VR 2021/088 Herstelrecht en mediation in verkeersstrafzaken

VR 2021/88

 

Herstelrecht en mediation in verkeersstrafzaken

 

Prof. mr. Jacques Claessen * & Marlène Panis **

* Bijzonder hoogleraar herstelrecht en universitair hoofddocent strafrecht aan de Universiteit Maastricht en rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Limburg.

** Mediator in strafzaken.

De auteurs willen Hans Nijhout bedanken voor zijn meedenken bij en meelezen van dit artikel.

 

1. Inleiding

 

Herstelrecht beleeft een opmars in Nederland. Herstelrecht kan worden omschreven als ‘Het handhaven van het recht door het herstellen van de schade die is veroorzaakt door een (vermoedelijk) strafbaar feit, hetgeen het beste kan worden bereikt door vormen van samenwerking tussen (alle) bij het conflict betrokken partijen/personen’ (Claessen et al. 2018, p. 42-43; Claessen & Roelofs 2020).1) Evenals strafrecht is herstelrecht een theorie over rechtdoen nadat een strafbaar feit is gepleegd. Het doel ervan is herstel van de door het (vermoedelijk) strafbare feit ontstane schade, terwijl de weg waarlangs dat herstel dient te worden gerealiseerd, loopt via de participatie en actieve verantwoordelijkheid van zoveel mogelijk betrokkenen, onder wie in ieder geval de dader en het slachtoffer.2) Anders dan in het strafrecht draait het niet om intentionele leedtoevoeging ter vergelding en/of preventie, maar om ‘wedergoedmaking’ ofwel ‘omgekeerde vergelding’: de dader verdient geen deuk, maar dient de deuk die hij het slachtoffer heeft toegebracht, zoveel mogelijk ongedaan te maken (Claessen 2020; Walgrave 2009 en 2010). In principe geldt dat herstelrecht kan worden ingezet:

a.            bij alle delicten (er zijn geen delicten categorisch uitgesloten, al ligt de nadruk vooralsnog op delicten met een concreet aanwijsbaar slachtoffer);

b.            voor alle partijen (mits sprake is van een bekennende verdachte of in ieder geval een verdachte die de ‘basisfeiten’ erkent en daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen en vrijwillige deelname, accurater: informed consent, van alle betrokkenen);

c.            in alle fasen (opsporings-, vervolgings-, berechtings- en tenuitvoerleggingsfase).

 

In deze bijdrage staan herstelrecht en mediation in verkeersstrafzaken centraal. Daartoe worden in paragraaf 2 eerst de verschillende herstelrechtvoorzieningen besproken die Nederland momenteel kent, waaronder mediation. Vervolgens wordt in paragraaf 3 een mediation beschreven die in een verkeersstrafzaak heeft plaatsgevonden; deze casus is bedoeld om de gang van zaken en de meerwaarde van mediation in (verkeers)strafzaken te laten zien alsook om naar aanleiding ervan een korte kritische reflectie te wijden aan de huidige verhouding tussen het strafproces en het herstelproces. In paragraaf 4 wordt aandacht besteed aan het zogeheten maximalistische herstelrecht en de potentie daarvan voor verkeersstrafzaken. De bijdrage wordt afgesloten met een conclusie in paragraaf 5.

 

2. Herstelrechtvoorzieningen3)

 

In 2011 werd art. 51h Sv ingevoerd. Toentertijd hield deze bepaling niet meer in dan dat bij AMvB nadere regels konden worden gesteld inzake bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.4) Opname van deze bepaling vloeide direct voort uit het EU-Kaderbesluit van 15 maart 2001.5) In 2012 werd art. 51h Sv nader uitgewerkt en kreeg het grotendeels zijn huidige inhoud, zij het dat toentertijd enkel bemiddeling werd genoemd,6) terwijl genoemd artikel sinds 2017 uitgaat van herstelrechtvoorzieningen, waartoe naast bemiddeling ook mediation en de herstelconferentie behoren.7) Hoewel art. 51h Sv in het kader van herstelrechtvoorzieningen nog steeds enkel expliciet spreekt van bemiddeling, is inmiddels in zowel de doctrine als de rechtspraktijk een duidelijk onderscheid ontstaan tussen (herstel)bemiddeling en mediation. Begin 2020 trad het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces in werking, waarin hetzelfde onderscheid wordt gehanteerd.8) Zo bezien loopt de wet achter en het lijkt er vooralsnog op dat dat met de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering niet zal veranderen, wat in onze visie een gemiste kans is. In deze bijdrage sluiten wij aan bij de doctrine en de rechtspraktijk, alsook het beleidskader.

 

Bemiddeling

Onder (herstel)bemiddeling wordt verstaan ‘een proces onder begeleiding van een bemiddelaar dat partijen/personen in een uit een (vermoedelijk) strafbaar feit ontstaan conflict (in ieder geval het slachtoffer en de dader) in staat stelt op vrijwillige basis met elkaar in gesprek te gaan teneinde onderling tot een oplossing van dat conflict te komen, waarbij primair emotioneel en relationeel herstel centraal staat’ (Claessen et al. 2018, p. 43-44). De term bemiddeling is gereserveerd voor processen/gesprekken:

a.    in de fase vóór aangifte (indien deze processen/gesprekken positief verlopen, kunnen zij ertoe leiden dat wordt afgezien van het doen van aangifte);

b.    naast oftewel parallel aan het strafproces, wat inhoudt dat de uitkomst van deze processen/gesprekken geen juridische gevolgen heeft in de strafzaak, en

c.    in de tenuitvoerleggingsfase na sanctionering.

 

Tijdens bemiddeling staat emotioneel en relationeel herstel centraal. Voorheen werd wel gesproken van slachtoffer-dadergesprekken. (Herstel)bemiddeling wordt aangeboden en begeleid door Perspectief Herstelbemiddeling (voorheen: Slachtoffer in Beeld).

 

Mediation

Onder mediation (in strafzaken) wordt verstaan ‘een proces onder begeleiding van een gekwalificeerde mediator in strafzaken dat partijen/personen in een uit een (vermoedelijke) strafbaar feit ontstaan conflict (in ieder geval het slachtoffer en de verdachte) in staat stelt op vrijwillige basis met elkaar in gesprek te gaan en zo mogelijk bij overeenstemming de schade te regelen die is veroorzaakt door dat (vermoedelijk) strafbare feit, waarbij afspraken omtrent het regelen van de schade worden neergelegd in een schriftelijke overeenkomst’ (Claessen et al. 2018, p. 44-45). Tijdens mediation kunnen allerlei vormen van schade aan de orde worden gesteld, waaronder materiële, immateriële oftewel emotionele, relationele en normatieve schade alsook schade aan de rechtsorde. Herstel van schade kan onder meer bestaan uit het beantwoorden van vragen die bij het slachtoffer leven, het betalen van schadevergoeding en/of iets doen (verrichten van herstelwerkzaamheden) dan wel nalaten (contact- of gebiedsverbod). Afspraken die partijen maken, worden op zodanige wijze geformuleerd dat deze zo nodig als bijzondere voorwaarde bij een strafbeschikking9) of een voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd.10) Aldus biedt mediation de officier van justitie en de rechter de mogelijkheid om in een concrete casus maatwerk te leveren, toegespitst op de direct betrokkenen. Mede omdat aan (de officier van justitie en) de rechter ingevolge art. 51h lid 2 Sv is opgedragen rekening te houden met de afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt (anders dan bemiddeling kan een geslaagde mediation dus wél juridische gevolgen in de strafzaak hebben)11), wordt de begeleiding van de mediation opgedragen aan een gekwalificeerde mediator in strafzaken die onderworpen is aan klacht- en tuchtrecht. Dit betekent dat enkel MfN-registermediators die de specialisatieopleiding tot mediator in strafzaken hebben gevolgd, het mediationproces mogen begeleiden. Mediation is onzes inziens exclusief gereserveerd voor processen/gesprekken in het strafproces:

a.    vanaf het moment van de aangifte en

b.    tot en met het einde van het strafproces inclusief de sanctionering oftewel tot aan de tenuitvoerleggingsfase.

 

In feite gaat het hoofdzakelijk om processen/gesprekken tijdens het voorbereidend onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie en het onderzoek ter terechtzitting onder leiding van de rechter; de OM- en ZM-fase. Inmiddels zijn de bij alle rechtbanken en gerechtshoven aanwezige mediationbureaus zodanig ingericht dat ook strafzaken kunnen worden aangemeld. De mediationbureaus vormen de schakel tussen de officier van justitie/Advocaat-Generaal dan wel de rechter/raadsheer als verwijzer naar mediation enerzijds12) en de mediators die de mediation begeleiden anderzijds; de mediationbureaus zijn in de praktijk dus ook betrokken bij de mediations in de OM-fase.

 

Art. 51h lid 3 Sv spreekt ook over bemiddeling tussen de veroordeelde en het slachtoffer. Tot op heden gaat het in de tenuitvoerleggingsfase vrijwel uitsluitend om bemiddeling die enkel is gericht op emotioneel en relationeel herstel. Het staat de veroordeelde echter vrij om – met degenen die daarbij belang hebben – in de executiefase te kiezen voor mediation om zo tot een overeenkomst te kunnen komen. Betreft het gedetineerden, dan zouden de uitkomsten van mediation, vastgelegd in een overeenkomst tussen de gedetineerde en het slachtoffer, in deze fase wél moeten kunnen worden meegewogen in het kader van beslissingen omtrent (over)plaatsing, verlof, penitentiair programma en voorwaardelijke invrijheidstelling. Onlangs hebben Claessen, Pinkster & Slump (2021) hiervoor een lans gebroken – mede omdat het hierna te noemen Beleidskader hiervoor ruimte laat.

 

Herstelconferentie

Onder de herstelconferentie wordt in de doctrine verstaan ‘het proces waarin naast het slachtoffer en de verdachte/veroordeelde ook andere personen die op een of andere wijze betrokken zijn bij of geraakt zijn door het uit een (vermoedelijk) strafbaar feit ontstaan conflict, op vrijwillige basis kunnen deelnemen aan het herstelproces en met elkaar in gesprek kunnen gaan om zo mogelijk bij overeenstemming de schade te regelen die is veroorzaakt door dat (vermoedelijk) strafbare feit, waarbij afspraken omtrent het regelen van de schade worden neergelegd in een herstelplan’ (Claessen et al. 2018, p. 45-46). In het kader van de herstelconferentie kan de publieke dimensie worden vertegenwoordigd door leden uit de gemeenschap, wat vooral aan de orde kan zijn wanneer het strafbare feit indicatief is voor een bredere problematiek die in de leefomgeving van de betrokken partijen speelt. De figuur van de herstelconferentie maakt in ieder geval duidelijk dat de kring van ‘de partijen/personen uit een strafbaar feit ontstaan conflict’ niet beperkt is tot het slachtoffer en de verdachte. Gedacht kan worden aan familie, vrienden, bekenden uit de straat of buurt, van school, het werk of van de sportclub en aan betrokkenen met een publieke functie, zoals een wijkagent, een reclasseringsmedewerker of iemand van de gemeente of een GGZ-instelling. Evenals voor mediation geldt voor de herstelconferentie dat, omdat de afspraken die partijen/personen met elkaar kunnen maken, van invloed kunnen zijn op het strafproces en de sanctionering, de begeleiding van het proces/gesprek tijdens de herstelconferentie wordt opgedragen aan een gekwalificeerde mediator in strafzaken. Voor deze mediator gelden, in aanvulling op de noodzakelijke kwaliteitseisen voor mediators, scholingseisen ten behoeve van het faciliteren van herstelconferenties. Vooralsnog wordt in Nederland weinig met herstelconferenties in (en rond) het strafrecht gewerkt. In de praktijk wordt inmiddels wel gewerkt met zogeheten mediations XL die tot op zekere hoogte het karakter van een herstelconferentie hebben (Claessen et al. 2018, p. 46). Juist vanwege het betrekken van de gemeenschap in het herstelproces wordt de herstelconferentie als een volledig herstelgerichte voorziening beschouwd, terwijl bemiddeling en mediation – waarbij primair uitsluitend het slachtoffer en de dader betrokken zijn – als grotendeels herstelgerichte voorzieningen worden gekwalificeerd (McCold & Wachtel 2003).

 

Beleidskader

Begin 2020 trad het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces in werking.13) Zoals hiervoor reeds is gezegd, worden hierin de facto niet alleen dezelfde definities van bemiddeling en mediation gebezigd, maar ook dezelfde afbakeningen tussen beide, zij het dat het beleidskader bepaalt dat mediation de aangewezen voorziening is, zodra een officier van justitie bij de zaak betrokken is of duidelijk is dat het stafdossier naar het Openbaar Ministerie wordt doorgezonden – en dus niet vanaf aangifte, zoals wij om onzes inziens valide redenen bepleiten (Claessen et al. 2018, p. 47).14)

 

3. Mediation in verkeersstrafzaken: een casusbeschrijving

 

Zoals gezegd kan herstelrecht c.q. mediation in beginsel bij alle delicten worden ingezet, zeker wanneer sprake is van een concreet slachtoffer. Dat betekent dat herstelrecht c.q. mediation in beginsel ook geschikt is in verkeersstrafzaken. Daarbij dient primair te worden gedacht aan overtredingen van art. 5, 6 en 7 WVW: het veroorzaken van gevaar of hinder in het verkeer (waarbij een concreet slachtoffer betrokken is), het veroorzaken van (zwaar) lichamelijk letsel of dood door schuld in het verkeer respectievelijk het doorrijden na het veroorzaken van een verkeersongeval. Voorts kan worden gedacht aan (poging tot) doodslag in het verkeer, ook al bestaat hiervoor geen afzonderlijke strafbepaling in het verkeersstrafrecht. Tevens kan worden gedacht aan allerlei vormen van agressief gedrag in het verkeer, te kwalificeren als bedreiging en mishandeling. Hoewel dit geen hardcore verkeersdelicten zijn, vinden zij wel binnen een ‘verkeerscontext’ plaats. Uit de cijfers blijkt dat het in meer dan de helft van alle mediations om fysiek geweld gaat. De behoefte aan herstelrecht blijkt bij dat soort delicten het grootst te zijn. Wij kunnen ons echter goed voorstellen dat ook bij schulddelicten behoefte kan bestaan aan herstelrecht, nu bij dit soort delicten (denk aan art. 5 en 6 WVW) vaak sprake is van een noodlottige samenloop van omstandigheden, waardoor in zekere zin alle betrokkenen slachtoffer zijn, al blijft de dader in beginsel verantwoordelijk voor wat hij heeft misdaan. In het vervolg van deze paragraaf wordt een verkeersstrafzaak besproken waarin mediation heeft plaatsgehad.15)

 

Het ongeval

In november 2018 rijdt in Noord-Brabant eind van de middag een bestelauto op een tweebaansweg. Een bromscooter die uit tegenovergestelde richting komt, rijdt frontaal tegen de bestelauto. De bestuurder van de bromscooter, een jongeman van 24, wordt weggeslingerd en blijft voorover op de weg liggen. Zijn scooter ligt een paar meter verderop. De weersomstandigheden waren normaal: het regende niet, het wegdek was droog en het was nog licht. De weg is ongeveer vijf meter breed, geasfalteerd met aan beide kanten witte onderbroken strepen als markering voor fietsers, ligt binnen de bebouwde kom en heeft een toegestane snelheid van 60 km/u. Er staan bomen langs beide kanten van de weg. Het ongeval is gebeurd in een flauwe bocht. De scooterrijder is met zwaar hersenletsel per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De politie heeft de plaats van het ongeval afgezet en onderzoek verricht. De bestuurster van de bestelbus, een vrouw van 43 jaar, is meteen na het ongeval als verdachte gehoord door de politie: zij heeft verklaard niet te hard te hebben gereden, geen alcohol of drugs te hebben gebruikt en niet bezig te zijn geweest met haar telefoon. Op een paar glassplinters na is zij niet gewond. Haar rijbewijs is niet ingenomen. De bestelauto is in beslag genomen voor technisch onderzoek. De bestelbus heeft schade aan de linker voorzijde. Er is geen technisch mankement aan de bestelbus geconstateerd. Ook de bromscooter had geen technisch mankement. De politie heeft het ongeval gekwalificeerd als artikel 6 WVW, zo blijkt uit het proces-verbaal.

 

Verwijzing naar mediation

De officier van justitie krijgt de zaak ongeveer een jaar later ter beoordeling op haar bureau. Zij besluit primair artikel 6WVW en subsidiair artikel 5 WVW ten laste te leggen en vindt dat de zaak moet worden beoordeeld door de rechter. De verdachte ontvangt een dagvaarding. De officier van justitie ziet tevens voldoende aanknopingspunten in het dossier om te beslissen dat een mediationgesprek tussen de verdachte en de familie van het slachtoffer zinvol lijkt. In het proces-verbaal van verhoor leest zij dat de bestuurster van de bestelauto erg geschrokken is van het ongeluk en vooral ook heel graag wil weten hoe het met de scooterrijder gaat. Zij heeft meteen geprobeerd om via de politie in contact te komen met de familie, maar is weggehouden. Als de mediation start en met een positieve uitkomst wordt afgerond, kan de rechter rekening houden met de uitkomst van de mediation. De officier van justitie verwijst de zaak via het mediationbureau van de rechtbank naar mediation. Het mediationbureau organiseert de mediationgesprekken, nadat is onderzocht of de verdachte en – in deze zaak – de ouders en het zusje van het slachtoffer met elkaar in gesprek willen. Na een periode in het ziekenhuis is het slachtoffer overgebracht naar een revalidatiecentrum. Het gaat redelijk met hem, maar hij kan vanwege blijvend hersenletsel nooit meer zelfstandig wonen. Hij herinnert zich van het ongeval niets.

 

Voorbereiding op het gezamenlijke gesprek

De twee mediators die door het mediationbureau aan deze zaak zijn gekoppeld, hebben eerst aparte voorbereidende gesprekken met de bestuurster van het bestelbusje en haar man, en daarna met de ouders en het zusje van het slachtoffer. Zo worden ze allemaal voorbereid op het gezamenlijke gesprek. Voor de bestuurster is het vooral heel belangrijk om te weten hoe het met de bestuurder van de bromscooter gaat. Sinds het ongeluk ziet zij steeds het beeld voor ogen dat hij zo stil voorover op de weg lag. Zij heeft enorm veel behoefte om de jongen te vertellen dat ze echt niet expres tegen hem is aangereden en dat zij niets heeft kunnen doen om het ongeluk te voorkomen. Ze is bang dat de jongen erg boos op haar is. De ouders van het slachtoffer willen graag van de bestuurster horen hoe het ongeluk precies is gebeurd. Hun zoon kan het niet vertellen, hij herinnert zich niets. Het zusje heeft behoefte aan een ontmoeting met de bestuurster, omdat ze graag ‘een gezicht’ bij haar wil hebben. Iedereen vindt de ontmoeting enorm spannend. Toch willen ze niet langer wachten en zijn ze er klaar voor.

 

Gezamenlijk gesprek

Precies twee jaar na het ongeluk vindt het mediationgesprek plaats. Het slachtoffer verblijft nog steeds in het revalidatiecentrum. Hij is zelf niet in staat om aan het gesprek deel te nemen. Zijn ouders en zusje voeren het gesprek. De verdachte heeft haar man meegenomen om haar te ondersteunen. De betrokkenen ontmoeten elkaar in het gezamenlijke mediationgesprek voor het eerst. De mediators hebben hier vooral de taak het gesprek te begeleiden langs alle onderwerpen die de betrokkenen willen bespreken en die voor hen belangrijk zijn. Het gesprek komt voorzichtig op gang. Wat als eerste opvalt en besproken wordt, is dat beide families veel last hebben (gehad) van gebrek aan informatie. De familie van de jongen heeft vrijwel geen informatie gekregen over de precieze toedracht van het ongeval en ook niet over de bestuurder van de bestelbus. De bestuurster en haar man hebben geen informatie gekregen over hoe het gaat met het slachtoffer. Zij wisten niet dat hij niet bij het gesprek aanwezig kon zijn en hebben geen idee hoe het nu met hem gaat. Als eerste vertellen zijn ouders hoe het met hun zoon gaat en welke fysieke en geestelijke gevolgen hij heeft overgehouden aan het ongeval. De bestuurster en haar man schrikken erg, wanneer ze horen dat het slachtoffer blijvend hersenletsel heeft overgehouden, waardoor hij intern in een revalidatiecentrum woont, 24 uur per dag verzorging nodig heeft en nooit meer zelfstandig zal kunnen wonen. Dat wisten ze niet. De bestuurster heeft meerdere malen aangegeven dat ze in contact wilde komen met de scooterrijder, omdat ze wilde weten hoe het met hem ging. Ze kreeg alleen van de politie te horen dat de familie geen contact wilde. Daar waren zij en haar man boos over en ze begrepen het niet. Nu ze dit horen, begrijpen ze wel dat de familie niet meteen op een ontmoeting zat te wachten. De ouders vertellen dat ze tijd nodig hebben gehad om alles te verwerken en te regelen. Er was niet eerder ‘ruimte’ voor een gesprek. Daarna wordt besproken dat het voor allen zwaar is dat de juridische nasleep zo lang duurt. Het ongeluk is twee jaar geleden gebeurd en de rechtszaak moet nog komen. Ze hebben allemaal behoefte het ongeluk achter zich te laten.

 

Nu de scherpe kantjes van de ontmoeting af zijn, is er ruimte om het over de toedracht te hebben. De ouders en het zusje willen precies weten hoe het ongeluk is gebeurd. Het niet weten geeft onrust. De familie stelt de bestuurster vele vragen. Ze willen ook alles weten over hun zoon nadat hij was aangereden: of hij bij bewustzijn was, iets heeft gezegd, hoe hij erbij lag, hoe lang het heeft geduurd voor de ambulance kwam, of iemand zijn hand heeft vastgehouden. Niemand anders dan de bestuurster kan antwoord geven op deze vragen. Zij vertelt zo precies en open en eerlijk mogelijk wat zij zich herinnert van het ongeluk en daarna hoe de hulpverlening is verlopen. Zij vertelt ook hoezeer zij was geschrokken toen zij de scooterrijder zo stil op de weg zag liggen. Zij was bang dat hij dood was. Ze heeft nog wel gezien dat de ambulancebroeders heel voorzichtig zijn helm hebben afgedaan. Zij is daarna meteen meegenomen naar het politiebureau om een verklaring af te leggen. Ook moest zij blazen, is er bloed geprikt en is de bestelbus in beslag genomen voor technisch onderzoek. Zij hoorde toen ook dat zij verdachte was van een misdrijf. Daar schrok ze erg van. Ze vertelt dat ze in haar beleving niet te hard reed, nog geen 60 km/per uur, geen alcohol of drugs had gebruikt en dat de bestelbus technisch in orde was. Het was in haar beleving gewoon echt een ongeluk. Ze heeft zich nadien heel vaak afgevraagd: ‘Wat als...?’. Net als de ouders van de jonge scooterrijder: ‘Wat als hij de bus had gepakt in plaats van de scooter?’.

 

Hierna is er ruimte voor beide families om te vertellen over de impact en de nasleep van het ongeluk. Hoe de familie van de jongen schrok toen de politie voor de deur stond en ze met spoed in een politieauto met sirene en zwaailicht naar het ziekenhuis zijn gebracht. En hoe ze daarna weken hebben geleefd tussen hoop en vrees en hoe erg het daarna was, toen duidelijk werd dat hun zoon nooit meer de oude zou worden en zijn leven lang gehandicapt zou blijven. Hij wilde zo graag grafisch vormgever worden, kon erg goed voetballen en was erg verliefd op zijn nieuwe vriendinnetje.

 

Hoewel de gevolgen zwaar zijn, nemen de ouders de bestuurster niets kwalijk. Ze hebben altijd gedacht: “Zij heeft hem niet expres aangereden”. Ze zien het echt als een ongeluk. Het geeft hen wel een soort rust om de toedracht te weten. En ook om te weten dat de bestuurster – zoals ze ook wel dachten – niet te hard heeft gereden en geen alcohol of drugs heeft gebruikt. De ouders en het zusje hopen dat ze allemaal verder kunnen na het gesprek en dat de bestuurster kan accepteren dat zij haar niets kwalijk nemen. Voor de bestuurster is het fijn dat ze eindelijk de familie van het slachtoffer heeft ontmoet en dat ze weet hoe het met de jongen gaat, ook al is het bericht dat hij nooit meer zal herstellen erg naar om te horen. Het raakt haar dat de familie niet boos op haar is en haar geen verwijten maakt. Ze wordt daar emotioneel van. Ook voor haar en haar gezin is het een zware tijd geweest.

 

Het onderwerp schadevergoeding wordt kort aangestipt en – op verzoek van beide partijen – buiten de mediation gehouden. De schadeafwikkeling wordt overgelaten aan de verzekeringsmaatschappijen. De bestuurster heeft de ouders en het zusje nog wel gevraagd of er iets anders is wat ze voor hun zoon of de familie kan doen. Er is niet iets concreets waar de familie aan denkt. Wat de familie haar gunt, is dat ze verder gaat met haar leven samen met haar man en dochter. Als het aan de ouders van het slachtoffer ligt, hoeft de bestuurster geen straf te krijgen; zij is in hun ogen al genoeg gestraft.

 

Afronding en slotovereenkomst

De mediation wordt afgesloten. Na afloop spreekt iedereen uit dat het gesprek hen goed heeft gedaan. Het was spannend – voor ieder om een eigen reden – en ze hopen allemaal dat de ontmoeting kan bijdragen aan acceptatie en verwerking. In overleg met de mediators worden in een slotovereenkomst de belangrijkste onderdelen uit het gesprek opgeschreven, zodat de officier van justitie en de rechter kennis kunnen nemen van de uitkomst van de mediation. Via het mediationbureau wordt de slotovereenkomst naar de officier van justitie gestuurd en aan het strafdossier toegevoegd.

 

Zitting en vonnis

De officier van justitie handhaaft haar beslissing om te dagvaarden. Ongeveer een maand na beëindiging van de mediation wordt de strafzaak door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. De officier van justitie acht het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer ex art. 6 WVW bewezen. Zij onderbouwt deze stelling door samengevat aan te voeren dat de bestuurster van de bestelauto zeer onvoorzichtig heeft gereden door in de voor haar naar links verlopende bocht onvoldoende te hebben opgelet op het haar tegemoetkomende verkeer, door in die bocht onvoldoende rechts te hebben gehouden en door haar snelheid niet zodanig te hebben geregeld dat zij haar auto tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien. Door dit rijgedrag heeft zij een verkeersongeval veroorzaakt met zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de bromscooter tot gevolg. Subsidiair heeft de officier van justitie met dezelfde motivatie artikel 5 WVW bewezen geacht.

 

Twee weken later volgt het vonnis: de rechtbank spreekt de verdachte geheel vrij. Zij stelt vast dat uit het dossier niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de bromscooter reed, dat er geen remsporen zijn aangetroffen op de plaats van het ongeval en dat het zicht van zowel de verdachte als het slachtoffer op het tegemoetkomende verkeer deels werd belemmerd door de bomen en het struikgewas. Nu onvoldoende duidelijkheid bestaat over de snelheid waarmee de bromscooter reed en vanwege de overige hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het ongeval is veroorzaakt doordat de verdachte haar snelheid niet heeft aangepast.

 

Kritische reflectie

Een verkeersongeval raakt meestal niet alleen het slachtoffer (en zijn naasten) maar ook de veroorzaker (en diens naasten). Een verkeersfout kan zeer ernstige gevolgen hebben: (zwaar) lichamelijk letsel of iemands dood. Het door verwijtbare grove onvoorzichtigheid veroorzaken van een verkeersongeval met (zwaar) lichamelijk letsel of de dood tot gevolg is ingevolge art. 6 jo. 178 WVW een misdrijf. Toch zijn de straffen bij veroordeling wegens art. 6 jo. 175 WVW relatief laag. We moeten dan ook niet vergeten dat het om een culpoos delict gaat en niet om een doleus delict. Indien geen sprake is van verwijtbare grove onvoorzichtigheid, kan de veroorzaker van een verkeersongeval nog wel worden veroordeeld wegens overtreding van art. 5 WVW, mits sprake is van verwijtbaar gedrag. Enig verwijt moet iemand wel gemaakt kunnen worden; immers, geen straf zonder schuld in de zin van verwijtbaarheid. Echter, art. 5 jo. 178 WVW is een overtreding en een veroordeling hiervoor leidt doorgaans tot een zeer lage straf – ook al kunnen de gevolgen van het verwijtbare gedrag zeer ingrijpend zijn; ook dan kan sprake zijn van (zwaar) lichamelijk letsel of iemands dood. Het veroorzaken van een verkeersongeval is over het algemeen echt iets anders dan het opzettelijk plegen van een strafbaar feit – ook al kunnen schuld (lees: roekeloosheid) en opzet (lees: voorwaardelijk opzet) zeer dicht bij elkaar liggen. Bij culpoze delicten ligt o.i. dan ook een zoveel mogelijk herstelgerichte benadering voor de hand. Als mediation kan worden ingezet bij opzetdelicten, dan zeer zeker bij schulddelicten en overtredingen.

 

In de hiervoor besproken casus speelde te hard rijden, alcohol- of drugsgebruik of het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden geen rol. Altijd is dat een van de eerste vragen van het slachtoffer of de nabestaanden. Uiteindelijk is de verdachte in deze zaak zelfs geheel vrijgesproken, omdat er volgens de rechtbank noch sprake was van schuld in de zin van culpa (art. 6 WVW) noch van verwijtbaarheid dan wel gevaarlijk rijgedrag (art. 5 WVW). Dat stond op voorhand echter niet vast en de officier van justitie die naar mediation had verwezen, ging op zitting nog steeds uit van een veroordeling wegens overtreding van art. 6 WVW. Wat hier ook van zij, in beginsel is elke art. 5 of art. 6 WVW-zaak geschikt voor verwijzing naar mediation, ook als er juridisch wél sprake is van verwijtbaarheid respectievelijk schuld in de zin van culpa. Een gesprek onder begeleiding van mediators kan het leven van alle betrokkenen draaglijker maken en daardoor bijdragen aan verwerking en herstel. De verdachte en (de familie van) het slachtoffer maken ongewild deel uit van één verhaal. Het is uiteindelijk aan de partijen zelf om te beslissen of zij met elkaar in gesprek willen. Overigens draagt een stelselmatig uit elkaar houden van partijen door de politie en het gebrek aan informatieverschaffing aan partijen niet bij aan een toenadering van partijen.

 

In de voorliggende zaak valt op dat de rechtbank in haar vonnis niets zegt over de aan het strafdossier toegevoegde slotovereenkomst, waaruit blijkt dat er een geslaagde mediation heeft plaatsgevonden. Dat is hoogstwaarschijnlijk zo, omdat de verdachte is vrijgesproken. Zou de verdachte zijn veroordeeld, dan had de positieve uitkomst van de mediation ingevolge art. 51h lid 2 Sv verdisconteerd moeten worden in het kader van de sanctionering. Toch had de rechtbank o.i. best een overweging in haar vonnis mogen wijden aan de mediation. Zo had zij bijvoorbeeld kunnen benoemen dat zij ervan kennis heeft genomen dat partijen hebben gekozen voor mediation, dat partijen tevreden zijn over het gezamenlijke gesprek en dat de rechtbank daarover verheugd is. De meerwaarde van het mediationproces wordt door de vrijspraak in het strafproces niet tenietgedaan, integendeel: de vrijspraak is voor het slachtoffer en diens ouders en zusje misschien wel draaglijker door hun gesprek met de bestuurster van de bestelauto. Juist deze zaak laat zien dat het straf- en mediationproces behoorlijk gescheiden trajecten kunnen zijn. Met de geslaagde mediation wordt in het strafproces niets gedaan wanneer dat niet past binnen het stramien ex art. 348/350 Sv. De geslaagde mediation kan thans enkel een rol spelen bij de beantwoording van de laatste hoofdvraag ex art. 350 Sv: de sanctioneringsvraag. De jurisprudentie laat evenwel zien dat ook dan op de vraag of en, zo ja, hoe een geslaagde mediation wordt verdisconteerd nauwelijks expliciet en uitvoerig antwoord wordt gegeven (zie voor verscheidene voorbeelden: Claessen 2018).

 

Wij merken hier nog op dat verdiscontering niet hoeft te betekenen dat geen aanvullende sanctie wordt opgelegd. Zoals gezegd is mediation een grotendeels herstelgerichte interventie, omdat de gemeenschap als partij ontbreekt. Een aanvullende sanctie kan nodig zijn richting de gemeenschap; een strafbaar feit heeft immers ook een publieke dimensie. Wanneer sprake is van een herstelconferentie, i.e. een volledig herstelgerichte interventie omdat daarin ook de gemeenschap is vertegenwoordigd en haar belangen worden behartigd, kan dit anders liggen: de behoefte aan een aanvullende sanctie is dan in beginsel niet langer aanwezig.

 

4. Maximalistisch herstelrecht16)

 

In het voorgaande is aandacht besteed aan de verschillende herstelrechtvoorzieningen, met name aan mediation in (verkeers)strafzaken aan de hand van een casusbeschrijving. Volgens ‘puristen’ oftewel ‘minimalisten’ is de grens van de inzet van herstelrecht bereikt wanneer één van de partijen niet (langer) wenst deel te nemen. Maximalisten denken daar anders over. Binnen een maximalistisch herstelrecht geldt dat, wanneer ‘vrijwillige overlegprocessen’ (bemiddeling, mediation en de herstelconferentie) om tot herstel te komen niet mogelijk blijken nadat een misdaad is gepleegd, het hersteldoel blijft staan (Claessen 2020; Walgrave 2009 en 2010). Met andere woorden: indien overeengekomen herstel door middel van ‘vrijwillige overlegprocessen’ onmogelijk blijkt, dan komt in een maximalistisch herstelrecht door de officier van justitie dan wel de rechter opgelegd herstel in beeld. Het ligt voor de hand om bij opgelegd herstel primair te denken aan de verplichting tot schadevergoeding aan het slachtoffer en de verplichting tot verrichting van onbetaalde herstelwerkzaamheden jegens het slachtoffer en/of de gemeenschap. Kijkend naar het huidige sanctiearsenaal kan worden gesproken van de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en/of een taakstraf. Anders dan de volledig reparatoire schadevergoedingsmaatregel heeft de taakstraf niet alleen een reparatoir maar ook een vergeldend karakter. Uitsluitend de term taakstraf verruilen voor herstelverplichting zou niet meer dan een toedekking van het vergeldende karakter van deze sanctie opleveren. Om de taakstraf echt om te vormen tot een herstelverplichting is het noodzakelijk om het reparatoire karakter te vergroten en het vergeldende karakter te verkleinen. Dat kan door bij de bepaling van de inhoud van de onbetaalde herstelwerkzaamheden – veel meer dan thans het geval is – aansluiting te zoeken bij de gepleegde misdaad en/of het slachtoffer daarvan (Claessen, 2019); McCold & Wachtel (2003) spreken van related community service als deels herstelgerichte sanctie.

 

Ter omvorming van de taakstraf tot een herstelverplichting zou er tevens naar moeten worden gestreefd de conflictpartijen zo veel mogelijk zelf de inhoud van de onbetaalde herstelwerkzaamheden te laten bepalen (Claessen, 2020). De aanpak zal evenwel anders zijn in zaken met bekennende verdachten dan in zaken met zwijgende of ontkennende verdachten. In zaken met een bekennende verdachte waarin de officier van justitie dan wel de rechter voornemens is een taakstraf op te leggen, zou voortaan moeten worden onderzocht of de partijen in het kader van een mediation of herstelconferentie zo veel mogelijk zelf de inhoud van de te verrichten onbetaalde herstelwerkzaamheden willen bepalen (er ontstaat dan een soort sentencing circle). De officier van justitie of de rechter zou de herstelafspraken vervolgens al dan niet kunnen fiatteren en eventueel aanvullen. In zaken met een zwijgende of ontkennende verdachte bestaat deze onderzoeksplicht niet – mede gezien de onschuldpresumptie. In die zaken is het aan de officier van justitie of de rechter om de inhoud van de te verrichten onbetaalde herstelwerkzaamheden te bepalen. Een andere mogelijkheid in dat geval is dat na een onherroepelijke veroordeling waarbij sprake is van de oplegging van een taakstraf, de partijen in de executiefase alsnog worden uitgenodigd om zelf de inhoud van de herstelwerkzaamheden te bepalen.

 

De ratio achter dit idee is het combineren van de herstelgerichte procedure (mediation of herstelconferentie) met de herstelgerichte inhoud (onbetaalde herstelwerkzaamheden). Een tweefasenproces zou de realisering van dit idee aanzienlijk vergemakkelijken, maar voor Nederland lijkt dit inmiddels een gepasseerd station. De OM-hoorzitting in het kader van de strafbeschikking ex art. 257c Sv waarbij de officier van justitie overweegt een taakstraf op te leggen aan de verdachte, biedt in feite wél de mogelijkheid om de schuld- en sanctievraag uit elkaar te trekken, waardoor de facto een tweefasenproces ontstaat. Het onderzoek ter terechtzitting en de raadkamerprocedure laten een dergelijke feitelijke splitsing van schuld- en sanctievraag thans niet toe. Wel valt op dat in allerlei projecten en pilots die momenteel onder de noemer ‘maatschappelijk effectieve rechtspraak’ plaatsvinden, de rechter steeds vaker naar voren wordt gehaald om als het ware samen met partijen tot een ‘oplossing van het conflict’ te komen. Wellicht dat deze projecten en pilots de facto iets mogelijk maken van een tweefasenproces dan wel van een proces waarin herstel en straf minder strikt van elkaar gescheiden zijn.

 

Hier zij nog opgemerkt dat Universiteit Maastricht en Restorative Justice Nederland in samenwerking met andere universiteiten en het ‘werkveld’ momenteel in het kader van het driejarige programma Changing Justice Gears werken aan de ontwikkeling en invoering van alternatieven voor de korte gevangenisstraf. Daarbij dient niet alleen te worden gedacht aan een grotere inzet van de taakstraf maar ook aan een meer herstelgerichte vormgeving van deze sanctie. Onder korte gevangenisstraf wordt in genoemd project verstaan gevangenisstraffen tot zes maanden. De LOVS-oriëntatiepunten bij art. 6 WVW laten zien dat heel wat overtredingen van genoemd artikel in beginsel in aanmerking komen voor een (herstelgerichte) taakstraf (Claessen 2019). Ook een maximalistisch herstelrecht is derhalve relevant in het kader van verkeersstrafzaken.

 

5. Uitleiding

 

In deze bijdrage zijn eerst de verschillende herstelrechtvoorzieningen (namelijk bemiddeling, mediation en de herstelconferentie) besproken. Deze voorzieningen zijn in beginsel geschikt voor alle strafbare feiten, verkeersstrafzaken niet uitgezonderd. Sterker nog: juist bij niet-doleuze delicten (denk hierbij aan art. 5 en 6 WVW) ligt onzes inziens een zoveel mogelijk herstelgerichte benadering voor de hand. Aan de hand van een casusbeschrijving hebben wij vervolgens de meerwaarde van mediation in een verkeersstrafzaak laten zien. Tot slot is aandacht besteed aan het maximalistische herstelrecht en de focus daarbinnen op de herstelgerichte taakstraf. Gezien de LOVS-oriëntatiepunten bij art. 6 WVW kan ook een maximalistisch herstelrecht uitkomst bieden in geval van strafbare verkeersongevallen.

 

Momenteel is het aantal mediations in strafzaken dat jaarlijks in Nederland plaatsvindt, nog gering – ook in verkeersstrafzaken. Jaarlijks vinden ca. 1.500 verwijzingen naar mediation plaats waarvan ca. 60% start; van de gestarte mediations wordt ca. 80% positief afgerond. In 2020 werden 54 art. 5 en 6 WVW-zaken verwezen naar mediation; in 36 zaken werd een mediation gestart en in 32 zaken was er sprake van een geslaagde mediation.17) Meer aandacht voor herstelrecht leidt waarschijnlijk tot meer toepassing ervan. Voorts kan een maximalistisch herstelrecht ertoe leiden dat meer ruimte ontstaat voor betekenisvolle alternatieven voor de korte gevangenisstraf, waaronder de herstelgerichte taakstraf – ook in verkeersstrafzaken. Tot slot pleiten wij voor de ontwikkeling van een proces, nadat er een verkeersongeval – of een andersoortig culpoos delict – heeft plaatsgevonden, waarin herstel- en strafproces veel meer geïntegreerd ofwel met elkaar vervlochten zijn dan nu het geval is. Zeker, soms is er na een verkeersongeval behoefte aan straf, maar veel vaker lijkt er vooral behoefte te bestaan aan acceptatie, verwerking en herstel – iets wat straf alleen geen mens kan bieden. En uiteindelijk is het rechtssysteem er voor de mens, niet andersom.

 

1.   Zie ook art. 51a lid 1 sub d: ‘Herstelrecht: het in staat stellen van het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan een proces dat gericht is op het oplossen van de gevolgen van het strafbare feit, met behulp van een onpartijdige derde.’

2.   Gemakshalve wordt in deze bijdrage meestal gesproken van de dader. Hoewel in het kader van mediation doorgaans wordt gesproken van de dader, geldt dat tijdens het strafproces sprake is van de verdachte en tijdens de executiefase van de veroordeelde. Onder het slachtoffer worden ook de nabestaanden van het slachtoffer verstaan.

3.   Deze paragraaf is gebaseerd op en grotendeels overgenomen uit: Claessen et al. 2018; Claessen & Roelofs 2020; Claessen, Pinkster & Slump 2021.

4.   Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken 30 143, Stb. 2010, 1) (in werking getreden op 1 januari 2011).

5.   Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, 2001/220/JBZ.

6.   Wet van 6 juni 2011 tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen (Kamerstukken 32 363, Stb. 2011, 276) (in werking getreden op 1 januari 2012).

7.   Wet van 8 maart 2017 houdende implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315) (Kamerstukken 34 236, Stb. 2017, 90) (in werking getreden op 1 april 2017).

8.   Bijlage bij Kamerstukken II, 2019-2020, 29279 nr. 560.

9.   Voorheen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk sepot. Zie de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden (2020A013) die per 1 maart jl. in werking is getreden en die onder meer inhoudt dat een sepot met bijzondere voorwaarden in beginsel niet meer wordt ingezet.

10. Voorbeelden van mediations zijn onder meer te vinden in: M. Mual & A. Pinkster (red.), Mediation in Strafzaken: Berichten uit de praktijk, Utrecht: VMSZ 2020, gratis te downloaden op: www.vmsz.nl.

11. Hoewel in art. 51h lid 2 Sv nog steeds wordt gesproken van bemiddeling, gaat het hierbij om mediation.

12. In Claessen 2018 et al. wordt gepleit voor de invoering van een recht voor het slachtoffer en de dader om de officier van justitie dan wel de rechter te verzoeken om in hun strafzaak te (laten) onderzoeken of mediation mogelijk is (p. 49).

13. Bijlage bij Kamerstukken II, 2019-2020, 29279 nr. 560.

14. Aangezien een succesvol contact tussen slachtoffer en verdachte na aangifte ertoe kan leiden dat de aangifte/het strafdossier niet naar het Openbaar Ministerie wordt doorgezonden (politiesepot) en dit contact derhalve rechtsgevolgen kan hebben, is in onze visie mediation vanaf aangifte de aangewezen herstelrechtvoorziening.

15. In verband met de privacy zijn de betrokkenen in de casus niet bij naam genoemd en bovendien zoveel mogelijk ‘onherkenbaar’ gemaakt. Ook feiten die eenvoudig herleidbaar zouden zijn tot de betrokkenen in de casus, zijn gewijzigd zonder de inhoud en strekking van de casus geweld aan te doen.

16. Deze paragraaf is gebaseerd op en grotendeels overgenomen uit: Claessen 2020; Claessen 2021.

17. Bron: MARS = Mediation Administratie Registratie Systeem van de Rechtspraak.

 

Literatuur

-     J. Claessen, ‘Punitief eenrichtingsverkeer in art. 6 WVW-zaken? Geef ruim baan aan de weg die naar herstel leidt!’, Nieuwsbrief Strafrecht 2017 (14), p. 1333-1339.

-     J. Claessen, J. Blad, G.J. Slump e.a., Voorstel van Wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen in het Wetboek van Strafvordering, inclusief Memorie van Toelichting, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2018.

-     J. Claessen, ‘Mediation in strafzaken in 2018’, Nieuwsbrief Strafrecht 2019 (1), p. 13-18

-     J. Claessen, ‘Sanctionering van verkeersongevallen: Op het kruispunt van taakstraffen, verkeersdelicten en herstelrecht’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2019 (3), p. 12-29.

-     J. Claessen & K. Roelofs, ‘Herstelrecht(voorzieningen) en mediation in strafzaken’, in: J. Boksem, P.A.M. Mevis, D.J.M.W. Paridaens, C. Waling & H.D. Wolswijk (red.), Handboek Strafzaken, Wolters Kluwer 2020 (online te raadplegen via Kluwer Navigator).

-     J. Claessen, ‘Pleidooi voor en uitwerking van een maximalistisch herstelrecht’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2020 (4), p. 18-30.

-     J. Claessen, G.J. Slump & A. Pinkster, ‘De mogelijke meerwaarde van mediation in de tenuitvoerleggingsfase’, Sancties: Tijdschrift over Straffen en Maatregelen 2021 (1), p. 5-16.

-     P. McCold & T. Wachtel, ‘In Pursuit of Paradigm: A Theory of Restorative Justice’, International Institute for Restorative Practices 2003 (online te raadplegen via www.iirp.edu/pdf/ paradigm.pdf).

-     M. Mual & A. Pinkster (red.), Mediation in Strafzaken: Berichten uit de praktijk, Utrecht: VMSZ 2020.

-     L. Walgrave, ‘Een maximalistische visie op herstelrecht’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2009 (3), p. 19-38.

-     L. Walgrave, ‘De maximalistische visie op herstelrecht onder vuur’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2010 (1), p. 21-35.