviteit en de specificiteit van de betreffende bepaling. Voor wat betreft overmatig alcoholgebruik betekent een hoge sensitiviteit dat bij veel overmatig alcoholgebruikers de uitslag van de bepaling afwijkt van de normaalwaarde. Er blijft echter altijd een restgroep van overmatig alcoholgebruikers bij wie de betreffende bloedwaarde niet afwijkt.
De specificiteit geeft aan hoeveel factoren een afwijkende laboratoriumuitslag kunnen verklaren. Veel bloedwaarden die van oudsher worden bepaald bij alcoholkeuringen, zoals ASAT, ALAT en GammaGT, zijn op zichzelf weinig specifiek. Een afwijkende uitslag kan dan wijzen op overmatig alcoholgebruik, maar een alternatieve oorzaak voor de afwijking is ook goed denkbaar.
CDT
De ideale 'marker' is dus zowel zeer sensitief (slechts weinig overmatige drinkers blijven onopgemerkt) als zeer specifiek (bij slechts enkelen is de uitslag 'vals positief': afwijkend, doch niet als gevolg van overmatige alcoholconsumptie). CDT (Carbohydrate Deficient Transferrine) voldoet in hoge mate aan dat ideaal[10] .
Transferrine is een ijzertransporteiwit dat als gevolg van overmatig alcoholgebruik beschadigd kan raken, waarbij een of beide koolhydraatketens (carbohydrate) komen te ontbreken[11] . Een verhoogde waarde van CDT betekent dat zich veel beschadigd transferrine in het bloed bevindt, hetgeen duidt op een alcoholconsumptie van ten minste 60 gram (vijf consumpties) per dag gedurende twee weken.
Kreutzer en Van Pelt noteerden in 2000 een specificiteit van CDT van 95%, in combinatie met een normale waarde van GammaGT[12] . Bij willekeurige proefpersonen van wie de CDT-waarde afwijkt ten opzichte van de normaalwaarde, wordt derhalve in 95% van de gevallen die afwijking veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik. Eerder kwam Van Pelt zelfs tot een specificiteit van 100% voor mannen bij wie de waarde van GammaGT eveneens afwijkt[13] .
Van groot belang is dat de onderzoekspopulaties werden gevormd door willekeurige proefpersonen. Diegenen die in het kader van de vorderingsprocedure worden onderzocht, zijn echter niet willekeurig gekozen, maar hebben ieder een voorgeschiedenis van 'probleemgedrag', samenhangend met alcoholgebruik: de aanhouding(en) wegens rijden onder invloed die de aanleiding tot de vorderingsprocedure vormde(n).
Daarom mag worden aangenomen dat de specificiteit van CDT in het kader van de vorderingsprocedure aanmerkelijk hoger is dan de toch al hoge specificiteit bij willekeurige onderzoekssubjecten. Aangezien slechts 'alcomobilisten' aan een onderzoek worden onderworpen, heeft een voorselectie plaatsgevonden waardoor de kans op een vals positieve uitslag de nul nadert.
Voorts impliceert de term 'normaal waarde' reeds, dat aan een afwijkende ('positieve') uitslag een afwijking ten grondslag ligt. Wanneer het positieve testresultaat niet door overmatig alcoholgebruik kan worden verklaard, moet derhalve een alternatieve oorzaak worden geïdentificeerd.
Uit een in september 2004 gepubliceerde literatuurstudie van Fleming e.a. naar factoren die de CDT-waarde mogelijk beïnvloeden[14] , blijkt dat de volgende factoren uit verscheidene wetenschappelijke onderzoeken naar voren komen als alternatieven voor overmatig alcoholgebruik:
genetische afwijkingen[15] , ras[16] , biliaire cirrhose (een ernstige leverafwijking), leveraandoeningen in een chronisch eindstadium, hepatocarcinoom (leverkanker)[17] .
Van geen van deze alternatieve oorzaken voor een verhoogde waarde van CDT is goed voorstelbaar dat men met het bestaan daarvan niet bekend is. Zo weet iedereen tot welk ras hij behoort - en is dat ook voor de keurend arts waarneembaar - en is nauwelijks denkbaar dat men een van de genoemde (ernstige) leveraandoeningen onder de leden heeft zonder dat deze aandoening zich heeft gemanifesteerd. Om die reden is het enkele beroep op een alternatieve oorzaak onvoldoende om met succes de diagnose alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid ter discussie te stellen. Men zal niet alleen de aanwezigheid van een alternatieve oorzaak moeten aanvoeren, maar tevens concreet moeten aanduiden welke alternatieve oorzaak voor de afwijkende uitslag verantwoordelijk is of kan zijn en het bestaan van die oorzaak aantonen of ten minste aannemelijk maken.
CDT in de jurisprudentie
Tegen de uitslag van het bloedonderzoek als zodanig staan geen rechtsmiddelen open. Anders dan in het strafrecht het geval is, bestaat evenmin recht op een contra-expertise met gebruikmaking van hetzelfde bloedmonster.
Wel staat bezwaar en beroep open tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs als resultaat van het (de) onderzoek(en) naar de geschiktheid. In het kader van die procedure wordt tevens de zorgvuldigheid van het verrichte onderzoek, waaronder het laboratoriumonderzoek, getoetst.
Over het gebruik van CDT in de vorderingsprocedure heeft de hoogste rechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zich voor het eerst uitgelaten op 8 januari 1999[18] . De Afdeling overweegt dat appellant herhaaldelijk, binnen een periode van twaalf maanden, alcohol heeft gebruikt in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk is (te weten: het besturen van een motorrijtuig). Volgens de DSM-IV-classificatie is daarom sprake van alcoholmisbruik. Deze conclusie, zo vervolgt de Afdeling, wordt bevestigd door de uitslag van een tweetal bloedonderzoeken, waarbij een CDT-waarde is gemeten die hoger is dan de normaalwaarde.
Latere uitspraken laten steeds hetzelfde beeld zien: het ongeschiktheidsoordeel wordt goedgekeurd, indien sprake is van een afwijkende waarde van CDT in combinatie met andere relevante bevindingen als aanhoudingen wegens rijden onder invloed of afwijkende bloedwaarden, en voor de verhoogde CDT-waarde(n) geen andere oorzaak is aangevoerd of aannemelijk gemaakt[19] . Ook recentelijk nog is dit criterium herhaald[20] .
Conclusies
Ongeldigverklaring van het rijbewijs door het CBR kan plaatsvinden op grond van een afwijkende CDT-waarde in combinatie met andere relevante bevindingen, zoals een aanhouding wegens rijden onder invloed. Deze combinatie rechtvaardigt de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik of zelfs alcoholafhankelijkheid. Het bestrijden van de door de keurend arts gestelde diagnose is, wanneer deze mede is gebaseerd op een afwijkende CDT-bepaling, alleen zinvol indien kan worden aangetoond of ten minste aannemelijk gemaakt dat zich een van de hiervoor genoemde factoren voordoet welke een alternatieve oorzaak voor de afwijkende waarde kunnen vormen.
Anders dan Kabel c.s. menen in hun artikel in het NJB van 24 september 2004[21] , is er methodologisch ook geen bezwaar tegen om het ongeschiktheidsoordeel te baseren op een verhoogde waarde van CDT in combinatie met een aanhouding wegens rijden onder invloed. Er bestaat daarom geen aanleiding tot versterking van de procedurele waarborgen door het bieden van een contraexpertise op basis van hetzelfde bloedmonster. Wel zal de keurend arts steeds alert moeten zijn op de aanwezigheid van een alternatieve oorzaak voor een verhoogd CDT.
[1] Deze artikelen omvatten: art. 130: Maatregelen na gebleken onvoldoende rijgeschiktheid; art. 131: Onderzoek naar rijvaardigheid; art. 132: Verplichte medewerking aan rijvaardigheidsonderzoek; art. 133: Wijze van rijvaardigheidsonderzoek; art. 134: Uitslag rijvaardigheidsonderzoek.
[2] Artikel 107 jo 111 lid 1 aanhef en sub b WVW.
[3] Regeling van 18 mei 2000, Stcrt 99, laatstelijk gewijzigd op 2 juni 2004, Stcrt 106.
[4] Artikel 34 jo 33 Reglement rijbewijzen.
[5] Regeling van 17 april 1996, Stcrt 81, laatstelijk gewijzigd op 30 januari 2006, Stcrt 26.
[6] Tot 15 mei 2004 aan de minister van Verkeer en Waterstaat.
[7] Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition, American Psychiatric Association, 1994.
[8] Artikel 134 lid 3 WVW, zoals gewijzigd per 1 oktober 2006.
[9] 'Recidief' is een medische term die duidt op een terugval in het ziektebeeld. Bij verslavingsziekten kan worden gedacht aan hernieuwd (overmatig) gebruik van een middel, nadat dit aanvankelijk succesvol was gestaakt.
[10] De vaak gebruikte aanduidingen CDTect(r) en %CDT slaan op de testkit waarmee de CDT-waarde wordt bepaald.
[11] Zie voor een uitvoerige beschrijving H.J.H. Kreutzer en J. van Pelt, Koolhydraatdeficiënt transferrine: betekenis als marker voor alcoholmisbruik, Nederlands Tijdschrift Klinische Chemie 2000, vol. 25, no 3, p. 167.
[12] H.J.H. Kreutzer en J. van Pelt, a.w., p. 168.
[13] J. van Pelt, Koolhydraat-deficiënt transferrine: een nieuwe biochemische marker voor chronisch overmatig alcoholgebruik, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1997 19 april: 141 (16), p. 776.
[14] M.F. Fleming, R.F. Anton en C.D. Spies, A Review of Genetic, Biological, Pharmacological, and Clinical Factors That Affect Carbohydrate-Deficient Transferrin Levels, Alcoholism; Clinical and Experimental Research, vol. 28, no 9, p. 1347-1355.
[15] Het betreft onder meer CDG (Congenital Disorders of Glycosylation) met welk ziektebeeld in Nederland enkele honderden patiënten bekend zijn.
[16] Bepaalde rassen hebben een grotere genetische variatie die een afwijkend testresultaat kan veroorzaken. Bij het blanke ras is de variatie >1%.
[17] Patiënten die een levertransplantatie zullen ondergaan, genoemd onder Factor 12: Surgical patients - Pre liver transplants, buiten beschouwing gelaten.
[18] AB 1999, 124.
[19] Zie ABRvS 3 juni 1999 (AB 1999, 292, LJN AA4458), ABRvS 8 juni 1999 (AB 1999, 293, LJN AA4456), ABRvS 19 juni 2002 (AB 2003, 13, LJN AE4348).
[20] Vgl. ABRvS 22 maart 2006, VR 2006, 150 en ABRvS 28 juni 2006, LJN AX6462. Laatstgenoemde uitspraak betreft overigens de Eigen Verklaring-procedure.
[21] L.P. Kabel, W. Zwiers en G.J. Meerkerk, Kritische noten bij de vorderingsprocedure ex artikel 130-134 WVW, NJB 2004, p. 1793 e.v.