pag. 100 VR 1998, 'LSA' Geschillencommissie Declaraties

VRA 1998, p. 100
1998-04-01
Mr R. Gruben
Sinds een aantal jaren functioneert binnen de Vereniging van Letselschadeadvocaten 'LSA' de Geschillencommissie Declaraties, samengesteld uit de mrs B.J. Asscher, D.H.M. Peeperkorn en A.F.L. Geerdes, bijgestaan door mr D.J. van der Kolk als secretaris.
De commissie kan bij wijze van bindend advies geschillen beslechten, die zijn gerezen over de kosten verbonden aan de juridische bijstand door een LSA-advocaat, tussen die advocaat en (doorgaans) de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij. De kosten worden hierbij getoetst aan de criteria uit art. 6:96 lid 2 sub b en c BW (de dubbele redelijkheidstoets).
In 1997 heeft de commissie uitspraak gedaan in een viertal zaken. Omdat discussies over de buitengerechtelijke kosten in de schaderegelingspraktijk nog maar al te vaak voorkomen is het zinvol na te gaan of de uitspraken kunnen bijdragen tot de oplossing van geschillen in voorkomende gevallen. De uitspraken betreffen immers vaker voorkomende kwesties, waarin het standpunt van de verzekeraar kan worden getypeerd met de hierna volgende opschriften.
'LSA' Geschillencommissie Declaraties
VRA 1998, p. 100
Mr R. Gruben
BW art. 6:96 lid 2
'De advocaat heeft eigenlijk niets bereikt'
In de eerste zaak (18 maart 1997) heeft de advocaat een bedrag van ƒ 1.690,33 (inclusief kosten medisch adviseur) gedeclareerd. De verzekeraar heeft hiervan 50% betaald. Over het restant gaat het geschil. De gelaedeerde was in maart 1992 betrokken bij een verkeersongeval, waarbij zij enig letsel had opgelopen. In december 1993 deelde zij mee dat zij leed aan leukemie.
Namens de aansprakelijke verzekeraar heeft de ingeschakelde schaderegelaar in januari 1994 een schadevergoeding van ƒ 5.000 tegen finale kwijting aangeboden. Dit aanbod is verworpen. Op voorstel van de verzekeraar heeft vervolgens een medische expertise plaatsgevonden. Daarna, omstreeks november 1994, werd de advocaat door de gelaedeerde geraadpleegd. Dit leidde tot aanvaarding van het voorstel van de verzekeraar.
Hoewel de verzekeraar het redelijk acht dat de gelaedeerde een advocaat heeft geraadpleegd ter toetsing van het standpunt van de verzekeraar, acht hij de redelijke kosten hiervan vergoed met betaling van 50% van de declaratie.
De commissie vindt dit standpunt van de verzekeraar te beperkt en acht het in de rede te liggen dat een advocaat in een zaak als deze kennis neemt van de voorgeschiedenis, ontbrekende (medische) informatie verzamelt en zich laat voorlichten door een eigen medisch deskundige. De commissie neemt hierbij in aanmerking dat zich bij de gelaedeerde een ernstige ziekte had gemanifesteerd, hetgeen extra overleg van de advocaat met de gelaedeerde en later de erfgenamen met zich mee bracht.
In een overweging ten overvloede merkt de commissie op dat een dergelijk overleg en toetsing door een advocaat tevens kan leiden tot aanvaarding van een - aanvankelijk gewantrouwd - standpunt van de verzekeraar. De werkzaamheden van de advocaat strekken in zoverre ten voordele van de verzekeraar.
'De advocaat moet zich richten naar het incassotarief van 15%'
In de tweede zaak (23 juni 1997) waren partijen het oneens over het antwoord op de vraag of de enkel- en rugklachten van het slachtoffer aan het ongeval, waarbij hij als voetganger door een bromfietser werd aangereden, danwel aan een reeds bestaande ruggewervelfractuur moesten worden toegerekend. De advocaat, gesteund door zijn medisch adviseur, wilde een onafhankelijke orthopedisch onderzoek. Over de noodzaak van een dergelijk onderzoek alsmede over de keuze van een deskundige konden partijen het niet eens worden. De advocaat heeft vervolgens besloten tot een eenzijdig specialistisch onderzoek. Na ontvangst van het medisch rapport werd de schade uiteindelijk vastgesteld op een bedrag van ƒ 6.000. De door de advocaat gedeclareerde kosten bedroegen ƒ 7.135,30. Hiervan werd door de verzekeraar een bedrag van ƒ 3.500 vergoed.
De commissie stelt voorop dat de medische informatie niet zo eenduidig was dat een expertise overbodig was. Een dergelijk onderzoek en de daaraan verbonden kosten zijn ook redelijk indien achteraf blijkt dat de bevindingen van de medisch specialist meer in overeenstemming zijn met het standpunt van de verzekeraar. De kosten verbonden aan de expertise dienen derhalve te worden vergoed.
De verzekeraar stelt ten aanzien van de advocaatkosten dat hiervoor bij kleinere schadezaken aansluiting dient te worden gezocht bij het gangbare incassotarief van 15% van het belang. De commissie deelt deze opvatting niet, aangezien het - met name in letselzaken - van groot belang is dat de advocaat onderzoek doet naar de feiten en (medische) gevolgen. Hij moet hierin niet te zeer worden beperkt door de mogelijkheid dat de schade, achteraf bezien, gering blijkt te zijn.
De commissie neemt als uitgangspunt dat het in beginsel niet redelijk is om de aansprakelijke partij te belasten met een hoger bedrag dan de advocaat, rekening houdend met het behaalde resultaat, aan zijn cliënt in rekening zou hebben gebracht, hoewel er omstandigheden kunnen zijn die het redelijk maken van dit uitgangspunt af te wijken.
De commissie weegt tenslotte het geringe belang af tegen de weinig coöperatieve houding van de verzekeraar, en gaat er hierbij vanuit dat dit kostenverhogend zal hebben gewerkt. Ook wordt meegewogen dat de schaderegeling ongeveer 4 jaar in beslag heeft genomen en dat noch de advocaat noch de verzekeraar erg voortvarend hebben gewerkt, hetgeen eveneens tot kostenverhoging heeft geleid. De commissie komt vervolgens tot het oordeel dat van de declaratie een bedrag van ƒ 5.900 (inclusief medische kosten) voor vergoeding in aanmerking komt.
'De advocaat en een schaderegelingsbureau: een doublure'
In de derde zaak (25 augustus 1997) betwist de verzekeraar de redelijkheid van de gedeclareerde advocaatkosten omdat twee belangenbehartigers naast elkaar zijn opgetreden, de advocaat en een schaderegelingsbureau. In de optiek van de verzekeraar vloeien hier doublures uit voort. Hiernaast zouden door de advocaat, onnodig, in totaal 114 uren aan de zaak zijn besteed.
De overeengekomen schade bedraagt ƒ 145.000. Door het bureau is aan de verzekeraar een bedrag van ƒ 21.513 in rekening gebracht en door de advocaat ƒ 37.097,70. De verzekeraar betaalt de kosten van het bureau volledig en betaalt aan de advocaat ƒ 13.487.
De commissie matigt het door de advocaat gedeclareerde bedrag en acht het redelijk dat de verzekeraar hiervan tweederde deel vergoedt. Zij neemt hierbij in aanmerking dat:
-
enerzijds de advocaat met het bureau geen duidelijke afspraken had gemaakt over de onderlinge taakverdeling en de aan de werkzaamheden verbonden kosten, waardoor over dezelfde onderwerpen werd gecorrespondeerd tussen de verzekeraar, het bureau en de advocaat;
-
anderzijds de verzekeraar zich van de onduidelijke verhoudingen bewust is geweest en desalniettemin heeft verzuimd hierover opheldering te vragen;
-
het aantal van 114 bestede uren over 7 jaar niet zonder meer onredelijk is, gezien de ernst en complexiteit van het letsel;
-
geen der partijen een meer voortvarende afwikkeling van de zaak heeft bevorderd.
'Onnodige medische onderzoeken'
In de laatste zaak heeft de commissie uitspraak gedaan op 8 september 1997. Hier heeft de advocaat een declaratie ingediend van ƒ 4.074,25 (inclusief kosten medische onderzoeken).
De zaak ging om een 9-jarige fietser die op 12 augustus 1993 werd aangereden door een automobiliste en hierdoor letsel opliep aan haar linker enkel. In een rapportage van de schoolbegeleidingsdienst te Tilburg - naar aanleiding van een onderzoek op 9 december 1993 - werd vervolgens vermeld: 'Het intelligentieprofiel wijst op het bestaan van ernstige leermoeilijkheden, mogelijk met een neurologische basis'.
De advocaat, gesteund door zijn medisch adviseur, liet vervolgens neurologisch onderzoek doen. De neuroloog vond na twee onderzoeken geen afwijkingen en de zaak werd uiteindelijk geregeld voor ƒ 4.554,64. De verzekeraar stelt vervolgens dat de neurologische onderzoeken onnodig waren terwijl voorts inzicht in een aantal van de gedeclareerde handelingen ontbreekt.
De commissie acht de door de advocaat geëntameerde neurologische onderzoeken onder de gegeven omstandigheden redelijk en merkt hierbij (wederom) ten overvloede op dat dergelijk onderzoek kan leiden tot aanvaarding van het aanvankelijk wellicht gewantrouwde standpunt van de verzekeraar en de kantonrechter, aan wie toestemming is gevraagd voor de regeling. De kosten samenhangend met het medisch onderzoek komen derhalve voor vergoeding in aanmerking evenals de (overige) kosten die aan de bemoeienissen van de advocaat zijn verbonden, ook al benaderen de kosten de hoogte van de uiteindelijk vastgestelde schade.
Hoewel de commissie ook hier als uitgangspunt hanteert dat de kosten buiten rechte in redelijke verhouding moeten staan tot het behaalde resultaat en vermoedt dat hiervan geen sprake is wanneer de kosten gelijk zijn aan de schade of deze overtreffen, brengt de aard van letselzaken met zich mee dat de uiteindelijke omvang van de schade zich aan het begin van een zaak moeilijk laat vaststellen. Het belang van de gelaedeerde eist dan dat de advocaat niet van werkzaamheden afziet omdat de schade wellicht gering zal blijken te zijn.
Slotsom
De commissie laat met de hier besproken uitspraken zien over een deskundig en objectief oordeel te beschikken. Langs de weg van het bindend advies wordt op informele en relatief goedkope wijze een uitkomst op maat geleverd.