'Stinkefinger’

Column 18 december 2007

Het verkeer leidt niet alleen tot geweld, maar ook tot openlijke kwetsing van medeweggebruikers in woord en gebaar, met inbegrip van seksuele intimidatie.
Belediging van een ambtenaar in functie is een gekwalificeerd delict, dat wil zeggen dat het met een hogere straf bedreigd wordt dan belediging van een medeburger. Uit de jurisprudentie komt meestal de vraag op of de term of het gebaar in kwestie wel als een belediging was op te vatten. Sommige zaken als deze bereiken zelfs de Hoge Raad. Niet dat het nu erg belangwekkende kwesties betreft, maar zij intrigeren mij toch, wellicht omdat zij een absurd karakter krijgen.
“Schelden doet geen pijn”, heb ik geleerd. Laat ik echter vooropstellen dat lieden die anderen, medeburgers of ambtenaren in functie, beledigend uitschelden een halt moet worden toegeroepen.

Voorbeelden van seksuele intimidatie in het verkeer laat ik maar achterwege, maar die van onfatsoenlijk gedrag en uitingen jegens anderen zijn er legio.
Zo kan ook het (in beschonken toestand) toevoegen van de term ‘homofiel’ aan een politieman die de verdachte had aangesproken op ‘wildplassen’ als beledigend worden aangemerkt, mede gelet op de context (HR 6 januari 2004, LJN: AN8498). Beslissend is volgens de Hoge Raad of de uitlating - in mondelinge tegenwoordigheid gedaan - de strekking heeft die ander aan te randen in diens eer of goede naam. In de conclusie van P-G Wortel voor HR NJ 2001, 101, komt de volgende overweging van het Hof Leeuwarden ter sprake. Het hof oordeelt daarin dat de term ‘homofielen’ op zichzelf nog geen beledigend karakter behoeft te hebben, maar wel in een beledigende context, zoals i.c. ‘vuile homo’s, vieze smerissen’. In de wildplasaffaire was de beledigende context gelegen in het feit dat de verdachte was aangesproken op het wildplassen en vervolgens in beschonken toestand door een geopend raam de term had toegeroepen.

De zaak roept een aantal vragen bij mij op. Waar ligt de grens tussen onbeschoft en beledigend? Wat maakt dat een normale term beledigend wordt? In hoeverre maakt het uit hoe de term overkomt op de geadresseerde? Of gaat het er alleen maar om de intentie (opzet) van de verdachte te beoordelen, bijv. aan de hand van de omstandigheden? De meest klemmende vraag vind ik nog of een term, toegevoegd aan een ambtenaar, eerder beledigend is dan aan een gewone burger. Met andere woorden, als niet de politieman maar een toevallige voorbijganger de wildplasser had aangesproken en onder dezelfde omstandigheden door hem was uitgemaakt voor ‘homofiel’, was de wildplasser dan ook vervolgd wegens (eenvoudige) belediging?

Belediging kan volgens art. 266 lid 1 Sr ook door feitelijkheden, zoals het opsteken van de middelvinger. Deze kwestie heeft nog niet ons hoogste rechterlijk college bereikt, maar dat kan niet lang meer duren. Wel heeft het Hof Arnhem recentelijk hierover geoordeeld( Hof Arnhem, 12-07-2007, LJN: BA9186. In een ander geval, Rb. Almelo 11-04-2007, LJN: BA2776, wordt de verdachte, onder overigens wat minder makkelijk te duiden omstandigheden, vrijgesproken). Een autopassagier stak vanuit het raam van het achterportier zijn middelvinger op naar twee politieagenten die op dat moment ca 5 à 6 m verwijderd waren van de rijdende auto. Het hof baseerde zijn veroordeling conform de Hoge Raad op de context, waaruit de beledigende strekking van het gebaar (gemaakt in hun tegenwoordigheid!) is afgeleid. Overigens had de verdachte nog meer op zijn kerfstok.
In verband met de door mij gestelde laatste vraag hierboven, is het vermeldenswaard dat de raadsman van de verdachte nog heeft aangevoerd dat politieagenten, doordat zij vaak met (verbaal) geweld te maken hebben, een hogere grens hebben waarop zij zich beledigd voelen dan de gemiddelde Nederlander. Dit verweer is door het hof verworpen, omdat in zijn algemeenheid niet valt in te zien waarom voor agenten een hogere grens zou gelden dan voor een gemiddeld mens. Dit, terwijl ik mij hierboven begon af te vragen of zij juist niet een lagere grens hebben. Ook hier lijkt de persoonlijke interpretatie van de geadresseerde voor de beoordeling van het beledigende karakter van de term of het gebaar ertoe te doen.

Omdat de tegenwoordigheid van de geadresseerde een bepalende factor lijkt te zijn, vind ik de zaak die onlangs in Duitsland speelde interessant (Kai Jendrusch, Beleidigung durch ausgestreckten Mittelfinger gegen eine Radaranlage. Zugleich Anmerkung zu AG Melsungen, Urt. V. 4.7.2007 - 9012 Cs 44909/06, NVZ 2007, Heft 11, p. 559-561). Het ging in deze zaak om de vraag of het opsteken van de middelvinger (das Zeigen des ‘Stinkefingers’) naar radarapparatuur als een ‘herabwürdigende Missachtung der Ehre’ valt te zien. Vaststond dat de verdachte niet te hard had gereden en niet had kunnen zien dat er een beambte in de controlepost zat, terwijl deze de ‘Stinkefinger’ pas op de foto had gezien. De verdachte had nog aangevoerd dat hij met zijn vingers op het dashboard had zitten trommelen. Daar wilde de rechter niet aan. Kennelijk wilde hij niet aannemen dat de middelvinger tijdens het trommelen in een kramp rechtop zat.
Uit andere uitspraken valt op te maken dat het tonen van de ‘Stinkefinger’ via een medium als radarapparatuur een strafwaardige belediging kan opleveren. In casu volgde toch vrijspraak, omdat hij geen foto had hoeven te verwachten. Hij reed immers niet te hard. Bovendien was er geen direct oogcontact mogelijk geweest. Derhalve was er ook aldus geen geschikt ‘beleidigungsfähiges’ Opfer voorhanden. Omdat de verdachte ervan mocht uitgaan dat het gebaar niet opgenomen of gezien werd, was er geen opzet aanwezig. Merkwaardig is trouwens dat er toch een foto is gemaakt.

Ik zal mij niet begeven in een verhandeling over opzet in deze. Opmerkelijk vind ik het wel dat de Duitse rechter het opsteken van een middelvinger tegen een radarapparaat als belediging kan kwalificeren, terwijl het er vooralsnog op lijkt dat de Nederlandse rechter de tegenwoordigheid van de geadresseerde verlangt. Misschien begrijp ik het hele onderwerp niet meer. Een hele bevolkingsgroep zonder onderscheid ‘geitenneukers’ noemen, wordt beschermd wegens de vrijheid van meningsuiting. Een ‘Stinkefinger’ naar een radarapparaat is een belediging.