pag. 141 VR 2004, I.N. Tzankova en W.C.T. Weterings, Preprocessuele afwikkeling van personenschadeclaims

VRA 2004, p. 141
2004-05-01
Mr M.L.M. Renckens
Een rechtsvergelijkende studie naar de mogelijkheden tot structurering van het proces van personenschadeclaims in Nederland aan de hand van procedurele normen en andere instrumenten.
I.N. Tzankova en W.C.T. Weterings, Preprocessuele afwikkeling van personenschadeclaims[1]
VRA 2004, p. 141
Mr M.L.M. Renckens
1
Inleiding
Al jaren wordt er van verschillende kanten, niet in de laatste plaats door slachtoffers, de klacht geuit dat de schaderegeling te lang duurt. Voor verzekeraars betekent dit meestal tevens dat de afwikkelingskosten te hoog zijn. De kosten die gemaakt worden aan beide zijden, de 'betalende' en de 'ontvangende', komen namelijk meestal ten laste van de aansprakelijkheidsverzekeraar. Schattingen geven aan dat de afwikkelingskosten gemiddeld een derde van de schade bedragen. Mijn persoonlijke indruk is dat sedert het arrest van de Hoge Raad uit 1987[2] de afgelopen 15 jaar de bemoeienis van letselschade-experts en medische deskundigen enorm is toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat een betere belangenbehartiging voor een grotere kring van slachtoffers beschikbaar is gekomen. Het is m.i. nagenoeg zeker dat de duur van de schaderegeling niet korter is geworden en in elk geval duurder. Waar dat laatste zit in een passende schadevergoeding die het slachtoffer eerst werd onthouden, is dat pure winst. Dat geldt uiteraard niet voor stijgende afwikkelingskosten, want die zetten óf de premies óf de hoogte van de schadevergoeding onder druk.
Er is m.i. ook nog een immaterieel belang gemoeid bij het schaderegelingsproces. Het slachtoffer is er allesbehalve bij gebaat dat het complexer en langduriger wordt. Een stroperige, ondoorzichtige nasleep van het ongeval bevordert het herstel niet. Die nasleep is niet voor niets wel eens de tweede ramp na het ongeval genoemd[3] .'Ik heb geen zin meer in het gedoe. Voor mijn part geven ze mijn portie aan fikkie. Ik wil gewoon mijn leven terug'. Aldus luidt het citaat van een slachtoffer in het onlangs (december 2003) verschenen rapport van de Stichting De Ombudsman 'Letselschaderegeling'. Het rapport is uitgebracht na bestudering van de dossiers van slachtoffers die hebben gereageerd op het t.v.-programma Tros Radar van twee jaar geleden, waarin een aantal slachtoffers aan het woord is gekomen. Let wel, de dossiers vormen niet een dwarsdoorsnede van een lopend of afgewikkeld bestand, maar veeleer van een onbekend percentage moeizame, vastlopende zaken. De publiciteit die rond het rapport is opgewekt door de Stichting De Ombudsman heeft dan ook een scheef beeld van de gemiddelde schaderegeling opgeleverd. Het vormt echter wel weer opnieuw een sterke aanwijzing in de richting van verbetering van de wijze van afwikkeling van personenschade in Nederland.
Het Nationaal Platform Personenschade had zich al eerder tot doel gesteld het schaderegelingsproces soepeler en transparanter te maken en heeft daartoe al een aantal richtlijnen uitgevaardigd (zie www.NPP.nl). Ook het Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) speelt een belangrijke rol in deze. Het is het PIV geweest dat opdracht heeft gegeven aan de beide onderzoekers, Ianika Tzankova en Wim Weterings van de Universiteit van Tilburg, om de preprocessuele afdoening van personenschadeclaims in Engeland, Frankrijk en België te onderzoeken en zo mogelijk daaruit aanbevelingen voor de Nederlandse situatie te distilleren, alsmede lering te trekken uit de knelpunten. Dit initiatief valt zeer toe te juichen. Volgens sceptici ongetwijfeld vanwege de beoogde kostenbesparing. Volgens mij ook vanwege de hierboven geschetste kwalitatieve verbetering voor het slachtoffer. Bij voorkeur komt die ook in een bekorting van de looptijd van een dossier te zitten.
2
Opzet en achtergrond van het onderzoek
Voor het onderzoek van de preprocessuele afwikkeling van personenschade in Engeland, Frankrijk en België is de nadruk gelegd op de procedurele en niet de materiële aspecten. Daarbij is onderzocht hoe het staat met de claimafhandelingscultuur, de kosten en de snelheid van afhandeling, de totstandkoming van richtlijnen, de inhoud en het karakter ervan, de wijze van handhaving, het buitengerechtelijk schikkingsaanbod, Alternative Dispute Regulation (ADR) en de vergoeding van belangenbehartigers.
De gebruikte methodiek is die van literatuuronderzoek, aangevuld met enquêtes verzonden aan enkele honderden letselschadeadvocaten, rechtsbijstand- en aansprakelijkheidsverzekeraars in de drie landen. Met 37 reacties in totaal is de respons mager te noemen. Voor Engeland hadden de onderzoekers de beschikking over een evaluatierapport van 400 pagina's over de invloed van de zogenaamde Woolf-reforms, waarin met name de pre-action protocols voor personal injury en clinical negligence centraal staan.
3
Engeland
De Woolf-reforms dragen de naam van de initiator van de hervormingen van het Engelse civiele procesrecht in 1999, Lord Woolf. In Engeland wordt de preprocessuele fase daartoe ook gerekend. Overigens is de term preprocessueel niet zuiver waar die niet een procedure inluidt, maar veeleer beoogt die te voorkomen. De beschrijving van de werking van de genoemde protocollen[4] en daarnaast van de richtlijnen voor de bepaling van smartengeld en verlies van verdiencapaciteit[5] is niet alleen voor het onderzoeksdoel nuttig, maar ook verhelderend voor degenen die uit anderen hoofde geïnteresseerd zijn in de schaderegeling in dit land. Opmerkelijk is dat in Engeland de small, de fast en de multi track worden onderscheiden. Deze hebben niets met langlaufen te maken, maar zijn processuele sporen voor de afwikkeling van letselschade, nl. achtereenvolgens voor claims van 1000, 3.000, van 3.000-10.000 en boven de 10.000 pond.
De conclusies gaan in de volgende richting: het schaderegelingsproces heeft een duidelijker structuur gekregen en is meer open geworden. Er worden meer zaken minnelijk geregeld, maar per saldo is de afwikkelingsduur niet korter geworden. Door de standaardisatie kunnen veel zaken door minder hoog opgeleid personeel worden afgehandeld, wat een grotere efficiency kan opleveren. Daartegenover staat dat er meer kosten moeten worden gemaakt, voorafgaand aan de start van een procedure.
In het algemeen gesproken slaat ADR in Engeland niet erg aan. De buitengerechtelijke kosten zijn in principe verhaalbaar, maar vormen qua hoogte een punt van onderhandeling. Succestarieven vormen wat dat betreft een probleem, maar daarvoor zijn weer speciale rechtsbijstandverzekeringen op de markt.
4
Frankrijk
In dit hoofdstuk wordt de Loi Badinter beschreven. Die bevat de materiële regeling van de risicoaansprakelijkheid van de bestuurder respectievelijk de aansprakelijkheidsverzekeraar van een motorrijtuig en enkele procedurele regels die de schaderegeling moeten versnellen en vergemakkelijken. De meest opvallende is de verplichting om een aanbod tot schadevergoeding te doen binnen 8 maanden na het ongeval respectievelijk een voorlopig aanbod binnen 3 maanden als de omvang van de schade nog niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld vanwege de medische toestand van het slachtoffer. De rol van de medische deskundigen is in Frankrijk erg groot bij de bepaling van de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de schade.
Ook in dit land wordt de schadevergoeding in beginsel concreet bepaald. Wel zijn door de praktijk indicatieve barema's[6] ontwikkeld, die in de meeste gevallen gevolgd worden. De gelaedeerde draagt in Frankrijk zelf de kosten van rechtsbijstand. In rechte kan een onkostenvergoeding worden toegewezen door de rechter, maar deze dekt doorgaans maar een klein deel van de werkelijke kosten. 'No cure no pay' is hier niet toegestaan; slechts aanvullende resultaatsafhankelijke vergoedingen komen voor. De rol van de rechtsbijstandverzekeraar is steeds belangrijker geworden.
Alternatieve geschillenoplossing komt in Frankrijk nagenoeg niet voor in de personenschaderegeling.
Al met al zijn de ervaringen (al 18 jaar!) met de Loi Badinter onverdeeld positief. Meer slachtoffers ontvangen schadevergoeding, terwijl de premies relatief maar enkele procenten zijn gestegen.
Het aantal procedures is aanzienlijk gedaald, met name bij de kleinere zaken. De versnelling van het schaderegelingsproces valt tegen, nl een daling van de gemiddelde duur met 2 à 3 maanden tot 20 à 21 maanden, wat naar mijn schatting dicht in de buurt van de gemiddelde duur in Nederland ligt. De schadevergoedingen die langs minnelijke weg geregeld worden, liggen doorgaans lager dan de door de rechter toegewezen bedragen en lager als er geen deskundige bijstand is gegeven. Mijns inziens is dat in Nederland niet anders. Verzekeraars hebben nu eenmaal een langere adem dan slachtoffers en de deskundigheid van verzekeraars vraagt om voldoende tegenwicht.
5
België
België heeft een aansprakelijkheidsregiem dat grotendeels op de Loi Badinter is gebaseerd, maar kent geen omvangrijke en algemeen geldende procedurele regeling. Er zijn echter door de rechts- en verzekeringspraktijk diverse afspraken gemaakt ter versnelde afwikkeling van personenschades (VVLL, conventie Versnelde Vergoeding Lichamelijke Letsels) en directe regeling van zaakschades (RDR, Directe Regeling). Daarnaast hebben organisaties van rechters in 1995 een zogenaamde indicatieve tabel[7] ontwikkeld ter begroting van smartengeld en verlies van verdiencapaciteit, hoewel de schadevergoeding in principe concreet wordt bepaald. Net als in Frankrijk speelt de medische deskundige een belangrijke rol m.b.t. de vaststelling van personenschade.
In België zijn de kosten van rechtsbijstand net zo min verhaalbaar als in Frankrijk en hebben de rechtsbijstandverzekeraars op vergelijkbare wijze deze leemte opgevuld. De indruk bestaat dat door de druk op het buiten rechte regelen van de schade vergoedingen wat lager uitvallen. 'No cure no pay' is aan advocaten niet toegestaan.
Weliswaar lijkt de Belgische advocatuur mediation 'ontdekt' te hebben en bestaan er ook andere vormen van alternatieve geschillenbeslechting, maar in de personenschaderegeling heeft ADR nog maar weinig terrein gewonnen.
De overeenkomsten ter bespoediging van het regelingsproces hebben een beperkt toepassingsbereik, omdat zij alleen voor de toegetreden verzekeraars gelden. M.b.t. de personenschade lijkt het tot een vlottere afwikkeling te leiden. De indicatieve tabel roept wel bezwaren bij de verzekeraars op tegen de hoogte van de forfaitaire bedragen, maar de schade is wel volgens bijna alle geïnterviewden vlotter af te wikkelen en eenvoudiger te becijferen, wat van belang is voor schadereservering en premieberekening.
6
Aanbevelingen
De onderzoekers sluiten op grond van het verrichte onderzoek af met een achttal aanbevelingen voor de Nederlandse buitengerechtelijke afdoening.
1
Procedurele normen zijn gewenst.
2
Zoveel mogelijk spelers in het spel moeten worden betrokken bij de totstandkoming van de normen. Waar wordt aangeraden de Raad voor de Rechtspraak erbij te betrekken, kan ik uit eigen ervaring melden dat de Raad wel geïnteresseerd is in de NPP-richtlijnen, maar daarin geen rol voor zichzelf ziet weggelegd.
3
Een relatief gedetailleerde regeling verdient de voorkeur.
4
De regeling dient vooral te gelden voor 'standaard' verkeers- en arbeidsongevallen.
5
In bepaalde opzichten dient de wetgever betrokken te worden bij de totstandkoming, bijvoorbeeld voor een buitengerechtelijk schikkingsaanbod naar Engels model.
6
Het valt ook aan te bevelen om ADR mee te nemen in de normeringsoperatie.
7
Procedurele normering valt niet los te zien van inhoudelijke normering, maar de onderzoekers doen de suggestie aan marktpartijen om die later te bezien.
8
Onderzoek naar en normering van de wijze van honorering van rechtsbijstandverleners is wenselijk.
Het hierboven in het kort weergegeven onderzoek en de daarop gebaseerde aanbevelingen hebben inmiddels geleid tot een expert meeting in februari en september 2003, georganiseerd door het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht van de UvT, o.l.v. prof. mr J.B.M. Vranken en prof. mr J.M. Barendrecht. Inmiddels is dit instituut een project gestart tot opstelling van procedurele normen, afgestemd met de experts die aan de eerste twee vergaderingen hebben deelgenomen en het NPP. Voor het medische traject is samenwerking gezocht met de Vrije Universiteit.
7
Slot
De onderzoekers zijn er in betrekkelijk korte tijd in geslaagd, zij het geholpen door enkele beschikbare evaluaties in het betreffende land, om een indruk te geven van de buitengerechtelijke afwikkeling van personenschade in Engeland, Frankrijk en België. Hun aanbevelingen bevestigen het reeds in brede kring bestaande gevoel dat er iets moet gebeuren ter verbetering en versnelling van de afwikkeling van personenschade. Dat is het primaire belang van de studie, al zou ik deze graag aanbevelen aan degenen die geïnteresseerd zijn in de gang van zaken in Engeland, Frankrijk en België, vooropgesteld dat zij niet op zoek zijn naar een compleet beeld.
Het NPP is al jaren doende om in het belang van het slachtoffer richtlijnen te ontwikkelen ter normering van het proces en zo mogelijk ook de inhoud van de schaderegeling, en dan ook de betrokken marktpartijen te scharen achter deze normen. Het is zeker toe te juichen dat er nu ook vanuit een wetenschappelijke invalshoek, die neutraal genoemd kan worden, een initiatief in dezelfde richting is genomen. Het polderoverleg in schaderegelingsland heeft, de reeds behaalde resultaten ten spijt, het nadeel van uiteenlopende belangen en een te drukke normale praktijk om snel vooruitgang te boeken. Een extra aanjager is welkom, nog los van de kwalitatieve inbreng van de wetenschap.
Gelet op de aard en de omvang van het onderzoek, alsmede de beperkte respons op de uitgezonden vragenlijsten en de weergegeven bevindingen, zet ik een vraagteken achter het fundament van de aanbevelingen, hoezeer ik de meeste ook onderschrijf. Veel tijdwinst, anders dan gedeeltelijk en marginaal, is niet geboekt in de onderzochte landen. ADR slaat in de personenschaderegeling niet aan en een betere schadevergoeding is slechts beperkt waarneembaar. Wel zijn er minder slachtoffers ten onrechte zonder vergoeding van hun schade blijven zitten, maar dat is in Nederland sinds het genoemde arrest van de Hoge Raad uit 1987 ook het geval. Op de opiniepagina van de NRC van 10 januari j.l. staat het volgende citaat van Barendrecht m.b.t. onrechtmatige perspublicatie: 'We moeten toe naar een snellere en meer praktische conflictoplossing (…). Die moet alles kunnen regelen: vergoeding, herstel, rectificatie. En dat alles liefst binnen een maand. Van dit soort termijnen dromen proceshervormers als ik'. Ik mag hopen dat het niet bij dromen zal blijven wat betreft de letselschaderegeling.
Niettemin is de studie nuttig. De aanbevelingen die de onderzoekers doen, zijn mede een aanzet geweest tot genoemd project van het Centrum voor Aansprakelijkheidsrecht te Tilburg. Bovendien is het goed om naar de ervaringen in het buitenland te kijken, alvorens zelf het wiel uit te vinden. Dat geldt vooral voor Frankrijk waar het wiel al 18 jaar loopt. Het Franse voorbeeld verdient m.i., ook materieelrechtelijk, de meeste aandacht. Was ons Burgerlijk Wetboek niet in eerste aanleg gebaseerd op de Code Civil? Van het medische traject in Frankrijk kunnen wij nog veel leren. Bij wat meer ernstige letsels is er in Nederland al gauw 6 à 12 maanden gemoeid bij het vaststellen van en het verkrijgen van overeenstemming over de functionele gevolgen voor het slachtoffer.
Het vertrekpunt is in Nederland anders dan in de onderzochte landen. Nederland kent reeds lang een minnelijke schaderegelingscultuur. Omdat er toch in het conflictmodel wordt onderhandeld, vooral over de omvang van de schade, duurt het, mede de werkachterstanden in aanmerking genomen, toch vaak lang. Men bedenke trouwens dat de consolidatie van het letsel niet zelden de meest vertragende factor is, waarbij ik mij afvraag of dat wel duidelijk aan het slachtoffer wordt overgebracht.
De vraag is welke strategie gevolgd moet worden als men de letselschaderegelingspraktijk ingrijpend wil verbeteren. Die van stapje voor stapje, te beginnen met de onderwerpen die het minst conflictueus zijn? Of die van de integrale herziening? De kwalitatieve voordelen die m.i. moeten worden nagestreefd met normering, zijn transparantie, snelheid en eenheid van redelijke schadevergoedingen. Terugdringing van afwikkelingskosten is een nevendoel vooral in het voordeel van de verzekeraar en de premiebetaler. De financiële ruimte die hierdoor ontstaat dient volgens mij te worden aangewend voor betere bejegening van het slachtoffer in het algemeen en betere communicatie in het bijzonder. Om kans te maken dit alles te bereiken, is juist nodig dat het terrein van de personenschaderegeling integraal wordt bezien, d.w.z. de wettelijke grondslag voor vergoeding van de schade, de wijze van afwikkeling van de schade en de uitgangspunten voor de vaststelling van de omvang van de schade. Dat laatste lijkt te stuiten op het beginsel van concrete schadevergoeding. De voornaamste en grootste schadeposten (met name smartengeld, verlies van verdiencapaciteit en huishoudelijke hulp) betreffen grotendeels schade die in de toekomst wordt geleden. Het begroten van toekomstschade is in aanzienlijke mate koffiedik kijken. Fictieve verwachtingen vragen om abstracte uitgangspunten. Mijn hoop dat uit de neutrale, wetenschappelijke hoek een krachtig signaal in de richting van een integrale aanpak zou komen, is tot dusver ijdel gebleken. Misschien sta ik in deze hoop wel alleen.
[1] Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2003, Uitgave van het Schoordijk Instituut, Centrum voor aansprakelijkheidsrecht, 111 p. incl. bijlagen, € 25, ISBN 90 5454 341 8.
[2] Hoge Raad 3 april 1987, VR 1988, 16.
[3] Zie ook het artikel van prof. dr W. van Tilburg, Verkeersrecht 2004, p. 7 e.v.
[4] Pre-actions Protocol for Personal Injury, for Clinical Negligence en het ontwerp for Disease & Illness (de laatste als bijlage in het boek opgenomen).
[5] 'Guidelines for the assessment of general damages in personal injury cases' voor smartengeld en 'Actuarial Tables for the use on personal injury and fatal accident cases', de zgn. 'Ogden Tables', voor verlies van arbeidsvermogen.
[6] Onder de barema's worden in de personenschaderegeling afglijdende schalen verstaan, waarin verscheidene gradaties van invaliditeit en soms met de bijbehorende schadevergoeding of uitgangspunten van schadevergoeding worden weergegeven.
[7] Zie ook prof. dr C.C. van Schoubroeck, Verkeersrecht 2004, p. 102 e.v.