VRA 1998, p. 132
1998-05-01
Chr.H. van Dijk
De toekomst van reflexwerking na invoering van het wetsvoorstel Verkeersongevallen
VRA 1998, p. 132
Chr.H. van Dijk
BW art. 8:1207 lid 2
Inleiding
Van reflexwerking wordt gesproken als 'degene die door de wetgever verantwoordelijk wordt geacht, als uit een oorzaak schade voor een ander ontstaat, die oorzaak tegengeworpen krijgt als het om zijn eigen schade gaat'[1] . Een automobilist kan geen beroep doen op de 'eigen schuld' van een kind voor wat betreft de schade van het kind, maar kan hij nu ook geen beroep doen op de ('gewone') schuld van het kind voor zaakschade van zijn auto of letselschade van hemzelf?
Zoals bekend is in het verkeer in 1987 de reflexwerking voor zaakschade door de Hoge Raad aanvaard in het bekende Saskia Mulder-arrest[2] . De redengeving van de Hoge Raad hiervoor was dat de bescherming volgens art. 31 (oud) WVW, thans art. 185 WVW, van voetgangers en fietsers tegen de gevaren van het motorrijtuig niet tot zijn recht komt als deze onverkort kunnen worden aangesproken voor schade aan het voertuig. Daar het Saskia Mulder-arrest vele vragen onbeantwoord liet is sindsdien veel geschreven over (de omvang van) de reflexwerking. Geldt deze bijvoorbeeld niet alleen bij zaakschade maar ook bij letselschade? Algemeen wordt aangenomen dat dit het geval is. De Hoge Raad baseert zijn arrest immers op de strekking van art. 31 WVW (oud) waarmee het niet zou stroken dat de niet door het motorrijtuig vervoerde personen onverkort aansprakelijk zouden zijn. Deze beschermingsgedachte geldt zowel bij zaak- als personenschade van de bestuurder[3] . Een volgende nog belangrijker vraag is of reflexwerking moet worden toegepast op de bekende 50%[4] en 100%-regels[5] ter bescherming van de voetganger en fietser. Hierdoor zou de automobilist, ongeacht de fout van de fietser of voetganger, zijn schade, tenzij sprake is van overmacht, niet of slechts ten dele vergoed krijgen. Hartlief en Tjittes[6] menen dat dit in beginsel het geval is. Anderen zoals Bouman[7] , bij wie ik mij graag aansluit, zijn van oordeel dat de 50- en 100%-regels niet moeten reflecteren, reflectie is slechts op zijn plaats ten aanzien van het aan het gebruik van een motorrijtuig inherente gevaar (het zgn. 'Betriebsgefahr')[8] .
Hieronder ga ik kort in op de vraag of de reflexwerking bij invoering van het wetsvoorstel Verkeersongevallen blijft bestaan. Daaraan voorafgaand zal ik eerst enkele woorden wijden aan het wetsvoorstel zoals dat op het punt van de reflexwerking luidde vóórdat het voor advies naar de Raad van State werd gestuurd. Vooraf merk ik op dat de vraag naar reflexwerking bij invoering van het wetsvoorstel nog slechts van belang is voor de personenschade van de bestuurder of voor zijn zaakschade. Passagiers en werknemers/bestuurders kunnen immers een beroep doen op een risicoaansprakelijkheid voor hun schade en voor deze schade kunnen ongemotoriseerden niet aansprakelijk worden gehouden.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was in art. 8:1207 BW, tweede lid, een aparte regeling voor de reflexwerking opgenomen. Met dit artikel wilde de minister duidelijkheid verschaffen over de reflexwerking. De voorgestelde regeling kwam er op neer dat indien door een fout van een ongemotoriseerde een verkeersongeval ontstond waarbij schade werd toegebracht aan een daarbij betrokken motorrijtuig, aan diens bestuurder of aan daarbij vervoerde zaken, de ongemotoriseerde aansprakelijk zou zijn voor ten hoogste 50% van deze schade. Dat 50% in beginsel voor vergoeding van de gemotoriseerde kwam zou zijn rechtvaardiging vinden in het aan het gebruik van motorrijtuigen inherente gevaar. De vergoedingsplicht kon ook minder zijn indien de bestuurder voor meer dan 50% aan de schade had bijgedragen. Geen aansprakelijkheid zou bestaan voor schade die de benadeelde uit andere hoofde, bijvoorbeeld verzekering, vergoed kreeg. Dit zou volledige reflexwerking voor zaakschade jegens de all-risk verzekeraar betekenen en tevens reflexwerking meebrengen voor letselschade ten aanzien van alle regresnemers, zoals ziektekostenverzekeraars, werkgevers en de WAO-instanties. Indien het verkeersongeval door opzet of bewuste roekeloosheid van de ongemotoriseerde was veroorzaakt, kon hij zich niet op de beperking van zijn aansprakelijkheid beroepen. Ook zou de ongemotoriseerde zich niet op deze beperking van aansprakelijkheid kunnen beroepen indien hij zijn aansprakelijkheid door verzekering zou hebben gedekt.
Het definitieve wetsvoorstel
Na kritiek van de Raad van State heeft de minister afgezien van een regeling van de reflexwerking. Ten eerste omdat het vrijwel onmogelijk zou zijn om de conflicterende gezichtspunten die bij reflexwerking spelen met elkaar te verzoenen, en ten tweede omdat een regel die bepaalt dat ondanks een fout van de ongemotoriseerde veroorzaker (een deel van) de schade voor rekening van het gemotoriseerde slachtoffer blijft niet op een breed maatschappelijk draagvlak kan rekenen[9] . Voorts werd van belang geacht dat, omdat 85% van de huishoudens tegen wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd, de uitzondering, dat de ongemotoriseerde zich niet op deze beperking van aansprakelijkheid zou kunnen beroepen indien hij zijn aansprakelijkheid door verzekering zou hebben gedekt, in de praktijk juist de hoofdregel zou vormen.
Hoe nu omgaan met reflexwerking na invoering van het wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel Verkeersaansprakelijkheid kent geen regeling over reflexwerking. Daarmee blijft er onzekerheid bestaan op dit punt. Mij lijkt de meest wenselijke en voor de hand liggende oplossing dat na invoering van dit wetsvoorstel geen rekening (= geen verdergaande reflexwerking dus) wordt gehouden met de verscherpte aansprakelijkheidsregels van dit wetsvoorstel. De verscherpte aansprakelijkheidsregels worden door de minister voorgesteld ter bescherming van onder meer ongemotoriseerde verkeersdeelnemers. Of zoals de minister in de memorie van toelichting opmerkt[10] :
'Anders gezegd: een fietser of voetganger die een verkeersfout maakt en daardoor in botsing komt met een andere fietser of voetganger heeft doorgaans slechts geringe schade. Komt hij daarentegen met een motorrijtuig in botsing dan zijn de gevolgen vaak vele malen ernstiger en ingrijpender. Het is daarom dat dit wetsvoorstel deze extra gevolgen niet aan de fietser of voetganger, maar aan de automobilist toerekent. Tegenover het verhoogde gevaar dat motorrijtuigen in het leven roepen is een goede bescherming van slachtoffers op zijn plaats. Overigens is de door dit wetsvoorstel geboden bescherming alleen mogelijk omdat aan de kant van het motorrijtuig verplicht een aansprakelijkheidsverzekering is gesloten.'
Dat een dergelijke bescherming redelijk is als de voetganger of fietser zelf slachtoffer is, kan ik billijken. Dit geldt naar mijn mening echter niet voor het tegenovergestelde geval als de automobilist het slachtoffer is. Er bestaat geen rationeel verband tussen het op billijkheidsgronden - ik heb het dus niet over de gevaarzetting van het motorrijtuig dat causaal meeweegt - vergoeden van de schade van de fietser en voetganger ondanks zijn schuld daaraan en het niet vergoeden van de schade die een automobilist lijdt als gevolg van diezelfde schuld van de voetganger of fietser[11] . Dat de vorderingen van een gemotoriseerde en voetganger/fietser over en weer dan niet aan dezelfde maatstaf worden getoetst, maakt dit niet anders. Dat komt in het recht wel meer voor. Wat billijk is in het ene geval, is dat niet noodzakelijk in het spiegelbeeldige geval. Zowel de fietser of voetganger als de bestuurder kunnen slachtoffer zijn. In het geval dat de bestuurder slachtoffer is dient hij alleen de causale omstandigheden aan zijn zijde, waaronder het 'Betriebsgefahr' tegengeworpen te krijgen en niet ook de extra bescherming die geldt voor de eigen letselschade van de voetganger/fietser. Nog daargelaten dat de ene zogenaamde 'sterke' verkeersdeelnemer de andere niet is - een vrachtwagenchauffeur is minder kwetsbaar dan een snorfietser -, is indien het letsel is ontstaan er geen sprake meer van een sterke of zwakke verkeersdeelnemer. Beiden verdienen dan bescherming. Slechts dient bij schade van de automobilist in de causale afweging rekening gehouden te worden met het gevaar dat een motorrijtuig in beweging oplevert. Zij het aarzelend lijkt de memorie van toelichting de zienswijze dat de gevaarzetting van het motorrijtuig causaal gewogen moet worden en dat voor het overige geen sprake is van reflexwerking te delen[12] :
'Niet ondenkbaar is daarbij dat de rechter bij de toepassing van artikel 6:101 BW acht slaat op het gevaar dat een motorrijtuig in beweging voor de gemotoriseerde zelf en zijn zaken oplevert.'
Indien de gevaarzetting uitsluitend nog causaal weegt, is het niet zuiver meer om te spreken over reflexwerking. Van 'reflectie' is geen sprake meer. Het 'Betriebsgefahr' moet naar mijn idee voorts niet op een vast percentage worden gesteld. Een snorfietser is bijvoorbeeld evenzogoed een motorrijtuig als een gelede vrachtwagen. De gevaarzetting van deze motorrijtuigen verschilt nogal. Tenslotte dient na de causale afweging ook bij letselschade van de bestuurder van het motorrijtuig gekeken te worden of er billijkheidsargumenten zijn voor een andere verdeling van de schade[13] . Een reden zou kunnen zijn dat het om niet verzekerde letselschade gaat.
Conclusie
Voorzichtig lijkt op basis van de wetsgeschiedenis geconcludeerd te kunnen worden dat reflexwerking t.a.v. aansprakelijkheid en schadevergoeding bij verkeersongevallen bij invoering van het wetsvoorstel Verkeersongevallen niet meer aan de orde is en de gevaarzetting van het motorrijtuig in het nadeel van de bestuurder alleen causaal (nog) een rol speelt. Ik had echter graag gezien dat de wetgever over dit voor de praktijk belangrijke punt meer zekerheid had verschaft. Dit had voor de hand gelegen, omdat ook in de huidige praktijk onduidelijk is hoe ver de door de Hoge Raad aangenomen reflexwerking reikt. Ik ben zelf van mening dat de gevaarzetting van het motorrijtuig slechts causaal in het nadeel van de bestuurder mag wegen, zowel onder het huidige recht als onder het komende. Dat het billijk is de voetganger/fietser te beschermen als hij zelf (letsel)schade lijdt, maakt het nog niet billijk hem die bescherming ook te geven als een ander door zijn toedoen (letsel)schade lijdt.
[1] Zie H.A. Bouman, VRA 1994, blz. 33.
[2] HR 6 februari 1987, NJ 1988, 57 nt CJHB, VR 1987, 35 nt vWvC.
[3] Zie reflexwerking bij risicoaansprakelijkheid voor dieren: HR 24 januari 1992, NJ 1992, 302, VR 1992, 132.
[4] Bijv. HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720, VR 1990, 174; HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721, VR 1991, 119.
[5] Bijv. HR 28 februari 1992, NJ 1993, NJ 1993, 566, VR 1992, 93; HR 24 december 1993, NJ 1995, 236, VR 1994, 52 en HR 16 februari 1996, NJ 1996, 393, VR 1996, 195.
[6] V&A 1994, blz. 116 e.v.
[7] VRA 1994, blz. 2 e.v.; Eigen schuld bij onrechtmatige daad, 1997, blz. 42.
[8] Vgl. MvT, blz. 29; zie ook de circulaire van het Verbond van Verzekeraars van 16 januari 1995, AAA 95/3 en Van Wassenaer tot Catwijck, VRA 1994, blz. 253 e.v.; ook de rechtspraak heeft zich met name over de vraag of de 50- respectievelijk 100%-regels reflecteren verdeeld getoond. Bijv. wel: Ktg. Leiden 24 juni 1992, VR 1993, 51. Bijv. niet: Ktg. Gouda 16 december 1993, VR 1994, 124; de RvT acht beide standpunten verdedigbaar: RvT 11 november 1991, VR 1992, 44, RvT 2 maart 1992, VR 1993, 107.
[9] MvT, blz. 29/30.
[10] MvT, blz. 2.
[11] Vgl. J.C.M. Leijten, Audalet Symposium, blz. 8.
[12] MvT, blz. 30; vgl. ook C.C. van Dam, VRA 1997, blz. 354.
[13] Zie H.A. Bouman, VR 194, blz. 2 e.v.