VRA 2009, p. 106
2009-04-01
Mr. W.H.M.J. Pelckmans
Met dank aan R.L. Borgdorff, mr P.C.M. ten Brummelhuis en mr A.J.F. van Dok voor hun kritisch commentaar.
De Raad van Toezicht Verzekeringen, een requiem?
VRA 2009, p. 106
Mr. W.H.M.J. Pelckmans [1]
Inleiding
Door het samengaan van verschillende professionele geschilleninstanties op het gebied van de financiële dienstverlening in het Klachten Instituut Financiële Dienstverlening (hierna: KiFiD) per 1 april 2007, verloor het Klachteninstituut Verzekeringen (hierna: Klachteninstituut) haar bestaansrecht. Genoemd samengaan was weer een gevolg van de invoering van de Wet op het Financieel Toezicht (hierna: WFT) op 1 januari 2007, met name artikel 4:17 lid 1 en 3 van genoemde wet.
Het voormalige klachteninstituut werd gevormd door de Ombudsman, die zich toelegde op de bemiddeling tussen de klager en de aangesloten partij, en de Raad van Toezicht Verzekeringen (hierna: Raad), welke Raad zich bezighield met de handhaving van de goede naam van het verzekeringsbedrijf. De Raad was dan ook de tuchtrechter van het Klachteninstituut. [2]
Klachten en geschillen over en met verzekeraars en andere beroepsmatig in de verzekeringsbranche werkzame partijen kunnen nu ingediend worden bij het KiFiD. Het KiFiD is een initiatief van financiële brancheverenigingen en de Consumentenbond om tot een kwalitatief hoogwaardige en eenduidige geschilleninstantie te komen, waarin alle bestaande geschillenregelingen zijn samengekomen. [3] Een klager bij het KiFiD wordt, in ieder geval in verzekeringszaken, geconfronteerd met een Ombudsman en een Geschillencommissie. De positie en werkwijze van de Ombudsman is nagenoeg gelijk gebleven maar de Geschillencommissie heeft een andere taak en werkwijze dan de Raad. De Raad was er voor een tuchtrechtelijke toetsing, terwijl de geschillencommissie vooral een geschiloplosser is.
Per 1 januari 2008 is daarnaast door het Verbond van Verzekeraars de Tuchtraad Financiële Dienstverlening (hierna: Tuchtraad) ingesteld. De Tuchtraad is ondergebracht bij het KiFiD en heeft als taak het handelen van verzekeraars te toetsen aan de bindende gedragscodes en regelingen van het Verbond. De Tuchtraad is een extra loket waar, zo is althans de bedoeling, in kortlopende procedures bindend wordt vastgesteld of een verzekeraar zich in een concreet geval redelijk heeft opgesteld. De Tuchtraad vervangt mitsdien de Raad. [4]
In dit artikel zal ik, in aanvulling op mijn eerdere artikel in Verkeersrecht, dan ook de uitspraken van de Raad behandelen, gewezen na 2006, voor zover deze tot op heden zijn gepubliceerd [5] en voor zover ze relevant zijn voor de letselschadepraktijk. Uitspraken van een tuchtrechter zijn enerzijds relevant, daar waar ze de bandbreedte bepalen die de bij de rechtsprekende organisatie aangesloten partijen hebben binnen de voor hen geldende (tucht)regels en anderzijds zijn de uitspraken van de tuchtrechter relevant daar waar zij een invulling geven aan de in Nederland levende rechtovertuigingen, als bedoeld in artikel 3:12 BW. [6] Nu de Tuchtraad de rol van de Raad heeft overgenomen, ligt het in de lijn der verwachting dat ook de door de Raad gevormde jurisprudentie van belang zal blijven. In een vervolgartikel kom ik terug op het KiFiD, haar werkwijze en reglementen en, voor zover dan gepubliceerd, de uitspraken van de Tuchtraad.
Ten slotte wil ik proberen in enkele grote lijnen de visie van de Raad te schetsen, daar waar het de toetsing van het handelen van verzekeraars betreft in zaken die (zijdelings) verband houden met letselschadezaken.
Materieel recht
Discussie over de feiten/aansprakelijkheid
De Raad blijft zich, nog steeds, verre houden van een uitspraak over de feiten, zo blijkt uit 2007/40 Rbs en 2007/90 WA . [7] Ook doet de Raad geen uitspraak over de aansprakelijkheidsvraag maar toetst hij slechts of het standpunt van de verzekeraar verdedigbaar is (2007/33 Mo, 2007/38 Mo, 2007/68 Mo).
Toetsingskader
Zoals bekend toetst de Raad slechts of het standpunt van de verzekeraar verdedigbaar is. [8] De klager hoeft overigens in zijn klacht niet expliciet aan te geven tegen welke regels de verzekeraar gezondigd zou hebben. De Raad toetst ambtshalve aan de gedragscodes en ereregelen (2007/46 Med.E).
Medisch
In medische aansprakelijkheidskwesties hoeft de verzekeraar de adviezen die zij krijgt van haar medisch adviseur volgens vaste rechtspraak van de Raad niet te verstrekken aan (de belangenbehartiger van) het slachtoffer. Het gaat dan immers om het medisch handelen en niet over de gezondheidstoestand van het slachtoffer (2007/65 WA ). [9]
Ook in het tuchtrecht speelt de patiëntenkaart een rol. [10] Een verzekeraar weigert in een 'whiplash-zaak' een orthopedische expertise op te starten, omdat de patiëntenkaart vanaf 10 jaar voor het ongeval niet beschikbaar wordt gesteld. De klager had reeds eerder een ongeval gehad met, in aansluiting daarop, nekklachten. De huisarts meldt dienaangaande een eenmalig consult, maar de orthopedisch chirurg spreekt over reeds jaren aanhoudende klachten. Het standpunt van de medisch adviseur van de door de verzekeraar ingeschakelde expert dat de patiëntenkaart vanaf 10 jaar voor het ongeval overgelegd diende te worden, acht de Raad verdedigbaar (2007/47 Med.E). Het standpunt van de Raad lijkt onverenigbaar met de later gewezen beschikkingen van de Hoge Raad van 22 februari 2008. [11] De vraag is dan ook, hoe de Raad thans zou oordelen.
Ook verdedigbaar is dat de expert in de hierboven bedoelde kwestie de zaak eenzijdig afwikkelt, zij het dat een waarschuwing die aan de eenzijdige afwikkeling voorafgaat, wenselijk was geweest (2007/46 Med.E).
NPP-richtlijnen en -aanbevelingen [12]
NPP-richtlijnen en aanbevelingen zijn niet van toepassing op situaties gelegen voor de inwerkingtreding van de eventueel op die situatie betrekking hebbende NPP-richtlijn of -aanbeveling. Een verzekeraar mag weigeren die richtlijn of aanbeveling met terugwerkende kracht toe te passen. De Raad formuleert zijn oordeel wat cryptisch door te vermelden dat dit standpunt 'althans toen' verdedigbaar was. Wat de Raad hiermee bedoelt is, althans voor mij, niet op voorhand duidelijk.
Voor wat betreft de NPP-aanbeveling 'Huishoudelijke Hulp' geldt overigens ook dat de verzekeraar deze niet behoeft toe te passen als er geen causaal verband aangenomen kan worden tussen de behoefte aan hulp en het ongeval, zo volgt uit 2007/38 Mo.
Gebondenheid aan afspraken met een schaderegelaar
Een verzekeraar schakelt een schaderegelaar in om de toedracht van een ongeval te onderzoeken en, bij gebleken aansprakelijkheid, de schaderegeling ter hand te nemen. Na onderzoek meldt de schaderegelaar dat de aansprakelijkheid wat hem betreft duidelijk is. Er volgt overleg over een eerste voorschot. De verzekeraar weigert echter dekking nu de schade zou zijn veroorzaakt door een motorvoertuig, hetwelk niet op de desbetreffende polis was verzekerd. De verzekeraar verweert zich met het argument dat in een brief aan de belangenbehartiger waarin het onderzoek aangekondigd wordt, vermeld wordt dat dit geschiedt onder voorbehoud van polisdekking en aansprakelijkheid. Nu de verzekeraar nadrukkelijk heeft geschreven dat het onderzoek onder voorbehoud van dekking zou plaatsvinden, acht de Raad het standpunt van de verzekeraar dat hij niet gehouden is polisdekking te verlenen, verdedigbaar (2007/3 WA ). [13]
Een verzekeraar is eveneens niet gehouden een advies over de regeling van een zaak, gedaan door een door hem ingeschakelde expert, te volgen, zeker niet indien de belangenbehartiger het voorstel in eerste instantie heeft afgewezen (2007, 54 Mo).
Varia
Een verzekeraar is niet verplicht mee te werken aan een arbitrage. Deze kwestie is als zodanig, in een verder niet erg opmerkelijke kwestie waarin de medisch adviseur van de belangenbehartiger en de medisch adviseur van de verzekeraar verschilden van mening, voorgelegd aan de Raad (2007/36 WA ). De verzekeraar kan volgens de Raad niet het recht ontzegd worden de zaak te laten toetsen door een onafhankelijke rechter.
De Raad blijft bij zijn eerdere beleid [14] om, in principe, geen proceskostenveroordeling uit te spreken. Leidraad hierbij is en blijft het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2003, NJ 2003, 537 , zo blijkt maar weer eens uit 2007/87 WA .
Soms levert het verzoek van een verzekeraar om een huisbezoek af te mogen leggen discussie op omdat het slachtoffer dit niet wil. De Raad is van oordeel dat het verzoek om het slachtoffer thuis te mogen bezoeken een verdedigbaar verzoek is, nu zo'n huisbezoek gebruikelijk is en lijkt te passen in een actief schaderegeringsbeleid (2007/38 Mo). Evenzeer verdedigbaar lijkt mij overigens de wens van het slachtoffer om verschoond te blijven van zo'n huisbezoek, maar dit terzijde.
Een waarschuwing voor verzekeraars die schades afwikkelen met personen die in een echtscheidingssituatie verkeren is te vinden in 2007/91 Mo. Afwikkeling enkel met het slachtoffer en zonder instemming van de ex-partner, kan in strijd komen met artikel 3:170 BW, voor zover het schade betreft die in de echtscheidingsboedel valt.
De regel [15] dat een verzekeraar de stukken waarop hij zich beroept, zoals bijvoorbeeld een in zijn opdracht opgesteld expertiserapport, steeds verstrekt, gaat niet zover dat hieronder ook strafrechtelijke vonnissen vallen die zijn gewezen tegen de eigen verzekerde. Gevraagd werd om dit vonnis aan de klager toe te zenden, nu de klager de verzekerde van de verzekeraar aansprakelijk wilde stellen. De verzekeraar kan in dat geval weigeren het vonnis af te geven omdat hij daartoe geen toestemming krijgt en omdat hij geen partij is bij de discussie tussen zijn verzekerde en de klager (2007/12 WA ).
Een particuliere aansprakelijkheidsverzekeraar mag weigeren rechtstreeks met het slachtoffer te discussiëren over de polisdekking nu het slachtoffer geen partij is bij de verzekeringsovereenkomst (2007/12 WA ). De zoon van een verzekerde veroorzaakt schade. De ouders van het slachtoffer spreken de verzekeraar aan die dekking weigert met een beroep op de opzetclausule en tevens aangeeft niet gehouden te zijn met de ouders van het slachtoffer over de inhoud en strekking van die clausule te discussiëren. Tussen de verzekeraar en (de ouders van) het slachtoffer bestaat geen rechtsverhouding. De Raad is, met de verzekeraar, van oordeel dat het slachtoffer geen rechtstreeks recht tegen de verzekeraar geldend kan maken en dat de verzekeraar mitsdien kan doorverwijzen naar zijn verzekerde.
Mag een verzekeraar een derde die door een belangenbehartiger wordt aangedragen als onafhankelijke arbiter weigeren omdat de belangenbehartiger vooraf aan deze persoon gevraagd heeft of hij arbitrages doet? De Raad vindt van wel (2007/36 WA ).
Rechtsbijstandverzekeraars
In 2007 zijn relatief veel klachten tegen rechtsbijstandverzekeraars behandeld. Vooral een aantal zaken over de geschillenregeling valt daarbij op. Vandaar dat de uitspraken gewezen in zaken tegen rechtsbijstandverzekeraars een aparte paragraaf verdienen.
Afschrift dossier
Een rechtsbijstandverzekeraar moet desgevraagd een afschrift van zijn dossier verstrekken aan haar verzekerde. Dit geldt echter niet voor interne aantekeningen en telefoonnotities, tenzij er door de verzekeraar een nadrukkelijk beroep wordt gedaan op de inhoud daarvan of indien deze in tuchtrechtelijke zin van belang zijn voor de beoordeling van een klacht (2007/74 Rbs, 2007/75 Rbs, 2007/76 Rbs, 2007/77 Rbs, 2007/79 Rbs). [16]
Inschakeling externe deskundigen
Het staat een rechtsbijstandverzekeraar vrij in het kader van de belangenbehartiging derden, zoals een deskundige, om advies te vragen zonder (nadrukkelijke) toestemming van de verzekerde (2007/9 Rbs).
Kwaliteit van de dienstverlening
In de zaak met nummer 2007/49 Med/Rbs komt een interessante passage voor die niet nadrukkelijk door de Raad is besproken. Een verzekerde heeft een verkeersschadeverzekering. Hem overkomt een ongeval en hij krijgt kort daarvoor of kort daarna een hartinfarct. De zoon van de verzekerde, tevens de klager, treedt op als bewindvoerder en meldt de zaak bij de rechtsbijstandverzekeraar. De stichting die de feitelijke rechtsbijstand verleent, spreekt met de zoon af dat hij eerst zelf de schade probeert te regelen en dat er, als er een geschil ontstaat, alsnog een beroep op de stichting gedaan kan worden. De vraag is van wie het initiatief afkomstig is om de zaak zo te behandelen. Als de stichting dit heeft gesuggereerd, is dit op zijn minst opmerkelijk te noemen nu het een zaak betreft met een lastige causaliteitsdiscussie. Een leek weet natuurlijk niet of onvoldoende hoe zo'n kwestie aan te pakken. Uiteindelijk is een beroep gedaan op de stichting, maar is de zaak niet naar tevredenheid behandeld. De Raad is in ieder geval van oordeel dat de aan de klager verleende rechtsbijstand kwalitatief voldoende was.
Als een rechtsbijstandverzekeraar inderdaad tekortschiet naar het oordeel van de Raad, is de Raad bereid om daaraan ook financiële consequenties te verbinden, zo blijkt uit 2007/73 Rbs. De Raad kent een vergoeding van € 1.000 toe voor extra buitengerechtelijke kosten en gederfde rente.
Een rechtsbijstandverzekeraar is niet gehouden om in haar ogen kansloze zaken in behandeling te nemen. Dit wordt anders als uit het onafhankelijk onderzoek in het kader van de geschillenregeling volgt dat er wel een redelijke kans op succes bestaat (2007/74 Rbs, 2007/75 Rbs, 2007/76 Rbs).
Zogenaamde multi-brancheverzekeraars moeten, op grond van de EG-richtlijn Rechtsbijstandverzekeringen 1987 en de daaruit voortvloeiende artikelen 58 tot en met 62 Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (vervallen per 1 januari 2007), hun rechtsbijstandstak uitbesteden aan een onafhankelijke partij, althans, de directie, boekhouding en het personeel moeten geheel afgescheiden zijn van de vorige branches. Uitbesteding van het verlenen van rechtsbijstand aan een onafhankelijke stichting volstaat, zelfs indien de aansprakelijk gestelde partij verzekerd is bij dezelfde maatschappij als waar het slachtoffer een rechtsbijstandverzekering heeft afgesloten (2007/95 Rbs). [17]
Advocaat en rechtsbijstandsverzekering
De Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 (WTV 1993, vervallen per 1 januari 2007) regelde in artikel 60 het recht op een vrije advocaatkeuze indien door de verzekeraar een advocaat wordt verzocht de zaak te behandelen dan wel indien zich een belangenconflict voordoet.
Een klager probeert de kosten van de door haar gekozen advocaat, die ze heeft ingeschakeld in een procedure tegen het UWV, vergoed te krijgen omdat deze advocaat haar reeds eerder in een vergelijkbare zaak heeft bijgestaan en omdat deze, in tegenstelling tot de verzekeraar, in haar woonplaats kantoor houdt. De verzekeraar verweert zich met een beroep op de polisvoorwaarden en de wettekst. Ook een beroep op de geschillenregeling wordt van de hand gewezen nu de verzekeraar heeft aangegeven namens de klager beroep te willen en zullen aantekenen. Van een verschil van mening is volgens de verzekeraar dan ook geen sprake. De klager stelt dat de verzekeraar de zaak niet zelf zou mogen behandelen maar een advocaat naar keuze van de verzekerde zou moeten financieren indien de verzekerde de zaak door een advocaat wil laten behandelen. De Raad overweegt dat het uitgangspunt van een rechtsbijstandverzekering rechtshulp in natura is. [18] De voorwaarden waaronder de verzekerde op grond van de polisvoorwaarden een vrije advocaatkeuze heeft, voldoen aan de WTV 1993 . De klacht is dan ook ongegrond (2007/44 Rbs, zie ook 2007/40 Rbs en 2007/55 Rbs).
Als een verzekerde zelfstandig een advocaat benadert om zijn belangen te behartigen en als die advocaat besluit te gaan procederen, hoeft de rechtsbijstandverzekeraar niet zonder meer de kosten voor haar rekening te nemen. Zij mag alsdan beoordelen of de zaak ook als deze door de verzekeraar zelf behandeld zou zijn, tot een procedure zou zijn gekomen. Als zij van oordeel is dat dit niet het geval is, mag de verzekeraar weigeren de kosten te betalen. De Raad lijkt dit slechts marginaal te toetsen. De stelling van de verzekeraar dat in een gecompliceerde en voor verschillende aanpak vatbare zaak, de verzekeraar waarschijnlijk een andere koers zou hebben gekozen, volstaat volgens de Raad (2007/59 Rbs). [19]
Geschillenregeling
Indien een zaak door een rechtsbijstandverzekeraar in het kader van de geschillenregeling uit handen is gegeven aan een advocaat, ontslaat dit de verzekeraar niet van het volgen van de zaak. Het oordeel van de onafhankelijke advocaat moet door de verzekeraar beoordeeld worden en met de verzekerde worden kortgesloten. Ook had een bericht moeten volgen over het sluiten van het dossier door de verzekeraar (2007/10 Rbs).
Een verzekerde heeft, tenzij de polisvoorwaarden anders luiden, niet zonder meer recht op het eenzijdig aanwijzen van een advocaat die de geschillenregeling mag uitvoeren. Veelal is in de polisvoorwaarden bepaald dat deze advocaat onafhankelijk dient te zijn. Indien de verzekeraar dan de plaatselijke Deken van de Orde van Advocaten een advocaat laat aanwijzen, wordt voldaan aan de inhoud en strekking van de geschillenregeling (2007/74 Rbs, 2007/75 Rbs, 2007/76 Rbs) [20] Wel is het dan gewenst dat de verzekeraar, ook richting de deken, aangeeft met welke kantoren de verzekeraar samenwerkt (2007/74 Rbs). Ook kan volstaan worden met een beperkte opdrachtbrief zonder daarin alle standpunten van verzekeraar en verzekerde te verwoorden, mits het dossier aan de bindend adviseur ter beschikking wordt gesteld (2007/74 Rbs, 2007/76 Rbs). Het verdient de voorkeur om de desbetreffende brief in eerste instantie in concept aan de verzekerde voor te leggen (2007/76 Rbs). Ook is het wenselijk dat de verzekerde een afschrift van de definitieve brief aan de deken krijgt (2007/75 Rbs).
Het komt voor dat een rechtsbijstandverzekeraar van zijn verzekerde verlangt dat hij, om met succes een beroep op de geschillenregeling te kunnen doen, gemotiveerd aangeeft waarom hij het niet met de verzekeraar eens is. De vraag is of dit voor de verzekerde niet een te hoge drempel opwerpt. Een gemotiveerde betwisting vergt immers vaak (enige) juridische kennis. De Raad is van mening dat de verzekeraar van zijn verzekerde een voldoende gemotiveerde betwisting van het standpunt van de verzekeraar mag verlangen en dat dit niet in strijd is met artikel 62 WTV 1993 (vervallen per 1 januari 2007) (2007/96 Rbs). Dit is een opmerkelijke uitleg van het hiervoor bedoelde artikel, aangezien genoemd artikel slechts als eis stelde dat er een verschil van mening moest bestaan. Als een verzekerde aangeeft het niet eens te zijn met een standpunt is er, dunkt mij, al sprake van een verschil van mening.
Er hoeft overigens door de verzekeraar pas op de geschillenregeling gewezen te worden als er zich daadwerkelijk een verschil van mening aandient (2007/75 Rbs).
Het beleid van de Raad in een notendop
Nu de Raad heeft opgehouden te bestaan, loont het de moeite om de grote lijnen in zijn rechtspraak te kenschetsen.
Op het formeelrechtelijke vlak valt de neiging van de Raad op om zich zo ver mogelijk te houden van zaken die onder de rechter zijn of zijn geweest. Alhoewel duidelijk zal zijn waarom de Raad geen oordeel uit wil spreken over kwesties die reeds in behandeling zijn, of zijn geweest, gaat de Raad hierin wel erg ver. Zelfs indien vaststaat dat een bepaald verwijt door partijen nadrukkelijk buiten het geschil bij de civiele rechter wordt gelaten, zoals bijvoorbeeld in de zaak met nummer 2007/29 Mo, onthoudt de Raad zich van een uitspraak. Ook als duidelijk is dat een andere rechter zich (waarschijnlijk) niet inhoudelijk zal uitlaten over een bepaalde kwestie, zoals in de zaak met nummer 2007/2 Mo, is de Raad niet te vermurwen. Deze extensieve uitleg van zijn reglement heeft voor de consument verstrekkende gevolgen. Een verzekeraar is immers tuchtrechtelijk niet of nauwelijks aan te spreken indien tijdens een procedure blijkt dat er mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld is. Een eventuele tuchtrechtelijke misser is door een verzekeraar zelfs eenvoudig te 'repareren': laat het aankomen op een procedure, die de verzekeraar desnoods zelf kan opstarten, en de tuchtrechtelijke angel is uit de zaak, zeker indien het een procedure betreft waarin inhoudelijk niet naar de zaak gekeken wordt, zoals de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
Ook in procedures waarin wel inhoudelijk geoordeeld wordt over de zaak, loopt een verzekeraar die tuchtrechtelijk over de schreef is gegaan, bijvoorbeeld bij het (laten) doen van een persoonlijk onderzoek, niet veel risico. Een rapport dat is gemaakt nadat bijvoorbeeld de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek met voeten is getreden, kan zonder (tuchtrechtelijke) problemen worden overgelegd in een civiele procedure. De Raad laat zich er dan immers toch niet over uit. De civiele rechter krijgt het rapport onder ogen hetgeen, hoe men het ook wendt of keert, zijn beeld over de wederpartij van de verzekeraar zal kleuren. Ook bewijsmateriaal dat is vergaard in strijd met het materiële recht kan immers, procesrechtelijk gezien, gewoon als bewijs worden gebruikt. [21] De wederpartij van de verzekeraar kan, naast de lopende procedure, een nieuwe zaak beginnen tegen de verzekeraar nu een inbreuk is gemaakt op een recht, maar dan is het leed al wel geleden.
Het vinden van de materiële waarheid kan naar mijn mening nimmer een reden zijn om inbreuk te maken op nadrukkelijk afgesproken gedragsregels. Als het vinden van de materiële waarheid zou prevaleren boven, bijvoorbeeld, de bescherming van de privacy en een zorgvuldige zaaksbehandeling, zouden immers de gedragsregels niet nodig zijn. Het feit dat er door het Verbond van Verzekeraars gedragsregels in het leven zijn geroepen, impliceert dat het vinden van de materiële waarheid niet altijd prevaleert. Het is te hopen dat de Tuchtraad klagers die zich beklagen over tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verzekeraars minder snel niet-ontvankelijk zal verklaren, maar van geval tot geval zal bezien of het mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ook daadwerkelijk inhoudelijk getoetst kan worden, of is getoetst, door de rechter die oordeelt over de kwestie. Als dat niet het geval is, kan de Tuchtraad alsnog oordelen. Wat staat er overigens aan in de weg de zaak aan te houden totdat duidelijk is of, en zo ja, wat, de civiele rechter met dit aspect van de zaak doet?
Daarnaast blijft het horen van de verzekeraar buiten aanwezigheid van de klager natuurlijk een juridisch buitengewoon opmerkelijke proceshandeling. Hierover heb ik in mijn vorige artikel reeds het nodige opgemerkt. [22]
Op materieelrechtelijk gebied valt het naar mijn mening nogal beperkte toetsingskader van de Raad op. Getoetst wordt niet aan de redelijkheid en billijkheid. Getoetst wordt (slechts) of het handelen verdedigbaar is. Het persbericht van het Verbond van 7 januari 2008 geeft een sprankje hoop dat de nieuwe Tuchtraad een ruimer toetsingskader zal hanteren, nu daarin nadrukkelijk gesteld wordt dat door de Tuchtraad getoetst zal worden of een verzekeraar zich in een concreet geval redelijk heeft opgesteld. Dat 'redelijk' en 'verdedigbaar' verschillende begrippen met een verschillende inhoud zijn, lijkt mij evident. Redelijkheid appelleert mijns inziens meer aan rechtvaardigheid dan verdedigbaarheid. Een standpunt is immers nogal snel verdedigbaar.
Daarnaast is het opvallend dat verzekeraars zich regelmatig laten voorstaan op hun maatschappelijke functie. Ook ik ben van mening dat het verzekeringsbedrijf een belangrijke rol speelt in onze maatschappij. Verzekeren zorgt voor het spreiden van risico's en, daarmee, de spreiding van de nodige individuele ellende. Dit aspect zorgt, indien dit noodzakelijk mocht zijn, ook voor een zekere bescherming van verzekeraars tegen al te grote risico's, vide artikel 6:110 BW. Keerzijde zou dan ook moeten zijn, althans naar mijn mening, dat verzekeraars zich ook aan hun kwetsbare kant bewust moeten zijn van hun maatschappelijke rol. Het tuchtrecht zou dan ook op zijn minst gelijkwaardig moeten zijn aan het tuchtrecht van andere groepen met een maatschappelijke functie, zoals advocaten en artsen, daar waar het de procedure en het toetsingskader betreft. Zonder daar diepgaand onderzoek naar gedaan te hebben lijkt het tuchtrecht voor laatstgenoemde groepen strenger en leggen de tuchtrechters ook serieuzere straffen op dan de Raad over het algemeen gedaan heeft.
Ik spreek dan ook de hoop uit dat de nieuwe Tuchtraad beter tot uitdrukking zal brengen dat het verzekeringsbedrijf een maatschappelijke functie vervult en dat dit ook zal blijken uit het voor de Tuchtraad geldende procesrecht en de op te leggen sancties. De enkele gegrondverklaring van een klacht zonder verdere sanctie is nu niet bepaald een zware en indrukwekkende tik op de vingers.
[1] Advocaat te Venray.
[2] Voor een nadere en uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar W.H.M.J. Pelckmans, Raad van Toezicht Verzekeringen, de zachte heelmeester van de verzekeraars?, Verkeersrecht 2007, nr 4, p.101-109.
[3] Zie www.kifid.nl.
[4] Persbericht Verbond van Verzekeraars 7 januari 2008.
[5] Zie www.kifid.nl.
[6] Zie bijvoorbeeld HR 12 januari 1996, NJ 1996, 683 , VR 1996, 85 .
[7] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 103.
[8] 2007/33 Mo, 2007/68 Mo. Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p 103.
[9] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 108.
[10] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 105.
[11] HR 22 februari 2008, RvdW 2008, 256 en HR 22 februari 2008, LJN :BB3676, JA 2008, 72 en 73.
[12] Nationaal Platform Personenschade, thans genaamd 'De Letselschaderaad'. Doel (zie www.letselschaderaad.nl) is de opvang van verkeersslachtoffers te verbeteren en de schaderegeling te vereenvoudigen. Deelnemers zijn de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, het NIVRE, het GAV, het Ministerie van Justitie en de LSA als toehoorder.
[13] Zie voor de eerdere rechtspraak op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 104.
[14] Zie Verkeersrecht, t.a.p., p. 105-106.
[15] 2001/24 WA .
[16] Zie ook 2001/24 WA .
[17] Zie ook 200749 Med/Rbs, maar dan voor de situatie waarin de aangesproken verkeersschadeverzekering dezelfde maatschappij betreft als de rechtsbijstandverzekeraar.
[18] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 107.
[19] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 107-108.
[20] Zie voor de eerder gepubliceerde uitspraken op dit gebied Verkeersrecht, t.a.p., p. 108.
[21] Zie onder andere HR 1 juli 1982, NJ 1983, 682 , HR 16 oktober 1987, NJ 1988, 850 , HR 7 februari 1992, NJ 1993, 78 , HR 27 april 2001, NJ 2001, 421 .
[22] Verkeersrecht, t.a.p., p. 101 en 109.