pag. 097 VR 1998, Aansprakelijkheid bij verkeersongevallen in Duitsland

VRA 1998, p. 97
1998-04-01
B.Ch. Splitter
Het Duitse wegenverkeersrecht kent schuldaansprakelijkheid en risicoaansprakelijkheid. Naast de algemene aansprakelijkheid op grond van schuld volgens het Duits burgerlijk wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch (BGB)), die geldt voor alle deelgebieden van het recht, bestaat er een strengere aansprakelijkheid volgens de Duitse wegenverkeerswet (Straβenverkehrsgesetz (StVG)), indien er schade ontstaat door het rijden met een motorrijtuig. Deze strenge aansprakelijkheid geldt bijv. ook voor de exploitatie van treinen, vliegtuigen en schepen en de exploitant van een energiecentrale (elektriciteit, gassen, stoom of vloeistoffen die afkomstig zijn van een elektriciteitsleiding- of pijpleidingsinstallatie of van een installatie die tot doel heeft de genoemde vormen van energie c.q. de genoemde stoffen af te geven). Wel bestaat voor het gemotoriseerd verkeer en ten dele ook voor de andere genoemde verkeersmiddelen e.d. de mogelijkheid om aan aansprakelijkheid te ontkomen door aan te tonen dat de schade is veroorzaakt door een zgn. 'unabwendbares Ereignis' (een onafwendbare gebeurtenis).
Aansprakelijkheid bij verkeersongevallen in Duitsland
VRA 1998, p. 97
B.Ch. Splitter
BGB (BRD) Strassenverkehrsgesetz (BRD)
1
Historische aspecten
Terwijl de algemene schuldaansprakelijkheid in Duitsland werd ingevoerd met de inwerkingtreding van het BGB op 1 januari 1900, ontstond door de toename van het autoverkeer in de jaren daarna de noodzaak om ter voorkoming en ter regeling van de schade bij verkeersongelukken een speciale aansprakelijkheidsregeling in te voeren. Nadat er in de jaren 1906 en 1908 verschillende wetsvoorstellen waren ingediend, kwam op 3 mei 1909 (Reichsgesetzblatt 1909, blz. 437) de Duitse wet op het motorrijtuigenverkeer (Gesetz über den Verkehr mit Kraftfahrzeugen) tot stand, waarvan de aansprakelijkheidsbepalingen in werking traden op 1 juni 1909. Tot op dat moment viel het motorrijtuigenverkeer niet onder de bevoegdheid en de wetgevingscompetentie van het Duitse Rijk.
Wat betreft de aansprakelijkheidsbepalingen regelde § 7 van de wet de uitsluiting van aansprakelijkheid indien er sprake was van een 'unabwendbares Ereignis'. Het begrip overmacht heeft in deze wet geen ingang gevonden. Er werd dus een andere regeling getroffen dan in § 19 van de Duitse luchtvaartwet (Luftverkehrsgesetz), volgens welke de houder van een luchtvaartuig aansprakelijk was voor alle schade, ook in geval van overmacht, en in § 1 van de Rijksaansprakelijkheidswet (Reichshaftpflichtgesetz), die voor het treinverkeer bepaalde dat de exploitant aansprakelijk was voor alle schade behalve in geval van overmacht. Wat de drie genoemde aansprakelijkheidsregelingen - die voor het luchtverkeer, het treinverkeer en het motorrijtuigenverkeer - gemeen hadden en hebben, is de beperking van de aansprakelijkheid tot een bepaald maximumbedrag.
Benadrukt dient te worden dat de tekst van § 7 van de Duitse wet op het motorrijtuigenverkeer van 1909 gelijk is aan de tekst van § 7 van de huidige Duitse wegenverkeerswet.
2
De afzonderlijke aansprakelijkheidsbepalingen
2.1
Schuldaansprakelijkheid
De juridische basis voor de algemene aansprakelijkheid op grond van schuld vormt § 823 BGB. Deze paragraaf luidt als volgt:
§ 823 Schadeplichtigheid
1
Hij die opzettelijk of door onachtzaamheid wederrechtelijk schade berokkent aan het leven, het lichaam, de gezondheid, de vrijheid, het eigendom of een ander recht van een ander, is verplicht de ander de daaruit ontstane schade te vergoeden.
2
Dezelfde verplichting heeft hij die een wet overtreedt welke tot doel heeft een ander te beschermen. Indien volgens de inhoud van de wet een overtreding daarvan ook zonder schuld mogelijk is, geldt de verplichting tot schadevergoeding alleen in geval van schuld.
Het begrip onachtzaamheid is geregeld in § 276 BGB. Deze paragraaf luidt als volgt:
§ 276 Aansprakelijkheid voor eigen gedraging
1
Indien niet anders bepaald, kunnen opzet en onachtzaamheid de schuldenaar worden toegerekend. Onachtzaam handelt hij die de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid niet in acht neemt. De voorschriften van § 827 en § 828 zijn van toepassing.
2
Van aansprakelijkheid wegens opzet kan de schuldenaar niet bij voorbaat worden bevrijd.
De wettelijke regeling van eigen schuld (in het Duits 'Mitverschulden') is te vinden in § 254 BGB. Deze paragraaf luidt als volgt:
§ 254 Eigen schuld
1
Indien de benadeelde (gedeeltelijk) eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade, is de verplichting tot schadevergoeding alsmede de omvang van de te betalen schadevergoeding afhankelijk van de omstandigheden en in het bijzonder van de vraag in welke mate de schade door de ene of de andere partij veroorzaakt is.
Voor minderjarigen zijn nadere details van de algemene aansprakelijkheid geregeld in § 828 BGB (geen aansprakelijkheid tot het bereiken van de leeftijd van 8 jaar), van die voor medeplegers en betrokkenen in § 830, de aansprakelijkheid van personen die belast zijn met het toezicht over derden in § 832, die van de houder van een dier in § 833, de aansprakelijkheid bij verzaking van de ambtsplicht in § 839 en de aansprakelijkheid van meerdere personen als hoofdelijke schuldenaren in § 840.
Deze algemene aansprakelijkheidsprincipes worden voor het wegverkeer aangevuld en verscherpt door de Duitse Wegenverkeerswet (StVG) van 19 december 1952 (Bundesgesetzblatt 1952 I, 837), laatstelijk gewijzigd op 14 september 1994 (BGBl. 1994 I, 2325). De belangrijkste bepalingen van deze Wegenverkeerswet op het gebied van de aansprakelijkheid luiden als volgt:
§ 7 Aansprakelijkheid van de motorrijtuighouder
1
Indien er bij het rijden met een motorrijtuig een mens gedood wordt, het lichaam of de gezondheid van een mens wordt aangetast of schade aan een zaak wordt toegebracht, is de houder van dat motorrijtuig verplicht de benadeelde de daaruit ontstane schade te vergoeden.
2
De schadeplichtigheid is uitgesloten, indien het ongeval wordt veroorzaakt door een 'unabwendbares Ereignis' die niet berust op een of ander gebrek aan het voertuig. Als 'unabwendbar' wordt een gebeurtenis in het bijzonder aangemerkt, indien deze toe te schrijven is aan het gedrag van de benadeelde of van een niet bij het rijden met het voertuig betrokken derde of een dier en zowel de houder als de bestuurder van het voertuig de in de betreffende omstandigheden geboden zorgvuldigheid hebben betracht.
3
(... ongeoorloofd gebruik van een voertuig ...)
§ 8a Aansprakelijkheid voor inzittenden bij bedrijfsmatig personenvervoer
1
Indien een door een motorrijtuig vervoerde persoon gedood of gewond is, is de houder van dit motorrijtuig uitsluitend aansprakelijk, zoals bedoeld in § 7, wanneer het betaald, bedrijfsmatig personenvervoer betreft. Indien een door een motorrijtuig vervoerde zaak beschadigd is, is de houder van dit motorrijtuig uitsluitend aansprakelijk, zoals bedoeld in § 7, wanneer een door het motorrijtuig onder de voorwaarden van lid 1 vervoerde persoon de betreffende zaak op zijn lichaam draagt of bij zich heeft.
(In de derde zin wordt een nadere uitleg gegeven wat onder bedrijfsmatigheid van personenvervoer wordt verstaan).
2
De verplichting van de houder om wegens het doden of verwonden van vervoerde personen schadevergoeding te betalen zoals bedoeld in lid 1 zin 1 juncto § 7 mag noch uitgesloten noch beperkt worden. Bepalingen die hiermee in strijd zijn, zijn nietig.
§ 9 Eigen schuld van de benadeelde
Indien de benadeelde (gedeeltelijk) eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade, zijn de voorschriften van § 254 van het Duits Burgerlijk Wetboek van toepassing, mits in geval van beschadiging van een zaak de schuld van degene die de feitelijke macht over die zaak uitoefent, gelijk is aan de schuld van de benadeelde.
In § 10 t/m 16 StVG wordt de omvang van de schadeplichtigheid behandeld bij een dodelijk ongeval en bij lichamelijk letsel, schadevergoeding in de vorm van een geldelijke uitkering, de maximumbedragen van de schadevergoeding, verjaring, het verlies van aanspraken en de aansprakelijkheid op grond van een ander recht (bijv. het transport van gevaarlijke goederen).
§ 17 Draagplicht bij aansprakelijkheid van meer dan één persoon
1
Indien er schade wordt veroorzaakt door meer dan één motorrijtuig en de betrokken motorrijtuighouders op grond van de wet verplicht zijn de schade aan een derde te vergoeden, is de verplichting tot schadevergoeding van de motorrijtuighouders ten opzichte van elkaar alsmede de omvang van de betalen schadevergoeding afhankelijk van de omstandigheden en in het bijzonder van de vraag in hoeverre de schade vooral door de ene of de andere partij veroorzaakt is. Ditzelfde geldt, indien de schade is toegebracht aan een van de betrokken motorrijtuighouders, ten aanzien van de aansprakelijkheid die op een ander van hen rust.
2
De voorschriften van lid 1 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de schade veroorzaakt wordt door een motorrijtuig en een dier of een motorrijtuig en een trein.
§ 18 Schadeplichtigheid van de motorrijtuigbestuurder
1
In de gevallen van § 7 lid 1 is ook de bestuurder van het motorrijtuig verplicht tot vergoeding van de schade volgens de voorschriften van § 8 t/m 15. Diens schadeplichtigheid is uitgesloten, indien de schade niet is veroorzaakt door schuld van de bestuurder.
2
(... overeenkomstige toepassing van § 16 ...)
3
Indien in de gevallen als bedoeld in § 17 ook de bestuurder van een voertuig verplicht is tot schadevergoeding, zijn op de verhouding van deze verplichting tot die van de houders en bestuurders van de andere betrokken voertuigen, de houder van het dier of de spoorwegexploitant de voorschriften van § 17 van overeenkomstige toepassing.
2.2
De aansprakelijkheid volgens de Duitse Wegenverkeerswet op grond van risicoaansprakelijkheid
De kern van de bepalingen van de Duitse Wegenverkeerswet ten aanzien van de aansprakelijkheid wordt met een van de schuldvraag onafhankelijke risicoaansprakelijkheid of aansprakelijkheid op grond van het zogenaamde 'Betriebsgefahr' van het motorrijtuig (gevormd door § 7 StVG). Volgens § 7 lid 2 is de motorrijtuighouder niet aansprakelijk, indien het ongeval veroorzaakt werd door een 'unabwendbares Ereignes'. De motorrijtuighouder kan zichzelf dus van zijn aansprakelijkheid bevrijden, indien hij aantoont dat het ongeval voor hem een 'unabwendbares Ereignis' was. Van belang is, dat de risicoaansprakelijkheid volgens de Duitse Wegenverkeerswet niet voorziet in een aanspraak op smartengeld, zodat een aanspraak daarop alleen gedaan kan worden bij schuld van de bestuurder zoals bedoeld in § 847 BGB. Tenslotte dient erop gewezen te worden dat er alleen aansprakelijkheid bestaat voor meerijdende inzittenden bij schuld van de bestuurder; aansprakelijkheid van de houder voor meerijdende inzittenden overeenkomstig § 8a StVG bestaat alleen, indien het betaald, bedrijfsmatig personenvervoer betreft (taxi, bus, huurauto met beroepschauffeur of ander openbaar vervoer). Tenslotte is de aansprakelijkheid van de houder in het kader van de risicoaansprakelijkheid zoals bedoeld in § 8a StVG uitgesloten, indien het ongeval veroorzaakt werd door een voertuig dat op een vlakke weg niet harder kan rijden dan 20 km per uur, of indien de gewonde zelf betrokken was bij het rijden met het motorrijtuig.
Op de aard en de omvang van de aanspraken wordt hier niet nader ingegaan. Er dient evenwel op gewezen te worden, dat er naast aanspraken op grond van de algemene schuldaansprakelijkheid en de aansprakelijkheid op grond van het 'Betriebsgefahr' ook aanspraken bestaan in het kader van de algemene sociale voorzieningen. Hiertoe behoort de algemene wettelijke ongevallenverzekering, de Duitse ziektewet (Lohnfortzahlungsgesetz), die bij ziekte of verwonding voorziet in wettelijke doorbetaling van het loon gedurende minimaal acht weken, de wettelijke ziekteverzekering en de aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen volgens de Reichsversicherungsordnung (RVO). Bij arbeidsongevallen en indien een beroep wordt gedaan op de wettelijke ongevallenverzekering (bijv. bij ongevallen op weg van en naar school, ongevallen op weg naar het werk, bij het assisteren van anderen enz.) bestaat er evenwel geen aanspraak op smartengeld.
Voor een beter begrip van het Duitse aansprakelijkheidsrecht bij verkeersongevallen is het van belang te weten dat de mate van medeaansprakelijkheid of eigen schuld bij ongevallen waarbij de schuld niet alleen lag bij of die niet alleen werden veroorzaakt door een van de betrokken verkeersdeelnemers, wordt bepaald op grond van het aandeel in het veroorzaken van het ongeluk of het aandeel in de schuld. Zo was bijvoorbeeld volgens een uitspraak van het Bundesgerichtshofs (DAR 1992, 257) een automobilist die van de rechter rijstrook van een autosnelweg zonder op te letten naar links uitweek op grond van eigen schuld voor tweederde aansprakelijk voor de ontstane botsing met een automobilist die met een snelheid van 180 km per uur op de inhaalstrook kwam aanrijden, en deze laatste op grond van het 'Betriebsgefahr' voor éénderde, aangezien hij niet kon aantonen dat het ongeval niet vermeden had kunnen worden indien hij zich had gehouden aan de adviessnelheid voor autosnelwegen van 130 km/uur en dit ongeval dus niet 'unabwendbar' was.
Nadere bijzonderheden over de aansprakelijkheid en medeaansprakelijkheid op grond van schuld en op grond van het 'Betriebsgefahr' zijn te vinden in de jurisprudentie, in het bijzonder die van het Bundesgerichtshof (BGH) en de Oberlandesgerichte (OLG) (vgl. Splitter, Schadensverteilung bei Verkehrsunfällen, 4e druk 1998, ADAC Verlag München).
3
De risicoaansprakelijkheid van de houder van een motorrijtuig zoals bedoeld in § 7 StVG
Er kan aanspraak worden gemaakt op schadevergoeding door de houder van een motorrijtuig, indien een ongeval is gebeurd bij het rijden met een motorrijtuig en de motorrijtuighouder niet kan aantonen dat dit ongeval 'unabwendbar' was zoals bedoeld in § 7 lid 2 StVG.
3.1
De risicoaansprakelijkheid
De risicoaansprakelijkheid is gebaseerd op de gedachte van maatschappelijke verantwoordelijkheid voor zelf genomen risico's (OLG Frankfurt ZfS 87, 35). Het doel ervan is niet compensatie te bieden voor onrechtmatig gedrag, maar voor schade als gevolg van gevaren die ontstaan door het geoorloofd gebruik van motorrijtuigen (BGHZ 117,337). Wie in zijn eigen belang een bijzondere bron van gevaar in het leven roept, moet - in zekere zin als prijs voor het hem toegestane in het leven roepen van dergelijke bronnen van gevaar (vgl. Jagusch, Kommentar zum Straβenverkehrsrecht, 33e druk 1995) - instaan voor daaruit noodzakelijkerwijs voortvloeiende, ook bij het betrachten van alle zorgvuldigheid, onvermijdelijke schade (BGHZ 105,65). De aansprakelijkheid van de houder is dus in essentie risicoaansprakelijkheid, vermengd met elementen van schuldaansprakelijkheid. De bestuurder van een motorrijtuig kan zich van zijn vergoedingsplicht bevrijden door aan te tonen dat hij geen schuld droeg (§ 18 StVG); bij hem is dus de aansprakelijkheid in de richting van de schuldaansprakelijkheid nog meer afgezwakt.
3.2
Het rijden met een motorrijtuig
Bij het begrip 'rijden met een motorrijtuig' dient uitgegaan te worden van het rijden als basis voor aansprakelijkheid; vanwege de grote risico's die het verkeer tegenwoordig met zich meebrengt, wordt dit begrip in de jurisprudentie ruim uitgelegd (BGHZ 107, 359; OLG Köln VersR 88, 62; Kammergericht VM 91, 2). De schade is een 'Betriebsgefahr', indien alleen al het rijden met het motorrijtuig de kans op een ongeval in het leven roept (Kammergericht VM 83, 31).
Onder dit 'Betriebsgefahr' valt volgens de jurisprudentie: het vallen van een koffer uit het bagagenet in een bus (OLG Oldenburg DAR 54, 206), het naar buiten gooien van voorwerpen uit rijdende motorrijtuigen (LG Bayreuth NJW 88, 1152), schade bij het lossen door het naar beneden komen van de lading (BGH VRS 11, 27) of door onderweg gevallen lading. Onder het 'Betriebsgefahr' vallen ook situaties waarin laadinrichtingen van een motorrijtuig schade veroorzaken, bijv. het struikelen over een hydraulisch aangedreven laadklep (KG VM 83, 14) of een botsing met een horizontaal over de openbare weg uitstekende laadklep (OLG Hamm NZV 92, 115).
Tussen het 'Betriebsgefahr' en de schade moet een adequaat oorzakelijk verband bestaan en er moet juridisch sprake zijn van toerekenbaarheid (BGHZ 115,84). § 7 geldt voor ieder ongeval waarbij er een causaal verband bestaat tussen ongeval en 'Betriebsgefahr', ook buiten de openbare weg (OLG Braunschweig VersR 76, 81). Van aansprakelijkheid op grond van 'Betriebsgefahr' is bijvoorbeeld sprake bij vervuiling van de rijweg door een voertuig (BGH NJW 82, 2669) of indien een voor iemand rijdend voertuig onverwacht begint te slingeren (BGH VersR 71, 1060). Wanneer een bromfietsbestuurder rakelings wordt ingehaald door een trekker met oplegger en ten val komt, is deze val, ook indien de bestuurder van de trekker geen schuld treft en de bromfietsbestuurder niet aantoonbaar door de trekker geraakt is, het gevolg van het 'Betriebsgefahr' van de trekker (BGH JNW 72, 1808).
3.3
Uitsluiting van aansprakelijkheid bij een 'unabwendbares Ereignis'
§ 7 lid 2 sluit de aansprakelijkheid van de houder voor de bij het rijden met een motorrijtuig ontstane schade uit, indien het ongeval veroorzaakt wordt door een 'unabwendbares Ereignis'. Bij het begrip 'unabwendbares Ereignis', dat in 1909 in de wet werd opgenomen in plaats van het begrip 'overmacht' ('hoheren Gewalt'), spelen zowel objectieve als subjectieve factoren een rol, terwijl het begrip overmacht beoordeeld dient te worden volgens objectieve maatstaven; overmacht komt in essentie overeen met 'unabwendbare' toeval.
Deze begrippen zijn in de jurisprudentie nader gedefinieerd. Onder overmacht wordt door het Bundesgerichtshof (BGHZ 100, 185) een gebeurtenis verstaan die van buiten komt, niet te voorzien is, geen verband houdt met het 'Betriebsgefahr' en ook bij de uiterste redelijkerwijs te verwachten zorgvuldigheid niet te vermijden is. Van overmacht is sprake, indien een gebeurtenis niet te voorzien en niet te voorkomen was; zelfs de geringst mogelijke mate van schuld sluit overmacht al uit (BGH NJW 73, 698). Van overmacht is volgens de jurisprudentie bijvoorbeeld sprake bij oorlog of binnenlandse onlusten (LG Frankfurt NWJ-RR 91, 1205), natuurrampen (LG Frankfurt VuR 90, 160), epidemieën of plotseling optredende ziektes (BGH VersR 63, 94) en brandschade in een gebouw waarvan de oorzaak niet is te verklaren.
Van een 'unabwendbares Ereignis' is daarentegen sprake, indien het ontstaan van schade ondanks uiterste zorgvuldigheid niet voorkomen kan worden (BGHZ 117,337). Uiterste zorgvuldigheid betekent niet de plicht rekening te houden met iets wat niet te voorzien is, maar een zo groot mogelijke zorgvuldigheid (OLG Düsseldorf NZV 93, 198). Tot uiterste zorgvuldigheid behoort het meer adequaat en met meer tegenwoordigheid van geest handelen dan over het algemeen voor de betreffende persoon gebruikelijk is (BGH DAR 87,19), en het rekening houden met alle mogelijke gevaarlijke momenten, niet gebaseerd op het gedrag van een denkbeeldige 'superbestuurder', maar gemeten naar de gemiddelde eisen die het verkeer stelt, en het gedrag van een ideale bestuurder (BGH NJW 86, 183). 'Unabwendbarkeit' betekent niet absolute onvermijdelijkheid (BGHZ 117, 337), maar een bijzonder zorgvuldige reactie en het rekening houden met aanmerkelijke kans op fouten van andere bestuurders.
Van een 'unabwendbares Ereignis' is bijvoorbeeld sprake bij een botsing op de eigen rijbaan of rijstrook met een tegenligger die door verblinding, ijzel of slingeren op de verkeerde weghelft terechtkomt (BGH NZV 94, 391), het wegspringen van een steen op de autosnelweg (OLG Köln ZfS 83, 353), het niet verlenen van voorrang waarbij degene die voorrang had moeten verlenen, op het laatste moment met grote snelheid vlak voor degene langs rijdt die voorrang had (OLG Neustadt VRS 10. 189).
Volgens de jurisprudentie is er ook sprake van een 'unabwendbares Ereignis' voor een inhalende automobilist bij het plotseling uitwijken naar links van degene die hij aan het inhalen is (OLG Frankfurt VRS 84, 274), bij het plotseling links afslaan van een fietser op het moment dat hij wordt ingehaald (BGH MDR 66, 313), voor het rechtdoorgaande verkeer op de rijweg bij groen licht bij het plotseling oversteken van de rijweg op een voetgangersoversteekplaats door een voetganger terwijl het voetgangerslicht op rood staat (KG VM 87, 22) en voor een automobilist die remt wanneer het licht op oranje springt, waardoor degene achter hem op hem botst (OLG Karlsruhe VRS 72, 168).
Er is daarentegen geen sprake van een 'unabwendbares Ereignis', indien een goed oplettende bestuurder het gevaar nog had kunnen vermijden (BGH VersR 66, 829), bij het op te geringe afstand inhalen van een fietser of een langzaam rijdende bromfiets wanneer de bestuurder van deze (brom)fiets ten val komt (OLG Hamm VRS 30, 77) of bij slippen of slingeren op een natte weg. Dergelijke gevallen duiden op onoplettendheid (BGH VersR 68, 671).
Bürgerlichen Gesetzbuch (BGB)
§ 823 Schadenersatzpflicht
1
Wer vorsätzlich oder fahrlässing das Leben, den Körper, die Gesundheit, die Freiheit, das Eigentum oder ein sonstiges Recht eines anderen widerrechtlicht verletzt, is dem anderen zum Ersatze des daraus entstehenden Schadens verpflichtet.
2
Die gleiche Verpflichtung trifft denjenigen, welcher gegen ein den Schutz eines anderen bezweckendes Gesetz verstösst. Is nach dem Inhalte des Gesetzes ein Verstoss gegen dieses auch ohne Verschulden möglich, si tritt die Ersatzpflicht nur im Falle des Verschuldens ein.
§ 276 Haftung für eigenes Verschulden
1
Der Schuldner hat, sofern nicht ein anderes bestimmt ist, Vorsatz und Fahrlässigkeit zu vertreten. Fahrlässig handelt, wer die im Verkehr erforderliche Sorgfalt ausser acht lässt. Die Vorschriften der §§ 827, 828 finden Anwendung.
2
Die Haftung wegen Vorsatzes kann dem Schuldner nicht im voraus erlassen werden.
§ 254 Mitverschulden
1
Hat bei der Entstehung des Schadens ein Verschulden des Beschädigten mitgewirkt, so hängt die Verpflichtung zum Ersatze sowie der Umfang des zu leistenden Ersatzes von den Umständen, insbesondere davon ab, inwieweit der Schaden vorwiegend von dem einen oder dem anderen Teil verursacht worden ist.
Strassenverkehrsgesetz (StVG)
§ 7 Haftung des Fahrzeughalters
1
Wird bei dem Betrieb eines Kraftfahrzeugs ein Mensch getötet, der Körper oder die Gesundheid eines Menschen verletzt oder eine Sache beschädigt, so ist der Halter des Fahrzeugs verpflichtet, dem Verletzten den daraus entstehenden Schaden zu ersetzen.
2
Die Ersatzpflicht is ausgeschlossen, wenn der Unfall durch ein unabwendbares Ereignis verursacht wird, das weder auf einem Fehler in der Beschaffenheit des Fahrzeugs noch auf einem Versagen seiner Verrichtungen beruht. Als unabwendbar gilt ein Ereignis insbesondere dann, wenn es auf das Verhalten des Verletzten oder eines nicht bei dem Betrieb beschäftigten Dritten oder eines Tieres zurückzuführen ist und sowohl der Halter als der Führer des Fahrzeugs jede nach den Umständen des Falles gebotene Sorgfalt beobachtet hat.
§ 8a Haftung für Insassen bei geschäftsmässiger Personenbeförderung
1
Ist eine durch ein Kraftfahrzeug beförderte Person getötet oder verletzt worden, so haftet der Halter dieses Fahrzeug nach § 7 nur dann, wenn es sich um entgeltliche, geschäftsmässige Personenbeförderung handelt. Ist eine durch ein Kraftfahrzeug beförderte Sache beschädigt worden, so haftet der Halter dieses Kraftfahrzeugs nach § 7 nur, wenn eine durch das Kraftfahrzeug unter den Voraussetzungen des Satzes 1 beförderte Person die Sache an sich trägt oder mit sich führt.
(Satz 3 erläutert die Geschäftsmässigkeit einer Personenbeförderung).
2
Die Verpflichtung des Halters, wegen Tötung oder Verletzung beförderter Personen Schadenersatz nach Abs. 1 Satz 1 in Verbindung mit § 7 zu leisten, darf weder ausgeschlossen noch beschränkt werden. Entgegenstehende Bestimmungen und Vereinbarungen sind nichtig.
§ 9 Mitverschulden des Verletzen
Hat bei der Entstehung des Schadens ein Verschulden des Verletzten mitgewirkt, so finden die Vorschriften des § 254 des BGB mit der Massgabe Anwendung, dass im Falle der Beschädigung einer Sache des Verschulden desjenigen, welcher die tatsächliche Gewalt über die Sache ausübt, dem Verschulden des Verletzen gleichsteht.
§ 17 Ausgleichspflicht mehrerer Haftpflichtiger
1
Wird ein Schaden durch mehrere Kraftfahrzeuge verursacht und sind die beteiligten Fahrzeughalter einem Dritten kraft Gesetzes zum Ersatz des Schadens verpflichtet, so hängt im Verhältnis der Fahrzeughalter zueinander die Verpflichtung zum Ersatz sowie der Umfang des zu leistenden Ersatzes von den Umständen, insbesondere davon ab, inwieweit der Schaden vorwiegend von dem einen oder dem anderen Teil verursacht worden is. Das gleiche gilt, wenn der Schaden einem der beteiligten Fahrzeughalter entstanden ist, von der Halftpflicht, die für einen anderen von ihnen eintritt.
2
Die Vorschriften des Absatzes 1. finden entsprechende Anwendung, wenn der Schaden durch ein Kraftfahrzeug und ein Tier oder durch ein Kraftfahrzeug und eine Eisenbahn versacht wird.
§ 18 Ersatzpflicht des Fahrzeugführers
1
In den Fällen des § 7 Abs. 1 ist auch der Führer des Kraftfahrzeugs zum Ersatz des Schadens nach den Vorschriften der §§ 8 bis 15 verpflichtet. Die Ersatzpflicht ist ausgeschlossen, wenn der Schaden nicht durch ein Verschulden des Führers verursacht ist.
2
(... Entsprechende Anwendung von § 16 ...)
3
Ist in den Fällen des § 17 auch der Führer eines Fahrzeugs zum Ersatz des Schadens verpflichtet, so finden auf diese Verpflichtung in seinem Verhältnis zu den Haltern und Führern der anderen beteiligten Fahrzeuge, zu dem Tierhalter oder Eisenbahnunternehmer die Vorschriften des § 17 entsprechende Anwendung.
3.4
Gebreken aan een voertuig
De formulering van lid 2 van § 7 is gebaseerd op de overweging dat de risico's die samenhangen met het rijden met een motorrijtuig, de houder die deze risico's neemt, toegerekend moeten worden (Jagusch, Kommentar zum Straβenverkehrsrecht, 33e druk, kanttekening 39 bij § 7 StVG). Een gebrek aan een voertuig is bijvoorbeeld een defecte reservewielhouder (OLG Hamm VRS 84, 182), een weigerende besturing of weigerende remmen (BGH VRS 5, 85) of het kapotgaan van de aanhangerkoppeling door een verborgen materiaalfout (OLG Bamberg DAR 51, 80).
3.5
Bewijslastproblematiek, prima-facie-bewijs
De bewijslast van een ongeval bij het rijden met een motorrijtuig berust bij de benadeelde (OLG Düsseldorf VersR 87, 568). Om zich te bevrijden van aansprakelijkheid zoals bedoeld in § 7 lid 2 moet de houder het tegenbewijs leveren. Hij moet aantonen dat hij de overeenkomstig lid 2 uiterste zorgvuldigheid heeft betracht (OLG Stuttgart VersR 80, 1078). Daarnaast dient hij te bewijzen dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn onvoldoende zorgvuldige gedraging en het ongeval (BGH NJW 82, 1149).
4
Aansprakelijkheid van niet gemotoriseerde verkeersdeelnemers
Voor niet gemotoriseerde verkeersdeelnemers, zoals fietsers, voetgangers, ruiters, skiërs, bestuurders van een rodelslee enz. geldt de algemene schuldaansprakelijkheid zoals bedoeld in § 823 BGB en bij medeschuld de aansprakelijkheid zoals bedoeld in § 254 BGB. Risico-aansprakelijkheid hebben deze verkeersdeelnemers niet, omdat § 7 lid 1 StVG uitgaat van het 'Betriebsgefahr' van een motorrijtuig.
Aangezien de meeste Duitse huishoudens (ongeveer 85%) over een particuliere aansprakelijkheidsverzekering beschikken, kunnen aanspraken bij schuld of medeschuld van niet gemotoriseerde verkeersdeelnemers via deze verzekering worden afgewikkeld.
5
Slotopmerking
De wettelijke regeling waarbij de schuldaansprakelijkheid is aangevuld met de risicoaansprakelijkheid, blijkt volgens wetenschap, rechtspraak en praktijk goed te functioneren. Belangrijke discussies over het wijzigen van het aansprakelijkheidssysteem worden er in de wetenschap en de literatuur niet gevoerd. Daarentegen heeft de jurisprudentie, in het bijzonder die van het Bundesgerichtshof, door een ruime interpretatie van de begrippen 'Betriebsgefahr' van een motorrijtuig en risicoaansprakelijkheid de mogelijke hiaten opgevuld. Tenslotte dient bedacht te worden dat een overigens fijnmazig systeem op het gebied van de sociale zekerheid bij ongevallen slechts zeer zelden hiaten vertoont, die dan meestal worden opgevuld doordat de betrokkenen zelf de nodige maatregelen treffen in de vorm van een particuliere aansprakelijkheidsverzekering of een all-risk-verzekering. De wetgever is op dit moment niet van plan andere rechtssystemen zoals die van de causale aansprakelijkheid of - op het gebied van de verzekeringen - een no-fault-systeem in te voeren.
Bürgerlichen Gesetzbuch (BGB)