VRA 2006, p. 106
2006-04-01
F. Schirmeister
Kwaliteitsverbetering in het letselschadetraject
Verslag van het 17e LSA-symposion d.d. 27 januari 2006
VRA 2006, p. 106
F. Schirmeister
Onder de bezielende leiding van de algemeen directeur van Slachtofferhulp Nederland, drs J. Smit , vond ook dit jaar in het nog steeds prachtige Kurhaus te Scheveningen het jaarlijkse LSA-symposion plaats. De opkomst leek iets minder groot dan vorig jaar, maar de zaal was nog steeds goed gevuld.
Mr H.W.P.B. Taminiau mocht als voorzitter van de LSA iets over de achtergrond van het gekozen onderwerp vertellen. Hij benadrukte dat de LSA haar positie als deelnemer aan het NPP-overleg ondanks alle commotie over wel of niet normering niet ter discussie stelt. Het moge wellicht tijd zijn voor zelfreflectie binnen de eigen vereniging, het standpunt dat men niet akkoord kan gaan met de inhoudelijke normering van de schaderegeling, waardoor afstand wordt genomen van het mede daarop gerichte Tilburgse project, waarover later op de dag nog veel meer, staat nog steeds overeind. Het belang van het slachtoffer brengt mee dat het uitgangspunt behoort te zijn dat van de volledige schadevergoeding van het slachtoffer. Het stroomlijnen van de procedure om daartoe te komen staat daar los van en is ook voor de LSA acceptabel.
Smit beperkte zich niet tot het aan elkaar praten van de achtereenvolgende sprekers. In een korte heldere inleiding maakte hij duidelijk waar de belangen van het slachtoffer liggen. Het slachtoffer wil erkenning voor zijn positie als slachtoffer; hij is geen simulant en er mag geen sprake zijn eigen schuld dikke bult. Het slachtoffer moet in staat worden gesteld zijn leven weer snel op te pakken. Snelheid is derhalve geboden en een correcte en redelijke afdoening behoort regel te zijn. Het slachtoffer verlangt voorts dat hem recht wordt gedaan en dat de 'schuldige' wordt gestraft. Volgens Smit wordt de strijd om de zak met geld alleen maar heviger als aan het voorgaande geen gehoor wordt gegeven. Het slachtoffer zal dan trachten via de schadevergoeding compensatie te krijgen van datgene wat hij in het voortraject heeft gemist. Kortom, vanuit het perspectief van het slachtoffer valt er nogal wat te verbeteren.
Als eerste 'echte' inleider kwam de Amsterdamse rechter, inmiddels gedetacheerd bij de Raad voor de Rechtspraak, mw mr drs G. de Groot aan het woord. Na enige opstartproblemen van technische aard raakte zij al snel behoorlijk op stoom en werden de toehoorders getrakteerd op een snel voorbij trekkende reeks sheets, die het verdienstelijke betoog van de spreekster welhaast onnavolgbaar maakten. Gelukkig was er in de congresbundel ook een artikel van de spreekster over hetzelfde onderwerp opgenomen, Naar een buitengerechtelijk beroep op de rechter in deelgeschillen. Want daar ging het over. De Groot breekt een lans voor het vroegtijdig inschakelen van de rechter bij deelgeschillen teneinde daarmee de buitengerechtelijke afdoening van letselschadezaken te verbeteren en te bevorderen. Prettige bijkomstigheid daarbij is het voorkomen van bodemprocedures. Kortom, de rechter moet in een eerder stadium worden ingeschakeld teneinde de stokkende onderhandelingen weer op gang te brengen. Wat is een deelgeschil? Volgens De Groot moeten we daaronder verstaan discussies over de causaliteit, de persoon van de te benoemen deskundige, de bevoorschotting, de betaling van de advocaatkosten, welke deskundigen benoemd moeten worden, de inzage in het medisch dossier door de verzekeraar, de rekenrente, de arbeidsduur: hoe lang zou het slachtoffer hebben gewerkt, de ingangsdatum van de wettelijke rente en last but not least de omvang van de schadevergoeding.
De Groot wil voor dergelijke geschillen een eenvoudige rechtsgang creëren. Op het niveau van de civiele sector houdt dit in een verplichte procesvertegenwoordiging en een rechtsgang die leidt tot een uitspraak die als een bindende eindbeslissing geldt.
Het is geen onaardig idee van De Groot, mogelijk ook ingegeven door een streven de beperkte rechterlijke inzetbaarheid efficiënter te kunnen inzetten. Bepaalde geschillen kunnen er inderdaad aan in de weg staan dat de zaak minnelijk wordt geregeld. Aan de andere kant zou de rechter, mits voldoende deskundig op het terrein van de letselschade, in een bodemzaak ook veel kunnen winnen door een goede instructie van de zaak, inventarisatie van de beslispunten en het bewaken van de duur van de procedure. De ervaring leert dat het niet steeds deelgeschillen zijn die het minnelijk traject frustreren, maar doorgaans de grote kwesties zoals de aansprakelijkheid en de hoogte van de schadevergoeding en dat daarbij deelgeschillen ontstaan. De praktijk leert dat partijen vaak 'agree to disagree' en dat die attitude vaak niet leidt tot een deelgeschil, maar tot een algehele patstelling. Van advocaten mag overigens ook verwacht worden dat zij bij een civiele procedure duidelijk aangeven over welke kwesties zij een beslissing van de rechter vragen.
Stof tot nadenken dus.
De volgende spreker, prof. mr J.B.M. Vranken , hoogleraar in Tilburg, maar niet betrokken bij het Tilburgse project, zocht de grenzen van 'mediation' op. Het thema is samenwerken. Iedereen die betrokken is bij de letselschade zal zijn beste beentje moeten voorzetten. De klachten over de traditionele afdoening zijn bekend: de overheidsrechtspraak is traag en mede daardoor frustrerend. De schaduw van de overheidsrechtspraak hangt als een doemscenario boven het minnelijke traject. Op zoek dus naar andere meer informele vormen van geschillenbeslechting. Hij is naar zijn zeggen geen geharnaste tegenstander van mediation, maar evenmin een 'believer'. Hij neemt een middenpositie in. Ter illustratie daarvan neemt Vranken de toehoorders mee naar hoofdstuk VIII, Op zoek naar alternatieven, van zijn onlangs verschenen Algemeen deel van de Asser serie. Door sommigen, naar zijn zeggen, aangemerkt als een gevaarlijk boek.
Vranken constateert dat de overheidsrechtspraak steeds opener is geworden. Het gaat steeds meer om een belangenafweging: op eenieder rust de zorgplicht om met de gerechtvaardigde belangen van de ander rekening te houden. Daarbij draait het echter steeds om geld, terwijl een vordering tot empathie node wordt gemist. Mediation tracht daarentegen de juridische kaders te ontsluiten en vecht het juridisch perspectief aan. Een sluitend criterium om te bepalen of deze of gene zaak geschikt is voor mediation bestaat niet. De grens ligt daar waar de juridische oplossing voor een van de partijen de betere is. Van belang is dat partijen zelf hun oplossing kunnen kiezen. Dat kan alleen als je alles weet. Met enige afstand moet je naar je eigen positie kunnen kijken en je moet begrip hebben voor de positie van de ander. De rol van de mediator is onduidelijk. Hij moet onzichtbaar het proces bewaken. Leren van ervaringen met mediation is onmogelijk. Mediation kent vanwege de vertrouwelijkheid geen jurisprudentie.
Mediation zal volgens Vranken altijd kleinschalig blijven. Een landelijke regeling is uitgesloten. Onder verwijzing naar het eindrapport van de commissie Fundamentele herziening procesrecht pleit Vranken ervoor meer aandacht te schenken aan de voorfase van het geschil. Van de wetgever mag volgens Vranken op korte termijn niet al te veel worden verwacht, van zelfregulering door betrokkenen des te meer. Alle betrokkenen zouden zich moeten inspannen om samen afspraken te maken. Bindende kracht behoort daarbij niet het uitgangspunt te zijn. De gemaakte afspraken zullen zich in de praktijk moeten bewijzen. Het is een hoopvol signaal dat de LSA blijkens het onderwerp van deze dag zich bewust is van haar verantwoordelijkheid.
The thinking hats is de titel die de volgende spreker, mw drs G.W.L. Verburg-Balke , voorzitter van de Whiplash Stichting Nederland, aan haar bijdrage gaf en die de voorzitter verleidde tot de opmerking: In de winkel van Sinkel is alles te koop, hoeden, petten en dameskorsetten. De toon is gezet.
Na een aantal wervende opmerkingen over belang, doelstelling en omvang van haar organisatie kwam zij ter zake. De whiplashpatiënt is vaak een speelbal in het krachtenveld van zorg, arbeid en letselschade. Hoe kan het beter. Zet eens een andere 'thinking hat' op! We moeten ons verplaatsen in de positie van het slachtoffer. Teneinde het denken over whiplash te bevorderen en meer inzicht te krijgen in de problematiek van whiplashslachtoffers werd de zaal het model van Edward de Bono voorgeschoteld. Het denkproces wordt daarbij opgesplitst in zes verschillende denkniveaus. Het begint met de feiten, daarna de emoties, vervolgens het onbegrip van de buitenwereld; dan de positieve ontwikkelingen: erkenning, de wensen van de patiënt; om te eindigen met de toekomst: meer medisch onderzoek, betere en snellere ondersteuning van de werkplek.
Opvallend is dat niet alleen verzekeraars vanuit deze hoek kritiek krijgen, zij willen alleen maar hun schade beperken, maar dat ook belangenbehartigers die teveel denken aan het opschroeven van hun uren, met wantrouwen worden bekeken. Voor Verburg-Balke staat het herstel van de patiënt voorop, daarnaast speelt erkenning een belangrijke rol. Zij pleit niet voor een maximale, maar wel voor een redelijke schadevergoeding. De WSN zou graag zien dat er een databank wordt opgericht, waarin de ervaringen van allen die bij het letselschadetraject zijn betrokken, kunnen worden opgeslagen.
De whiplashpatiënt heeft volgens haar het recht om zelf de regie te voeren over zijn eigen herstel. Dat is wat de WSN beoogt en daarin moet zij worden gesteund. Kortom, een oproep zoals het een bevlogen bestuurder betaamt!
Na de copieuze - warme - lunch met wijn was het tijd voor een luchtig opgezet, maar oh zo serieus onderdeel van het programma. Mr A.J. Van , advocaat en prof. mr J.M. Barendrecht , de geestelijke vader en initiator van het Tilburgse project, discussieerden, gezeten in een prettig leunstoeltje, aan de hand van een aantal stellingen over de vraag hoe het toch is gekomen dat de LSA zich uit het project heeft teruggetrokken.
De eerste door Van betrokken stelling is dat het begrijpelijk is dat de LSA en de Werkgroep Artsen Advocaten (WAA) zich hebben teruggetrokken uit het procedurele normeringsoverleg, nu het advocaten nu eenmaal niet vrijstaat zich te binden aan een gedragscode die voorschrijft hoe zij de zaken van hun toekomstige cliënten moeten behandelen. Barendrecht noemt dit een misverstand aangezien het voor hem van meet af aan duidelijk was dat advocaten zich niet kunnen binden aan een code. Met name bij verzekeraars ontstond het gevoel dat van hen van alles werd geëist terwijl het bij de ander vrijheid blijheid was. De Tilburgse code beoogde niet meer dan een code van goede manieren bij het omgaan met schadegevallen.
De code beoogt de 'best practices' vast te leggen en is, zo legt Barendrecht uit, bindend als partijen hebben afgesproken zich eraan te houden.
Ter inleiding van de tweede stelling, de gedragscode biedt te weinig ruimte om in alle gevallen van de voorgeschreven handelwijze af te wijken, werd een fascinerende prent getoond. Het motto daarvan is: Wijd is de poort en breed is de weg die tot verderf leidt . De weg die tot het leven leidt is echter eng en de poort is nauw. Gelukkig bevat de linkerweg nog een smalle brug om op het smalle pad te komen. Van schetst het probleem dat de code inhoudt dat je geen eenzijdige stappen kunt nemen, bijvoorbeeld in kort geding een voorschot vragen. Barendrecht vraagt zich af of het wel zo erg is om te overleggen alvorens een kort geding te beginnen. De rechterlijke weg is echter heel erg lang en daarom kan de rechter volgens hem niet meer zijn dan een toevluchtsoord. Uiteindelijk moet het mogelijk zijn om naar de rechter te stappen. Van constateert dat aldus de angel eruit is.
Vervolgens discussieerden zij over het 'new balls please'-beginsel, hetgeen inhoudt dat bij stagnatie nieuwe behandelaars op de zaak gezet worden om met een frisse kijk opnieuw aan de slag te gaan. Volgens Van met name voor éénpitters een onmogelijke zaak. Volgens Barendrecht komt dit beginsel uit de koker van de verzekeraars, voor wie het immers eenvoudig is een andere behandelaar aan te wijzen. Het was een soort troefkaart. Inmiddels is het beginsel in de code afgezwakt.
Van: als we nu eens alle verplichtingen eruit gooien en alleen 'best practices' overhouden, die dan vanzelf een normering teweegbrengen? Barendrecht: iedereen wil vrij zijn, maar wil wel dat de andere partij zich netjes gedraagt. Als je alles aan partijen zelf overlaat wordt het niets. De code moet boven de markt komen te hangen. We willen geen toezichthouder of andere narigheid als Doctors van Leeuwen! Wel zou een bepaalde organisatie problemen bij een bepaalde partij kunnen signaleren en trachten op te lossen.
Barendrecht refereert ook aan het verhaal van Verburg-Balke. Moet de advocaat niet alleen juridiseren, maar de zaak ook vanuit een andere invalshoek benaderen? Enerzijds volledige schadevergoeding, anderzijds een 'zachte' maar rechtvaardige procedure?
De derde stelling is dat de gedragscode slachtoffers dwingt hun volledige medische dossier aan de verzekeraar prijs te geven. Van merkt op dat de code over deze kwestie nogal schraal is. Barendrecht bevestigt dit maar merkt op dat er na de derde versie van de code nog een tweetal expertmeetings zijn geweest. Daarbij bleek onder meer dat hoe groter het vertrouwen hoe minder informatie verzekeraars willen hebben. Als het integratietraject goed loopt, is de verzekeraar minder geïnteresseerd in de medische voorgeschiedenis.
Medische rapportages moeten volgens Barendrecht objectiever en veel meer 'evidence based' zijn. De rechtbank moet zich ervoor hoeden een arena te worden waar medische geschillen worden uitgevochten. Verzekeraars moeten terughoudendheid betrachten bij het opvragen van medische gegevens. Een verzekeraar behoort gerichte vragen te stellen en te motiveren waarom hij bepaalde informatie wil hebben. Doorgaans is informatie ouder dan drie jaar niet relevant, behoudens wellicht bij zeer langlopende vorderingen. Volgens Van zou een neutrale derde over de relevantievraag moeten beslissen. Het probleem daarbij is wel dat het een multidisciplinair probleem is.
De kemphanen lijken elkaar op een aantal punten te kunnen vinden. Van mijmert dan ook dat de LSA in de toekomst wel weer eens toenadering zal zoeken en Barendrecht stelt er nog steeds veel zin in te hebben. Wordt vervolgd!
Noodgedwongen door de uitloop van het vorige onderdeel, moest de volgende spreker, prof. mr A.J. Akkermans , hoogleraar aan de VU, zijn presentatie inkorten. Ik kan dan ook kort zijn. Akkermans bespreekt de activiteiten van de Projectgroep medische deskundigen in de rechtspleging van de VU en die van het project Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen (IWMD). Men heeft een bescheiden ambitie. Het doel is niet het ontwikkelen van alternatieve wegen waarlangs de afwikkeling van letselschade zou moeten plaatsvinden, maar om de kwaliteit van de huidige wijze van afwikkeling te verbeteren. De focus ligt op het medische traject, in het bijzonder op de medische expertise.
De aandacht richt zich in het bijzonder op de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling, de keuze van de persoon van de expertiserende deskundige, de aan het deskundigenbericht te stellen kwaliteitseisen, de procedure van de totstandkoming van het deskundigenbericht, de invloed van het blokkeringsrecht en de buitengerechtelijke expertise.
De werkwijze van de projectgroep is die van een denktank. Men formuleert een bepaald voorstel, dat vervolgens in de IWMD besproken wordt. Binnen die werkgroep, die bestaat uit in de praktijk werkzame juristen en medici, wordt vervolgens getracht om tot consensus te komen. Hierna wordt het betreffende voorstel, doorgaans in de vorm van een artikel of in de vorm van een - te downloaden - bestand, op de site van de VU gepubliceerd (www.rechten.vu.nl/iwmd).
Hoewel men vrij is het door de projectgroep ontwikkelde model van bijvoorbeeld de vraagstelling al dan niet te gebruiken, boekt men toch redelijk succes. Een aantal rechtbanken heeft inmiddels gekozen voor de IWMD-vraagstelling. Het model is het middel tot het doel, te weten het beter aansturen van de medisch deskundige.
Kortom, de aanpak van Akkermans c.s. is gelukkig niet zo pretentieus en dat verklaart mogelijk ook de geringe weerstand die het gebruik van de vruchten van deze denktank ondervindt. Jammer is dat Akkermans wel duidelijk maakt wat men doet, maar over de aanleiding nogal vaag blijft. Voldeed de bestaande vraagstelling niet en wie was die mening toegedaan? Lof voor het initiatief, maar enige argwaan over de legitimiteit. Is het een aardig academisch tijdverdrijf of levert het de praktijk daadwerkelijk voordelen op? What's in for the victim?
Ten slotte kwam Eoin Quill aan de beurt. De goede man, lecturer in Law of Torts, University of Limerick, Ireland, had de hele dag verhalen in een voor hem onbegrijpelijke taal moeten aanhoren en mocht eindelijk los. De voordracht van Quill ging over het Personal Injuries Compensation Process in Ierland.
Nadat aldaar in 1998 bij wet de jury in de meeste letselschadezaken was afgeschaft in de verwachting dat daardoor de door de rechter toegekende schadevergoedingen zouden dalen en om die reden de uitgaven van de verzekeraars zouden beperken, bleef dit effect uit. De wetgever liet het er niet bij zitten en gaf haar streven tot kostenverlaging verder gestalte met de instelling in 2003 van de Personal Injuries Assessment Board (PIAB). Dit orgaan heeft de opdracht de schade vast te stellen in letselschadezaken waarin de aansprakelijkheid is erkend. Eisers wier zaak onder het regime van de PIAB valt, kunnen slechts na verkregen toestemming zich tot de rechter wenden.
Het PIAB voorziet in een administratieve - louter schriftelijke - rechtsgang. De eiser betaalt een bedrag van 50 pond en iedere gedaagde een bedrag van 850 pond om de zaak in behandeling te nemen. De mogelijkheid bestaat dat het PIAB een vergoeding toekent voor de kosten van medische expertise, maar de vergoeding is beperkt tot 150 pond. Het PIAB is inmiddels teruggefloten door de High Court vanwege haar aanvankelijke weigering om te communiceren met de advocaten van de eisers en zich alleen rechtstreeks met de eisers te willen verstaan. De procedure die tot het vaststellen van de schadevergoeding moet leiden is schriftelijk, zonder een mondelinge behandeling.
'General damages', zeg maar het smartengeld, wordt vastgesteld aan de hand van een door het PIAB uitgegeven Book of Quantum waarin voor 4 verschillende soorten letselcategorieën de financiële grenzen staan aangegeven. Het betreft indicatieve waarden gebaseerd op gegevens van de verzekeringsindustrie, schikkingen bij de State Claims Agency en op rechterlijke uitspraken in 2003. Aan deze richtlijnen is het PIAB niet gebonden. De materiële schade wordt op basis van de overgelegde stukken vastgesteld. Zijn de partijen het eens met het door het PIAB toegekende bedrag dan krijgt die beslissing de kracht van een rechterlijke uitspraak. Is een van de partijen het niet eens met het vastgestelde bedrag dan staat de weg naar de rechter voor hem open.
Volgens de eigen verslaglegging bedraagt de gemiddelde doorlooptijd 9 maanden. Een verbetering vergeleken met de doorlooptijd van een procedure die gemiddeld 36 maanden duurt. Ook uit een oogpunt van kostenbesparing zou het systeem succesvol zijn. De gemiddelde kosten bedragen ongeveer 10% van de toegekende schadevergoeding, terwijl die voorheen 46% van de toegekende bedragen betroffen. Ook blijkt dat de 'klanten' in overgrote meerderheid tevreden zijn. Het is echter volgens Quil veel te vroeg om 'hosanna' te roepen. Het eerste rapport is slechts gebaseerd op 55 zaken en betreft niet de zaken waarin wordt voortgeprocedeerd. Het is, aldus Quil, ook nog maar de vraag of de eisers die tot dusverre geen vergoeding voor hun kosten van rechtsbijstand ontvingen, dat ook op termijn zullen blijven accepteren.
Kritiek vanuit de praktijk op dit stelsel is gericht op zowel de procedure die een zekere onevenwichtigheid kent ten faveure van de verzekeraars, die ervoor kunnen kiezen rechtstreeks naar de rechter te stappen en het feit dat verzekeraars goed geschoolde medewerkers kunnen inzetten en veel eisers dergelijke steun ontberen. De eiser die het niet eens is met het toegekende bedrag zal zich realiseren dat, als hij dat weigert, hij bij de rechter van voren af aan zal moeten beginnen. Eisers zullen om die reden wellicht genoegen nemen met te lage bedragen.
De kritiek richt zich ook op het Book of Quantum. De wet schrijft voor dat de PIAB de schade vaststelt overeenkomstig de 'principles of tort law'. Het is echter onduidelijk of de in het Book neergelegde richtlijnen daarmee wel in overeenstemming zijn, nu veel cijfers zijn gebaseerd op schikkingsbedragen waarvan niet duidelijk is in hoeverre deze afwijken van rechterlijke uitspraken, terwijl rechterlijke uitspraken slechts over een beperkte referentieperiode zijn opgenomen. Ook bestaat onduidelijkheid over de criteria die worden aangelegd om een bepaald bedrag toe te wijzen. Voor wat betreft de toewijzing van materiële schade is volgens Quil het gebrek aan transparantie opmerkelijk, zodat het moeilijk is een goede vergelijking te maken tussen het oude en het nieuwe systeem. Het zal duidelijk zijn dat, als zou blijken dat het oude systeem tot hogere uitkomsten leidt, het met de klanttevredenheid gauw zal zijn gedaan.
Ten slotte merkt Quil op dat het spijtig is dat de wetgever wel een radicale wijziging van het 'tort process' heeft teweeggebracht maar helaas het schadevergoedingsrecht als zodanig niet heeft willen hervormen. Het resultaat van de huidige normering is dat kleine schaden mogelijk overgecompenseerd worden en grote schaden te weinig worden vergoed.
Tijd voor de zaaldiscussie. mr J.M. Beer en prof. mr J.M. Barendrecht gaven ieder een eigen invulling aan de behoeften van het slachtoffer op het punt van de belangenbehartiging. Eens is men het over de noodzaak tot verbetering. Beer wil geen legitieme speelruimte inleveren. Barendrecht ziet geen verbetering zonder overleg met de wederpartij.
Het was een mooie dag die besloten werd door een stichtelijke opmerking van de voorzitter: 'Soms schrijf je dingen op die eeuwig leidend zijn'. Daar moeten we naar toe!