Verlies van verdienvermogen door psychische predispositie in combinatie met whiplashachtige klachten

VR-kort
Artikel
16 februari 2021

Mr. Rob Meelker
Verlies van verdienvermogen als gevolg van een letsel kan tot blijvende schade leiden. Of die blijvende schade inderdaad optreedt en hoe groot die dan is, hangt af van het letsel zelf, van de manier waarop een benadeelde ermee omgaat en uiteraard van de vastgestelde beperkingen van het verdienvermogen.
De omvang van de schade door een verlies van verdienvermogen wordt bepaald door de situatie met het letsel te vergelijken met een hypothetische situatie zonder letsel. Het is aan de benadeelde te bewijzen dat hij door een verlies van verdienvermogen schade lijdt. Voor wat betreft het verdienvermogen in de hypothetische situatie zonder letsel mogen geen hoge eisen aan die bewijslast worden gesteld. Wel moet daarbij met redelijke verwachtingen worden gewerkt. Welke verwachtingen redelijk zijn, vormt in de praktijk van de schaderegeling dikwijls een discussiepunt. De benadeelde is daar vaak veel optimistischer over dan de aansprakelijke partij.
Bovendien moet bij het formuleren van redelijke verwachtingen rekening worden gehouden met de toekomstige gezondheid van de benadeelde. Mogelijke beperkingen door een slechte gezondheid horen niet voor rekening van de aansprakelijke partij te komen. Hierover is de Hoge Raad duidelijk in zijn arrest van 2 februari 1990. Daarnaast moet met pre-existente klachten rekening worden gehouden. Ook die kunnen tot beperkingen van het verdienvermogen leiden. Het is aan de aansprakelijke partij om die op te sporen en het is aan de benadeelde om daarover naar waarheid te verklaren. Het belang daarvan kan groot zijn. De Hoge Raad heeft het belang van pre-existente klachten en de verlagende invloed daarvan op de schadebegroting erkend.
Extra lastig wordt het wanneer de benadeelde na het ongeval psychische klachten ontwikkelt en zich daardoor arbeidsongeschikt acht. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ongeveer 7% van benadeelden psychische klachten overhoudt die als posttraumatische stressstoornis kwalificeert. Hierbij kan de psychische conditie van de benadeelde een factor van betekenis zijn. Op zo’n psychische predispositie in combinatie met whiplashachtige klachten na een ongeval wordt aan de hand van een casus ingegaan.
Uit de besproken casus is volgens de auteur af te leiden in welke richting moet worden gegaan om een oplossing te krijgen. Allereerst kan de deskundige worden gevraagd of hij kan uitsluiten dat betrokkene als gevolg van zijn predispositie in eenzelfde situatie zou zijn geraakt als hij nu na de onrechtmatige daad is beland. Als de deskundige dit niet kan uitsluiten, dan zal moeten worden gevraagd welke aanwijzingen en/of welke statische feiten de deskundige daarvoor heeft. Ook zal kunnen worden gevraagd welke specifieke ‘life events’ de deskundig bedoelt, als hij in zijn antwoord aangeeft dat betrokkene door andere ‘life events’ dan de onrechtmatige daad in deze toestand zou geraken. Daarbij kan de deskundige worden geholpen door te wijzen op voor de aansprakelijke partij beschikbare informatie, zoals statische gegevens omtrent betrokkenheid bij ‘life events’ en/of het risico daarop.
De deskundige zal, indien van toepassing en voor zover mogelijk, gewezen kunnen worden op ‘life events’ die betrokkene heeft doorgemaakt. Daarbij zal de reactie van de benadeelde op de gebeurtenissen toegelicht moeten worden. De deskundige dient daarbij er nog eens nadrukkelijk op gewezen te worden dat hij geen absolute zekerheid hoeft te bieden. Wel dient de deskundige uitgenodigd en aangespoord te worden om op grond van zijn ervaring en kennis hierover meer toe te lichten. In een voorkomend geval kan de deskundige worden gevraagd welke verklaring hij heeft voor de stelling van de benadeelde dat een na de onrechtmatige daad opgetreden ‘life event’ hem niets doet, waarbij de aard en kenmerken van de onrechtmatige daad betrokken kunnen worden. Deze vraag is met name van belang wanneer de onrechtmatige daad bestaat uit een bagatel gebeurtenis waarop een heftige reactie volgt, terwijl een objectief gezien ernstiger event daarna volgens de benadeelde niet of nauwelijks van invloed op hem is.
Tot slot is de rapportage van de neuroloog ook van belang in whiplashzaken. Bij het antwoord dat nek- en rugklachten ook zonder ongeval veelvuldig voorkomen, zijn vraagtekens te plaatsen bij de plausibiliteit van de causaliteit van deze klachten na een whiplash en bij de in veel expertiserapporten voorkomende vermelding dat betrokkene zonder dit ongeval deze klachten niet zou hebben gehad. Waarop baseert die deskundige zo’n stellige mededeling? Hoe zeker kan, gezien de door de neuroloog verstrekte informatie, een alternatieve verklaring voor de klachten worden uitgesloten?
 

 

Bron: 
PIV-Bulletin 2020, afl. 4, p. 5-11