pag. 102 VR 2008, De fiscus en vergoeding van letselschade; verschil van inzicht blijft!

VRA 2008, p. 102
2008-04-01
Mr. R.M.J.T. van Dort
In zijn bijdrage over de belastinggarantie in dit blad [1] benadert Pelckmans de noodzaak tot het bedingen van een belastinggarantie vanuit het civielrechtelijk perspectief. In dit artikel ga ik in op de fiscale aspecten, die Pelckmans om hem moverende redenen onbesproken heeft gelaten. Aan de hand van niet eerder besproken recente rechtspraak, zal ik schetsen waarom en in welke gevallen een schadevergoeding bij letsel zal worden belast met inkomstenbelasting en in welke gevallen dat niet aan de orde zal zijn. Aan de hand van mijn artikel zal dan vanzelf duidelijk worden dat de stelling van Pelckmans dat een belastinggarantie bij het afwikkelen van letselschadedossiers onontbeerlijk is, een volkomen juiste is [2] .
De fiscus en vergoeding van letselschade; verschil van inzicht blijft!
VRA 2008, p. 102
Mr. R.M.J.T. van Dort [3]
Inleiding
Vergoeding van schade kan zeer divers zijn. Zowel voor wat betreft de aard van de te vergoeden schade als voor wat betreft de omvang ervan. Fiscaal is er bovendien verschil of een vergoeding wordt uitgekeerd aan een zelfstandig ondernemer of aan een loontrekkende. Hetgeen partijen op basis van hun civielrechtelijke verhouding tot elkaar afspreken en vastleggen, is voor de fiscus niet zonder meer maatgevend. Al stellen partijen onderling vast dat een vergoeding niet belastbaar is met inkomstenbelasting, dan kan de fiscus daar anders over denken en toch een aanslag opleggen of een aangifte van inkomstenbelasting corrigeren. In de fiscale rechtspraak komen nog steeds met enige regelmaat zaken aan de orde waarbij partijen (de verzekeraar en het slachtoffer) ervan uitgingen dat een schadevergoeding niet kon worden belast als belastbaar inkomen, terwijl de fiscus daar fundamenteel anders over dacht. Het verschil van inzicht heeft dan met name betrekking op vergoedingen aan zelfstandig ondernemers, in mindere mate op vergoedingen die zijn uitgekeerd aan loontrekkenden of anderen. Bovendien blijken de geschillen steeds te gaan over de belastbaarheid van een vergoeding die ten titel van verlies van verdienvermogen werd uitgekeerd, hoogst zelden is er verschil van mening over het onbelaste karakter van smartengeld of van kostenvergoedingen. De in deze bijdrage te bespreken recente rechtspraak betreft ook vergoedingen wegens verlies van arbeidsvermogen aan ondernemers. Desalniettemin kunnen daaruit, in samenhang met eerdere rechtspraak, ook conclusies worden getrokken voor de (al dan niet) belastbaarheid van vergoedingen bij inkomensnadeel aan loontrekkenden.
Voor een goed begrip van een en ander zal ik eerst kort ingaan op enkele hoofdlijnen uit de inkomstenbelasting en het voor de letselschadepraktijk nog immer belangrijke arrest van de Hoge Raad uit 1983 gepubliceerd in Verkeersrecht 1985, nr 36. Vervolgens zal ik aan de hand van de meest recente (en nog niet eerder besproken) jurisprudentie nader uiteenzetten hoe wordt beoordeeld of een vergoeding voor inkomensnadeel wordt belast als inkomen of juist niet. Daarbij komen dan vanzelf nog enkele andere relevante fiscale aspecten aan de orde zoals de vraag of de benaming van een vergoeding of de verwijzing naar specifieke financiële gegevens bij het berekenen van de claim, voor de beoordeling van de belastbaarheid al dan niet doorslaggevend of relevant is.
Enkele hoofdlijnen uit de inkomstenbelasting
De inkomstenbelasting wordt geheven over het inkomen van de belastingplichtige. Het begrip 'inkomen' wordt beoordeeld op basis van de bronnentheorie of het bronnenstelsel, dat aan onze inkomstenbelasting ten grondslag ligt. Alleen inkomsten die worden verkregen uit een aantal in de wet genoemde bronnen kunnen worden belast. Voordelen of baten die niet voortvloeien uit de in de wet genoemde bronnen, kunnen dus onbelast worden ontvangen [4] . De inkomstenbelasting kent als bronnen van inkomen onder andere (het verrichten van) arbeid en vermogen. Onder de bron arbeid wordt dan verstaan zowel arbeid die wordt verricht in een zelfstandige onderneming als arbeid die wordt verricht in dienstbetrekking. Inkomsten bij een zelfstandig ondernemer worden belast als winst uit onderneming, bij werk in loondienst wordt het inkomen belast als loon uit dienstbetrekking [5] . Hierbij dient te worden vermeld dat het begrip 'winst' volgens de inkomstenbelasting ruim wordt geïnterpreteerd. In feite worden alle voordelen die worden behaald met het drijven van een onderneming tot de belastbare winst gerekend, ongeacht hun benaming of vorm. Ook niet beoogde voordelen, zoals een schadevergoeding, kunnen daar dus onder vallen [6] . Onder 'loon uit dienstbetrekking' wordt verstaan 'al hetgeen uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten'. Ook loon wordt dus ruim geïnterpreteerd. Een aan een werknemer door de werkgever toegekende schadevergoeding, zou om die reden belast kunnen zijn als loon uit dienstbetrekking [7] .
In de heffingsstructuur van de Wet IB 2001 vindt heffing plaats naargelang de categorieën van inkomsten in afzonderlijke boxen. Er zijn 3 categorieën van inkomsten die worden toegerekend aan een box en per box, nagenoeg geheel gescheiden van elkaar, worden belast. Een inkomensbestanddeel hoort altijd thuis in één box en elke box heeft zijn eigen fiscale regime. In feite wordt dus belasting berekend per categorie inkomsten per box.
In box 1 worden de inkomsten uit werk en eigen woning belast alsmede de periodieke uitkeringen en verstrekkingen. 'Inkomen uit werk' is het verzamelbegrip voor winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking en het resultaat van eventuele overige werkzaamheden. Daaronder valt dus ook een vergoeding voor gederfde winst of gederfd loon. Als daar sprake van is, wordt een dergelijke vergoeding belast tegen het normale tarief, dat wil zeggen tegen maximaal 52% [8] .
Rendement op c.q. uit vermogen, wordt forfaitair belast in box 3 op basis van de vermogensrendementsheffing. Het forfaitair vastgestelde rendement is 4% over het vermogen, de heffing bedraagt 30% daarvan. In feite leidt dat dus tot een effectieve heffing van 1,2% over het vermogen.
HR 29 juni 1983, BNB 1984, 2; VR 1985, 36
In dit voor de letselpraktijk nog immer belangrijke arrest liep een werknemer als gevolg van een bedrijfsongeval ernstig letsel op en raakte daardoor volledig arbeidsongeschikt. De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar vergoedde de schade waaronder smartengeld en inkomensverlies. De fiscus belastte de gehele schadevergoeding als loon uit dienstbetrekking.
De Hoge Raad was evenwel een andere opvatting toegedaan en overwoog:
'Dat door een werkgever op grond van diens aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval aan deze werknemer betaalde vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht - behoudens bijzondere omstandigheden, zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst, waaromtrent te dezen niets is vastgesteld - niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt;'
De gehele schadevergoeding werd dus niet als loon uit dienstbetrekking gezien en kon als zodanig dan ook niet worden belast.
Dit oordeel van de Hoge Raad week nogal af van diens eigen eerdere oordelen en oordelen van lagere rechters tot dat moment [9] . De benadering van de Hoge Raad laat zich als volgt nader verklaren.
De term 'verloren gegaan arbeidsvermogen' of 'verlies van arbeidskracht' duidt op een zodanige aantasting van de bron arbeid, dat die bron als 'verloren gegaan' moet worden beschouwd. De schadevergoeding compenseert de verloren gegane bron en niet de inkomsten die uit de bron werden gegenereerd. Aangezien onze inkomstenbelasting is gebaseerd op het bronnenstelsel waarbij alleen inkomsten (of vergoedingen) worden belast die zijn genoten uit de bron, behoort de schadevergoeding die een verloren gegane bron van inkomsten als zodanig compenseert, niet te worden gezien als inkomen en behoort die buiten de belastingheffing te blijven.
Dus wanneer als gevolg van letsel de betrokkene niet meer in staat is zijn oorspronkelijke verdiencapaciteit te benutten voor het genereren van inkomsten is, in de leer van de Hoge Raad, de bron verloren gegaan en is de compensatie daarvan niet aan te merken als gederfd en belastbaar inkomen [10] .
In zijn uitspraak van 1983 had de Hoge Raad aangegeven hoe diende te worden omgegaan met een schadevergoeding bij verloren gegaan arbeidsvermogen. In die uitspraak was sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid, hetgeen een aanwijzing vormde voor de gedachte dat van verloren gegaan arbeidsvermogen slechts sprake was bij blijvende arbeidsongeschiktheid. Alleen dan was het oorspronkelijk arbeidsvermogen echt 'verloren gegaan' en betrof de schadevergoeding de compensatie van de verloren gegane bron. Dat betekende echter niet zonder meer dat wanneer het arbeidsvermogen niet (definitief) verloren was gegaan, maar als gevolg van letsel tijdelijk niet benut kon worden, er sprake was van gederfd inkomen en de schadevergoeding belastbaar was.
Dit kristalliseerde verder uit in de rechtspraak van na 1983. Daaruit kan worden afgeleid dat er onderscheid wordt gemaakt tussen een vergoeding van inkomensnadeel bij blijvende arbeidsongeschiktheid en een dergelijke vergoeding bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid. In de lijn van de uitspraak van de Hoge Raad uit 1983, wordt er bij blijvende arbeidsongeschiktheid vanuit gegaan dat de schadevergoeding de verloren gegane bron 'arbeidsvermogen' compenseert en derhalve onbelast door het slachtoffer kan worden ontvangen [11] . Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid daarentegen is er geen sprake van een bron die 'verloren is gegaan', doch is die gedurende een periode niet of minder benut maar overigens latent aanwezig gebleven. De vergoeding die alsdan ter compensatie van het inkomensnadeel wordt uitgekeerd, compenseert dan ook niet een verloren gegane bron, maar daadwerkelijk het gederfde loon of de gederfde winst. De schadevergoeding wordt in die gevallen dan ook net als 'normaal' loon of als winst belast - tegen het normale tarief - in box 1 [12] .
Recente rechtspraak
In nog niet eerder besproken recente rechtspraak is een en ander nog eens uitvoerig aan de orde gekomen [13] . Overigens valt bij bestudering van de relevante rechtspraak op dat, behoudens HR 21 februari 2001, BNB 2001, 150, in de jaren vanaf 2000 de rechtspraak vooral betrekking heeft op schadevergoedingen die zijn uitgekeerd aan zelfstandig ondernemers.
In Hof Arnhem 3 augustus 2005 (LJN AU1964) loopt een zelfstandige met een doe-het-zelf-zaak als gevolg van een verkeersongeval eind 1998 whiplashletsel op. Gedurende een periode van ongeveer 4 maanden is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, waarna die ongeschiktheid afneemt en er in de loop van september 1999 sprake is van volledig herstel c.q. volledige arbeidsgeschiktheid. In 2001 wordt een schikking getroffen tussen betrokkene en de verzekeraar, waarbij aan betrokkene o.a. een vergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen wordt uitgekeerd, waarvan partijen menen dat die niet als inkomen kan worden belast. Het hof overweegt echter:
'4.1.
(…) Nu vaststaat dat belanghebbende op 13 september 1999, derhalve minder dan 9 maanden na het ongeval (…) weer volledig arbeidsgeschikt is verklaard (…), is geen sprake van een schadeloosstelling als gevolg van een blijvend en algemeen verlies van arbeidsvermogen.
4.2.
Nu in dezen sprake was van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid, acht het hof aannemelijk (…) dat de verzekeringsuitkering in de eerste plaats strekte tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade in de vorm van winstderving en van hogere ondernemingskosten die belanghebbende door zijn tijdelijke uitschakeling heeft moeten maken. (…) Gelet op de aard van de vergoeding behoort deze tot de winst. (…)'
Rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2006, AWB 05/404 (niet gepubliceerd)
Een zelfstandig autohandelaar raakt als gevolg van een verkeersongeval in 1998 arbeidsongeschikt. Hij staakt zijn onderneming kort nadien. De arbeidsongeschiktheidsverzekering van betrokkene keert uit op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De aansprakelijkheidsverzekeraar vergoedt aan betrokkene diens schade in de vorm van een lumpsum. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de uitkering heeft plaatsgevonden wegens 'geleden en te lijden materiële en immateriële schade en schade ten gevolge van het verminderd vermogen tot het presteren van arbeid'. De fiscus rekent de vergoeding tot de winst, omdat enerzijds de vergoeding is berekend op basis van jaarstukken van de onderneming en anderzijds omdat er uitgegaan is van een periode van 10 jaren waarover de vergoeding is berekend, derhalve gerelateerd aan tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De betrokkene [14] betoogde dat er sprake was van blijvende arbeidsongeschiktheid en dat de vergoeding derhalve verloren gegaan arbeidsvermogen compenseerde.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of een vergoeding zoals aan betrokkene toegekend al dan niet tot de winst dient te worden gerekend, van belang is of de vergoeding is toegekend voor blijvend verlies van arbeidsvermogen of voor tijdelijke verlies [15] . In het laatste geval betreft het een belaste vergoeding omdat die strekt tot vervanging van gederfde of te derven winst. Vervolgens concludeert de rechtbank dat vanwege de gehanteerde looptijd van 10 jaren bij het berekenen van de vergoeding én het gegeven dat partijen zich daarbij gebaseerd hebben op de jaarstukken van de onderneming, de vergoeding gederfde en te derven winst compenseert en derhalve als winst dient te worden belast.
Alhoewel de rechtbank (zij het met afwijkende bewoordingen) oordeelt in de lijn van eerdere rechtspraak en hetgeen in deze bijdrage is besproken, is de argumentatie op grond waarvan tot tijdelijke arbeidsongeschiktheid en dus tot belastbaarheid van de vergoeding wordt geoordeeld, op zijn minst opmerkelijk te noemen. Op het moment van het ongeval was betrokkene 50 jaar oud, de vaststellingsovereenkomst werd gesloten in 2001, toen betrokkene dus 53 jaar was. De looptijd van 10 jaren is in dat licht bezien dan logisch, rekening houdend met (enige vervroegde) pensionering in plaats van dat dit een overtuigende aanwijzing is dat sprake is van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Het feit dat de schade berekend is aan de hand van de jaarstukken van de onderneming is evenmin een overtuigend argument om tot belastbaarheid te concluderen, al gebeurt dat helaas wel vaker [16] .
Hof Arnhem 14 februari 2008, 06/00451
In deze zeer recente uitspraak raakt een zelfstandig ondernemer als gevolg van een ongeval in 1999 geheel arbeidsongeschikt voor zijn oorspronkelijke werk als ondernemer. Na verloop van enige tijd ontwikkelt de betrokkene andere kwaliteiten als zelfstandig ondernemer en genereert daarmee ook inkomsten. Zijn oorspronkelijke werk kan hij evenwel niet meer verrichten, hetgeen onder andere wordt bevestigd door het UWV en in een medisch rapport naar aanleiding van een onafhankelijke expertise. De fiscus acht een belangrijk deel van de aan betrokkene uitgekeerde schadevergoeding belastbaar als (gederfde) winst omdat sprake zou zijn van tijdelijke en geen blijvende arbeidsongeschiktheid.
Het hof oordeelt echter anders:
'4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een door een ondernemer ontvangen schadevergoeding wegens opgetreden letsel door een ongeval tot diens belastbaar inkomen moet worden gerekend, is bepalend of die schadevergoeding is genoten wegens een blijvend verlies aan arbeidsvermogen als zodanig (in het algemeen) dan wel om andere redenen, bijvoorbeeld - zoals de Inspecteur hier stelt - ter vervanging van gederfde of te derven winst uit onderneming waarin de betrokkene werkzaam was. Daarbij is niet doorslaggevend of voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding aansluiting is gezocht bij de jaarstukken van de onderneming.
4.2
Voor het antwoord op die vraag geldt als uitgangspunt dat aansluiting wordt gezocht bij de bedoeling van partijen zoals deze naar voren komt uit de correspondentie tussen partijen naar aanleiding van het ongeval en (eventueel) uit een tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst. (…)
4.6
Uit de (…) genoemde stukken blijkt dat ten aanzien van belanghebbende niet gezegd kan worden dat hij naar medische maatstaven beoordeeld slechts tijdelijk arbeidsongeschikt was. De omstandigheid dat een gelaedeerde ondanks blijvend letsel op inventieve wijze gebruik maakt van andere mogelijkheden om zelfstandig inkomen te genereren, heft zijn verlies aan arbeidsvermogen in het algemeen niet op. Onder arbeidsvermogen in het algemeen is immers ook begrepen het vermogen om de specifieke werkzaamheden te verrichten die belanghebbende voor het ongeluk uitvoerde zodat er op die grond geen reden is om de ter zake uitgekeerde schadevergoeding te belasten. Het feit dat voor de term arbeidsongeschiktheid ter beoordeling van het bestaan van een recht op een uitkering WAZ of WAO een andere maatstaf wordt aangelegd (…) maakt dit niet anders. (…)
4.8
Nu in dezen op medische gronden ook nog in 2007 sprake is van een blijvend verlies aan arbeidsvermogen op grond waarvan belanghebbende zijn oude werkzaamheden niet kan hervatten, acht het hof het aannemelijk dat - zoals belanghebbende stelt met verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst en de namens hem met de verzekeraar gevoerde correspondentie - de gehele schadevergoeding (…) ook werkelijk heeft gestrekt tot goedmaking van het verlies aan arbeidsvermogen (…).'
Het hof ziet vervolgens geen aanleiding de aan betrokkene ten titel van verlies van arbeidsvermogen uitgekeerde schadevergoeding in de belastingheffing te betrekken.
Resumé
Resumerend kan inmiddels op basis van de voorhanden zijnde rechtspraak worden gesteld dat:
-
Een schadevergoeding ter compensatie van inkomensnadeel bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid wordt gezien als gederfde winst of gederfd loon en derhalve wordt belast met inkomstenbelasting in box 1.
-
Een vergoeding ter compensatie van inkomensnadeel bij blijvende arbeidsongeschiktheid daarentegen (daadwerkelijk) een vergoeding betreft wegens verloren gegaan verdienvermogen die, conform de hoofdregel van BNB 1984, 2, niet belastbaar is als (gederfde) winst of als (gederfd) loon. Ook een vergoeding bij gedeeltelijke maar blijvende arbeidsongeschiktheid is een vergoeding wegens verloren gegaan verdienvermogen en kan onbelast door betrokkene worden ontvangen.
Uit de besproken recente rechtspraak blijkt bovendien dat de benaming van een vergoeding zoals tussen partijen overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst, niet maatgevend is voor belastbaarheid of onbelastbaarheid [17] . Dat voor de berekening van de schadevergoeding aansluiting wordt gezocht bij winst- c.q. jaarcijfers van de betreffende onderneming, voor en na ongeval, doet aan de beoordeling van de belastbaarheid evenmin iets af noch voegt zij daar iets aan toe. Voor berekening van de vergoeding dient nu eenmaal aansluiting gezocht te worden bij zoveel als mogelijk feitelijke gegevens, waarbij de jaarcijfers van de onderneming als uitgangspunt dienen. Daarmee wordt een onbelaste vergoeding niet opeens belastbaar, net zomin als een belaste vergoeding (bijvoorbeeld bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid) door het toekennen van een andere benaming opeens onbelastbaar wordt. Het gaat om de feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden geoordeeld of sprake is van blijvende of van tijdelijk arbeidsongeschiktheid. Een oordeel van het UWV of van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering of hetgeen daaromtrent blijkt uit medische stukken, kan daarbij doorslaggevend zijn.
Tot slot
Veelal wordt discussie over belastbaarheid of onbelastbaarheid van een vergoeding wegens inkomensnadeel gevoerd, nadat het dossier is gesloten. Op basis van een belastinggarantie wordt die discussie dan namens het slachtoffer c.q. de belastingplichtige gevoerd door de verzekeraar die de garantie heeft afgegeven. Zou een belastinggarantie zijn afgegeven die geen betrekking heeft op de totale uitgekeerde schadevergoeding, bijvoorbeeld met uitzondering van het bedrag dat aan smartengeld is betaald, dan loopt het slachtoffer het risico achteraf alsnog in de problemen te komen. Zoals hiervoor opgemerkt, is de fiscus niet gebonden aan hetgeen partijen in het kader van hun civielrechtelijke betrekkingen met elkaar hebben afgesproken. De fiscus kan bijvoorbeeld van mening zijn dat de gehele schadevergoeding in de belaste sfeer dient te worden betrokken. Wanneer de belastinggarantie daar niet volledig in voorziet, loopt het slachtoffer niet alleen het risico voor het deel dat buiten de garantie valt toch geconfronteerd te worden met een fiscale claim, maar bovendien dat de kosten van de fiscale procedure niet volledig door de verzekeraar zullen worden gedekt. Die kan zich immers op het standpunt stellen dat hij slechts hoeft in te staan voor de fiscale claim en kosten van een fiscale procedure voor zover een en ander betrekking heeft of voortvloeit uit dat deel dat in de garantie is genoemd.
Met name bij zelfstandig ondernemers dient er rekening mee te worden gehouden, dat de fiscus extra alert is. Het komt meer dan eens voor dat er al gedurende de periode dat de schade nog wordt geïnventariseerd, vragen worden gesteld of corrigerende aanslagen opgelegd. Dat gebeurt vooral in gevallen waarbij als gevolg van uitval van de ondernemer hoge kosten voor vervangende arbeidskrachten worden gemaakt en - zoals dat hoort - geboekt ten laste van de winst. Wanneer dan voorschotbetalingen in verband met die hoge kosten vervolgens in privé worden ontvangen en geboekt, kan de fiscus stellen dat met twee maten gemeten is en een en ander fiscaal corrigeren. In dergelijke gevallen verdient het aanbeveling de boekhoudkundige verwerking van de bevoorschotting niet alleen af te stemmen met de verzekeraar, maar zonodig ook met de fiscus. Dat kan in vele gevallen discussies of zelfs fiscale procedures voorkomen. Zouden de voorschotten moeten worden verwerkt in de verlies en winst rekening, dan heeft dat de consequentie dat ze meetellen als belastbare bate. In feite worden de betalingen dan gebruteerd, hetgeen de uiteindelijke schadelast zal doen toenemen.
[1] W.H.M.J. Pelckmans, De belastinggarantie: onontbeerlijk!, VR 2007 nr 12, p. 401 e.v.
[2] Aldus eerder: R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, Schadevergoeding, Fiscale Monografie 13, Kluwer 2002, par. 4.3.6.
[3] Directeur Van Dort Letselschade.
[4] De Wet IB 2001 is daarin overigens niet gewijzigd ten opzichte van de Wet IB 1964, waaraan ook de bronnentheorie ten grondslag lag.
[5] Wet IB 2001 art. 3.2 en art. 3.81; Zie ook R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, a.w., p. 54 e.v.
[6] Zie art. 3.2. Wet IB 2001 en diens voorganger art. 7 Wet IB 1964 en de toelichting daarop in de Vakstudie Inkomstenbelasting.
[7] Zie art. 3.82 Wet IB 2001 en art. 22 Wet IB 1964 evenals de toelichting daarop in de Vakstudie Inkomstenbelasting.
[8] Onder de Wet IB 1964 was het in sommige gevallen mogelijk een vergoeding wegens gederfde inkomsten te brengen onder het bijzondere tarief van artikel 57 Wet IB 1964, dat veel lager was dan het normale tarief. De Wet IB 2001 kent geen bijzondere tarieven meer. Zie meer uitvoerig: R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, a.w. par. 3.6.
[9] Zie o.a. HR 25-6-1958, BNB 1958, 257; HR 16-12-1960, BNB 1960, 335 en HR 4-4-1979, BNB 1979, 209. Zie ook: R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, a.w., par. 5.1.2.1.
[10] Later nog eens expliciet door de Hoge Raad herhaald in: HR 21-2-2001, BNB 2001, 150.
[11] Hof Den Haag 31-1-1996, VR 1996, 113; Hof Amsterdam 20-1-1999, VR 2000, 36; HR 21-2-2001, BNB 2001, 150.
[12] Enkele voorbeelden uit de rechtspraak: Hof Arnhem 7-2-1992, V-N 1992, p. 1601; Hof Amsterdam 2-2-2000, V-N 2000, 21.9; HR 1-11-2000, BNB 2001, 174. Hof Leeuwarden 12 januari 1996, V-N 1996, p. 2799 moet in dat kader worden gezien als een onnavolgbare uitschieter; zie ook R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, a.w., par. 5.1.2.4 en de uitvoerig behandelde rechtspraak in 5.1.2.3.
[13] Een drietal hier verder onbesproken gelaten evenzeer recente uitspraken, Hof Leeuwarden 12-8-2005, HR 6-10-2006 en Hof Arnhem 31-10-2006 zijn gepubliceerd en geannoteerd door R.M.J.T. van Dort in JA 2007 afl. 3, onder de nrs 53 en 54. Het Hof Leeuwarden week af van de in dit artikel besproken lijn door een vergoeding die was uitgekeerd in verband met gedeeltelijke doch blijvende arbeidsongeschiktheid van een zelfstandig ondernemer, tot de winst te rekenen en derhalve belast te achten. Deze uitspraak werd terecht door de Hoge Raad gecasseerd en terugverwezen naar een ander hof, geheel in de lijn van BNB 1984, 2. Het Hof Arnhem oordeelde in zijn uitspraak van 31-10-2006 evenzeer conform die lijn dat een vergoeding bij blijvende arbeidsongeschiktheid van een zelfstandig ondernemer, dient te worden gezien als een vergoeding wegens verloren gegaan verdienvermogen die derhalve onbelast door de betrokkene kan worden ontvangen.
[14] Eigenlijk de w.a.-verzekeraar die als gevolg van een aan betrokkene afgegeven belastinggarantie de fiscale procedure namens hem voerde.
[15] Het is verwarrend dat de rechtbank spreekt over tijdelijk en blijvend verlies van arbeidsvermogen, maar uit de context blijkt dat ze bedoelt tijdelijke en blijvende arbeidsongeschikheid.
[16] Ik kom daar verderop in dit artikel nog op terug.
[17] In Hof Arnhem 28-10-1999; Hof Amsterdam 2-2-2000, Hof Leeuwarden 1-10-1999 en Hof Leeuwarden 12-08-2005 werd in de vaststellingsovereenkomst gesproken over een lumpsum wegens verlies van arbeidsvermogen, desondanks werd de vergoeding belastbaar geacht. In Hof Arnhem 7-2-1992, Hof Den Haag 11-6-1993, Hof Leeuwarden 12-1-1996, Hof Den Haag 4-7-2001 daarentegen werd juist mede op grond van de tussen partijen gebezigde terminologie tot belastbaarheid geoordeeld. In HR 6-10-2006 en Hof Arnhem 31-10-2006 blijkt dat de verwijzing naar jaarstukken van de onderneming en het feit dat daar de berekening van het verlies van verdienvermogen op is gebaseerd, niets afdoet aan het oordeel dat sprake is van een vergoeding wegens verlies van verdienvermogen c.q. onbelaste vergoeding. De benaming die partijen aan de schadevergoeding of onderdelen daarvan geven, is dus weliswaar niet zonder meer maatgevend, maar blijkt in voorkomende gevallen wel van invloed te kunnen zijn op het uiteindelijke oordeel.
Zie ook: R.M.J.T. van Dort en J. Rensema, a.w. par. 5.1.2.7; R.M.J.T van Dort, Fiscaliteit en schadevergoeding; over belastbaarheid, zwart werk en het nieuwe belastingstelsel, VR 2001 nr 6; Anders: J. Streefkerk, Reactie op R.M.J.T. van Dort, Schadevergoeding en fiscaliteit, VR 2001, nr 9.