VRA 1999, p. 101
1999-04-01
Prof. mr J. Remmelink
In het liber amicorum 'Er was eens ...', vorig jaar aangeboden aan mr H.A. Bouman ter gelegenheid van zijn afscheid als redacteur van Verkeersrecht, doch dat vanwege het persoonlijke karakter van de meeste bijdragen, hoofdzakelijk gewijd aan het thema dat de laureaat zo bezig had gehouden: de bescherming van het kind in het oprukkend gemotoriseerd verkeer, niet is uitgegeven, had ik onder een bijna gelijkluidende titel als hierboven aangebracht een meer algemeen opstelletje geschreven over de specifieke aandacht die het verkeers(straf)recht wijdt aan jeugdigen, met name kinderen. Het stukje was, zo liet de redactie mij weten, mits wat aangepast, wellicht geschikt voor Verkeersrecht. Hieronder dan deze versie.
Jeugdigen in het verkeersrecht
VRA 1999, p. 101
Prof. mr J. Remmelink
IVRK art. 40 WVW 1994 art. 100b WVW 1994 art. 5
Inleiding
Mijn program is het volgende: eerst zou ik iets willen zeggen over de algemene positie van kinderen in het strafrecht: vanaf welke leeftijd zijn zij bijv. strafrechtelijk aan te spreken? Dan zou ik een paar bepalingen willen noemen uit de WVW die speciaal voor of met het oog op jeugdigen zijn geschreven. Vervolgens - dat is de kern van mijn mini-opstel - iets over aanrijdingen enz., waarin kinderen dader resp. slachtoffer zijn. Beseffende dat ik op dit terrein een miles levis armaturae ben, zal ik mij niet of nauwelijks bemoeien met de civielrechtelijke aspecten. Ik zal eindigen met een paar overgeschoten opmerkingen.
De strafbaarheid van het kind
In art. 40 lid 3 onder a van het Verdrag inzake de rechten van het kind van New York (Trb. 1990, 170) staat - kort weergegeven -: De staten streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten enz. die bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en in het bijzonder: de vaststelling van een minimum leeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan.
In Nederland is in deze vorm aan deze laatste verdragsinspanningsverplichting voldaan doordien in art. 486 Sv is bepaald, dat niemand - en daarbij denkt de wetgever uiteraard uitsluitend aan natuurlijke, niet aan rechtspersonen - kan worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. De wetgever zoekt de oplossing derhalve in de vervolgbaarheid. Strikt genomen is de strafrechtelijke aansprakelijkheid zelf derhalve niet uitgesloten.
Dat laatste is in het Duitse strafrecht het geval, zij het dat daar de grens bij veertien ligt: Schuldunfähig ist, wer bei Begehung der Tat noch nicht vierzehn Jahre alt ist (par. 19 StGB). In de praktijk is er, afgezien van het verschil tussen 12 en 14, geen onderscheid, want wanneer de rechter ten onzent niet benaderd kan worden om de strafbaarheid te onderzoeken, is deze toerekenbaarheid een theoretische. Zwitserland gaat, althans voor zesminners, nòg verder. Vgl. art. 82 C.P. Suisse: Le présent Code n'est pas applicable aux enfants qui n'ont pas atteint l'âge de six ans révolus.
Dat, anders dan de Duitse, de Nederlandse strafwetgever derhalve wel de mogelijkheid aanneemt, dat een twaalfminner, daargelaten zijn 'schuldbekwaamheid', die met name bij kleine kinderen zal ontbreken, een strafbaar feit kan begaan, blijkt ook uit de tekst van art. 487 Sv, waar bijv. bepaalde dwangmiddelen, en ook opsporing - zij het derhalve niet om tot vervolging te kunnen komen - zijn toegestaan in gevallen, waarin uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat zo iemand een strafbaar feit heeft begaan. Ik neem aan dat deze vaststelling voor de civiele rechter van belang is, wanneer deze art. 6:162 BW (de onrechtmatige daad-bepaling) hanteert. De bovengrens van het strafrechtelijk 'kindschap' ligt normaliter op achttien jaar, waarbij ik daarlaat dat soms op zestien- en zeventienjarigen volwassen-sancties kunnen worden opgelegd, anderzijds op volwassenen tot 21 jaar onder omstandigheden jeugdstraffen.
Slotopmerking: ook in de Lex Mulder worden (art. 3 lid 2) de twaalfminners uitgeschakeld. Hun kan derhalve geen administratieve sanctie worden opgelegd.
Jeugdigen, speciaal genoemd in de verkeerswetgeving
De verkeerswetgeving zelf maakt doorgaans geen onderscheid in leeftijd. Niemand, oud of jong, mag zich volgens art. 5 WVW 1994 zodanig gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt enz. Zo zal een van het trottoir geraakte kleuter, waggelend op een druk bereden fietspad, verkeersrechtelijk gezien even fout zijn als wanneer een dronken student zo iets overkomt. Wel is het zo, dat een verkeersdeelnemer doorgaans moet kunnen lopen, dus baby's in een kinderwagen, en in een wandelwagentje gezeten en thuis in de box kruipende kleuters doen niet mee.
Toch is er nog wel een enkele bepaling te noemen, waarin de leeftijdsgrens een rol speelt. Ik noem als voorbeeld art. 110 jo art. 177 lid 1 sub a WVW, strafbaar stellend de achttienminner die een motorrijtuig bestuurt. Ook voor het besturen van een bromfiets is er een leeftijdsgrens, nl. 16 jaar (art. 110 lid 2 WVW 1994 jo art. 5 lid 1 sub b Reglement rijbewijzen). Paardrijden mag blijkbaar iedereen. De WVW zwijgt hier over. Ook de gemeentelijke APV's hebben dit niet geregeld, zo ik van de VNG vernam. Wèl worden door een aantal maneges e.d. vanwege de Stichting Recreatie Ruiter te Baarn na met vrucht gedaan examen ruiterbewijzen uitgereikt, in de regel aan personen van 12 jaar en ouder. Zo'n ruiterbewijs is niet zelden verplicht als men wil paardrijden op grote landgoederen.
Tenslotte: om als verkeersbrigadier te fungeren moet men wèl een bepaalde leeftijd hebben bereikt, maar die is gesteld op slechts 10 jaar (art. 10 Besluit verkeersbrigadiers, Strct 1991, 202). Ik heb begrepen dat men in de praktijk opteert voor een iets hogere leeftijd, maar de tienjarigen schijnen het ook goed te doen.
Nog een kleine toevoeging: Als een desbetreffend advies van de stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid wordt opgevolgd, zullen na het voldoen aan een rijproef autorijbewijsbezitters zo maar een eenvoudige motorscooter mogen besturen. Edoch deze faciliteit zou alleen mogen gelden voor automobilisten vanaf 25 jaar. Aldus las in de Telegraaf van 20 oktober 1998.
'Verkehrswidrig' gedrag van kinderen
Zoals wij hiervoor reeds betoogden, zal de toepassing van art. 5 WVW niet afhankelijk zijn van de leeftijd van de gevaarzetter. Zo zal (HR 23 januari 1986, NJ 1987, 482, VR 1987, 36) de achtjarige jongen (Frank) die met een andere jongen (zichtbaar voor de bestuurder van een naderende auto) stond te praten en plotseling de rijweg opstapte evidentelijk als gevaarveroorzaker hebben gefungeerd. Eveneens het tienjarige meisje Marbeth (HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721, VR 1991, 119) dat vanuit de oprit van een huis zonder uit te kijken de weg opfietste en met een auto in aanraking kwam. Hetzelfde geldt voor de dertienjarige Ingrid die op een kruising met haar fiets de weg ging oversteken en toen in botsing kwam met een bestelauto (HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720, VR 1990, 174).
In het laatste geval zal de strafrechter wellicht nog wel van een strafbaar (schuldig) gedrag van het meisje uitgaan. De twee eerstgenoemde kinderen zijn, zoals uit het voorgaande volgt, niet vervolgbaar, hoezeer men ook hun een zekere verantwoordelijkheid kan toebedelen. Zie ook de hiervóór genoemde lage leeftijdsgrens voor verkeersbrigadiers. Met andere woorden, ik zou ook daar 'schuld' niet willen uitsluiten. Pas wanneer wij te maken hebben met kinderen die nog niet naar school gaan, mag men veronderstellen dat zij nog niet weten hoe het op de weg toegaat. Maar nogmaals: voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid waarover we het hier hebben, is dit allemaal 'graue Theorie'. De hiervoor aangehaalde arresten zijn dan ook alle civielrechtelijke beslissingen.
Culpa, grove schuld, zal men voor deze leeftijdscategorie - ik denk dus nu aan schoolkinderen tot de leeftijd van twaalf jaar - zelfs in theorie niet of nauwelijks kunnen aannemen. Ook voor de categorie 12 tot 14 jaar (pubers) kan ik mij zo'n judicium niet makkelijk voorstellen. Voor de groep 14 tot 18 zullen er in de praktijk wel gevallen voorkomen, dat een jeugdig persoon geacht kan worden hoogst onvoorzichtig, bijv. als bromfietser, te hebben gereden, waardoor een automobilist die hem trachtte te ontwijken is verongelukt. Op een gegeven ogenblik zal nl. niet meer gezegd kunnen worden dat oudere kinderen, adolescenten, als verkeersdeelnemer het voor culpa vereiste risicobesef missen.
Zoals wij hierboven stellen, zal de rechter (kantonrechter, resp. kinderrechter) niet de in de WVW aangekondigde straffen opleggen, maar die genoemd in art. 77h Sr, waaronder speciaal vermeld dienen te worden de taakstraffen, dus het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Ook noem ik nog even de HALT-afdoening in de voorfase (art. 77e), dus het deelnemen aan een leerproject (hetgeen in 1997 in zo'n 20.667 gevallen gebeurde) en de bijkomende straf, die ook in niet-verkeerszaken mogelijk is: de ontzetting van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, iets wat in Duitsland ook mogelijk is bij bepaalde commune delicten, gepleegd door volwassenen (vervoeren van drugs of gestolen goederen of het oppikken van vrouwen met het oogmerk ze te verkrachten).
Het m.i. niet uitgesloten dat ouders, onderwijzers en anderen die krachtens wet of overeenkomst met het toezicht op kleine kinderen belast zijn, doch daarvan een potje maken, door hun laakbare onachtzaamheid gezegd kunnen worden gevaar op de weg te hebben veroorzaakt, dan wel grove schuld te hebben aan de dood of het zware letsel dat derden is overkomen.
Zo'n verantwoordelijkheid heeft ook de bestuurder voor een in zijn auto meegenomen klein kind. In denk bijv. aan het door deze onvoorzichtig openen van een portier, of het verlaten van de auto zonder enige voorziening, waardoor het kind kans krijgt de auto in beweging te zetten en een aanrijding veroorzaakt. Zo iets heeft zich in de praktijk wel voorgedaan. Weliswaar zijn de kleuters primair de schuldigen (zij het niet vervolgbaar), maar de automobilist kan wel terzake van gevaarzetting, resp. grove schuld vervolgd worden.
De zorgplicht voor kinderen
Hier gaat het niet om kinderen als daders van een verkeersdelict, maar om gevallen waarin zij, althans primair, als slachtoffer van een door een automobilist 'veroorzaakt' ongeval worden gezien. Ook hier heeft men te maken met de hierboven reeds gesignaleerde groepen: heel kleine kinderen (kleuters), kinderen die de lagere school bezoeken en oudere kinderen (jeugdigen). Natuurlijk kan een automobilist deze categorieën niet scherp onderscheiden, maar een algemene indruk zal hij toch wel kunnen krijgen. Zo zal hij bij het zien van een kleuter die, blijkbaar even zonder toezicht geraakt, op het trottoir of de rijbaan loopt, op verkeersvreemd gedrag voorbereid dienen te zijn. Van schoolkinderen die normaal van de weg gebruik maken, zal hij ook voor het vervolg normaal gedrag mogen verwachten. Stuit hij echter op een troep onordelijke, eventueel met meer dan twee naast elkaar fietsende speelse jongelui, dan mag hij op correct gedrag tijdens het passeren niet zonder meer rekenen (zie over dit onderwerp nader M. Otte in de Verkeersrechtspecial 'De kwetsbare verkeersdeelnemer', Verkeersrecht 1992, p. 185).
Soms heeft de verkeerswetgever zelfs uitdrukkelijk de bestuurder een zorgplicht t.a.v. een kind opgelegd. Zo is het degene die rijonderricht praktiseert verboden zulks te geven aan een achttienminner (art. 100b lid 1 onder c WVW 1994). Voorts is het een autobestuurder verboden passagiers jonger dan 12 jaar te vervoeren anders dan op een kinderbeveiligingszitje (art. 59 lid 4 RVV 1990). En fietsers en bromfietsers mogen kinderen beneden acht jaar slechts vervoeren op een doelmatige en veilige zitplaats (art. 61 RVV 1990).
Slotopmerkingen
Het lijkt mij aannemelijk dat de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad (en hetzelfde geldt voor geplande wetgeving op dit terrein), waarin het accent zwaar wordt gelegd op het risico dat aan het besturen van een auto enz. is verbonden en daarmee op aansprakelijkheid voor de schade, zodat, zo wij hiervoor zagen, zelfs het onverwacht geconfronteerd worden met een vanuit een oprit van een huis de weg op fietsend meisje van 10 jaar geen overmacht oplevert, voor het verkeersstrafrecht niet model kan staan. Zou dat het geval zijn, dan komen wij, sterk overdreven gezegd, terecht - aldus Elink Schuurman in Just 1993, nr 2, p. 53 - in de tijd dat voor iedere auto iemand met een rode vlag moest lopen. In het verkeersstrafrecht staat nu eenmaal niet de vraag voorop wie voor de schade moet opdraaien, maar het verplaatsingsgedrag zelve. Misschien mag ik nog verwijzen naar een dezerzijds opmerking hierover in het boekje Hoofdwegen, 1992, p. 5.
Dan attendeer ik nog even op de thans (ik herinner aan de affaire Lelystad: meisje van drie jaar vermoedelijk door wangedrag van twee negenjarige jongens om het leven gekomen) weer actueel geworden kwestie van het niet-vervolgbaar zijn van twaalfminners. Zo men weet hebben kamerleden van VVD en CDA aangedrongen op verlaging van de leeftijdsgrens, maar onze minister Sorgdrager heeft gezegd dat zij daarvoor niet voelt: men zal zich met civielrechtelijke maatregelen, o.t.s., eventueel gepaard met uithuisplaatsing, tevreden moeten stellen. Erkend moet worden dat een eventuele verlaging van de grens ook maar een verschuiving van het probleem betekent. Verlaging tot tien zou bijv. in het Lelystad-geval toch nog geen strafvervolging mogelijk hebben gemaakt. Kinderrechters en Raden voor de Kinderbescherming, zo heb ik ergens gelezen, zijn dan ook niet enthousiast.
Wèl zou men, meer dan tot dusverre, aandacht moeten besteden aan de signalen die met name de politie niet zelden ontvangt over hinderlijk gedrag van kinderen, waarbij wij overigens niet alleen denken aan die beneden de twaalf. De ervaring leert dat er zo iets is als een criminele carrière, die liefst op zo jong mogelijke leeftijd gesignaleerd en doorbroken moet worden. De criminologen hebben hier mooie Amerikaanse oneliners voor. Ten onzent is hierover het een en ander te vinden in het in 1994 uitgekomen rapport van de commissie-Van Montfrans, dat een daarop afgestemde aanpak van de politie, maar ook van jeugdhulpinstanties e.d. heeft gestimuleerd. Zo wordt in Groningen sinds kort over door de politie opgemaakte pv's in kinderzaken - ik meen wekelijks - door vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg(organisaties), politie en OM vergaderd, waardoor een integrale aanpak mogelijk wordt, en bijv. onmiddellijk met het maken van - wat ik nu maar noem - een voorlichtingsrapport kan worden begonnen. De tijd vóór de zaak op de zitting komt, wordt daardoor aanzienlijk verkort. Ook is er, zo begreep ik, een centraal meldingspunt, dus een telefoonnummer, waar onrustbarende gedragingen van kinderen kunnen worden doorgegeven.
Elders zijn vergelijkbare initiatieven genomen, bijv. in Twente ('De Twentse Omslag'), en in het politiedistrict Holland-Midden. Het hoofd van de jeugd- en zedenpolitie aldaar schatte, zo las ik in de Haagsche Courant van 28 februari 1998, dat er per jaar in zijn regio zo'n 200 12-minners, jongens en meisjes, na een misdrijf op het politiebureau belanden. Hoewel, zo ik deed uitkomen, geen echte straf mogelijk is, wordt daar overwogen voor deze categorie een onofficiële taakstraf in de zin van art. 77e Sr in te voeren via het bureau HALT (zie hierover bijv. NLR, p. 546 en 557). Dit gaat echter in dit geval slechts met toestemming van de ouders. Aan Amerikaanse oplossingen als risico-strafrecht voor de ouders en aan zero-tolerance zijn wij in Nederland gelukkig niet toe. Ergens hebben wij blijkbaar nog wel wat sympathie overgehouden voor het oude, klassieke: Sunt pueri pueri, pueri puerilia tractant.
Ik kan als eenvoudig strafjurist niet beoordelen of deze veelzijdige aanpak zoveel succes heeft als bijv. de Amerikanen voor hun multi-actoriële 'inzet' claimen. Veel hangt immers af van de wijze waarop een en ander wordt 'gemeten'. Maar evident is dat de wijze, ('vroegtijdig, snel en consequent'), waarop men in Groningen en elders in Nederland te werk gaat alleen maar positief gewaardeerd kan worden. Ik hoop dat ook het onderdeel van het onwettig gedrag dat het verkeer ongunstig beïnvloedt - en daartoe reken ik bijv. behalve het (brom)fietsen op trottoirs en het rijden zonder licht, ook de niet zelden door nog rijonbekwame jeugdigen gepleegde en dan ook nog tot verkeersgevaar leidende joyriding - ('Joyrider ramt zeven auto's'; aldus een kop in de NRC van 29 augustus 1998)- hierbij betrokken zal worden.