De actualiteit en toekomst van de toepassing van whiplashjurisprudentie buiten whiplashzaken

VR-kort
Artikel
12 september 2018

Mr. S. Boer en mr. C. van der Roest
Over de vaststelling van het causaal verband tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de gezondheidsklachten en beperkingen bij een postwhiplashsyndroom is veelvuldig geschreven, en is inmiddels ook legio jurisprudentie ontwikkeld. Ondanks dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor klachten in zo’n geval ontbreekt, kan het bewijs voor het bestaan van dergelijke klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen wel degelijk worden aangenomen. De klachten kunnen zo in juridische zin aan de aansprakelijke gebeurtenis worden toegerekend.
De auteurs stelden zich de vraag of het toepassen van deze regels ook in niet-whiplashzaken gerechtvaardigd is. Ter beantwoording van deze vraag bespreken zij de whiplashjurisprudentie en vervolgens analyseren zij de uitspraken in recent verschenen niet-whiplashzaken. Aan de hand van de analyse bezien zij in hoeverre de overwegingen in deze zaken in lijn zijn met de gedachte achter de reeds ontwikkelde whiplashjurisprudentie en met de beginselen van het bewijsrecht.
Daarbij schenken de auteurs onder andere aandacht aan het belang van een bepaald ongevalsmechanisme ten gevolge waarvan de gezondheidsklachten zijn ontstaan en gaan zij nader in op de hoofdregel en de beginselen van het bewijsrecht waaraan – ook wanneer er sprake is van andere gezondheidsklachten waarbij een aantoonbaar anatomisch substraat ontbreekt – niets verandert.
De auteurs concluderen dat toepassing van de whiplashjurisprudentie in niet-whiplashzaken mogelijk is en niet tot onrechtvaardige uitkomsten zal leiden. Er bestaan geen principiële redenen om de uit de whiplashjurisprudentie voortvloeiende causaliteitsregels te beperken tot whiplashzaken, nu deze regels geen bijzondere bewijsregels betreffen en niets veranderen aan de hoofdregel van art. 150 Rv. Wanneer er sprake is van substraatloze gezondheidsklachten die zijn ontstaan na een (ander) incident, zal het enkele ontbreken van een anatomisch substraat voor de ervaren gezondheidsklachten onverlet moeten laten dat het bewijs voor het bestaan van dergelijke klachten in juridische zin aan de aansprakelijke gebeurtenis kan  worden toegekend.
Door toepassing van de whiplashjurisprudentie in deze andere gevallen wordt aan de benadeelde de mogelijkheid geboden om het bestaan van de ‘subjectieve’ klachten en beperkingen (in juridische zin) en het causaal verband met het incident aan te tonen, terwijl de hoofdregel van art. 150 Rv. onverkort blijft gelden. Het blijft aan benadeelde om aannemelijk te maken dat er sprake is van een plausibel klachtenpatroon en van causaal verband tussen deze gezondheidsklachten, beperkingen en het incident, oftewel: dat de klachten herleidbaar zijn tot het bepaalde incident. Het gaat daarbij niet om het verschaffen van natuurwetenschappelijke zekerheid, maar om een redelijke mate van waarschijnlijkheid, op basis waarvan de rechter zijn overtuiging kan staven.
Zolang de causaliteitsregels uit de whiplashjurisprudentie op juiste wijze worden toegepast, zal toepassing ook in niet-whiplashzaken in overeenstemming zijn met de bestaande bewijsregels en niet tot onrechtvaardige uitkomsten leiden. Met de recente uitspraken van Rechtbank Overijssel van 28 december 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:5157) en Rechtbank Limburg van 6 december 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:11913) is een lans gebroken voor meer uitgebreide toepassing van de whiplashjurisprudentie, waardoor in de nabije toekomst in andere gevallen vaker een (geslaagd) beroep zal worden gedaan op deze jurisprudentie. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe de (hogere) rechtspraak hiermee zal omgaan.

Bron: 
TVP 2018, afl. 2, p. 49-57