pag. 173 VR 2002, De strafbaarstelling van het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer

VRA 2002, p. 173
2002-06-01
Mw A.A.J. Immink
Sedert enige decennia wordt veel justitiële aandacht besteed aan de bestrijding van het rijden onder invloed. De laatste tijd wordt bepleit dat deze aandacht moet worden verbreed tot andere middelen waarvan het gebruik de rijvaardigheid in negatieve zin kan beïnvloeden. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan de in de Opiumwet genoemde middelen, maar ook aan uiteenlopende medicijnen. In dit licht wordt overwogen om de in de WVW 1994 opgenomen strafbepaling die is gericht tegen het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer te wijzigen. De strekking van deze wijziging zou zijn dat een met art. 8, lid 2, WVW 1994[1] vergelijkbare strafbaarstelling zou moeten worden ingevoerd, waarin voor strafbaarheid het gebruik van bepaalde middelen wordt gekoppeld aan bepaalde limieten.
Het is nog niet duidelijk op welke wijze deze nieuwe strafbepaling wordt vormgegeven. Zeker is wel dat een zelfstandige strafbepaling betreffende het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer nieuwe vragen oproept, bijvoorbeeld omtrent de bewijsverzameling. In deze bijdrage zal op diverse van deze vraagpunten worden ingegaan. Op de eerste plaats zal aandacht worden besteed aan de diverse methoden van strafbaarstelling van het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer. Op de tweede plaats zal worden bekeken welke van deze technieken in ons huidige stelsel gehanteerd worden en van welke technieken men in andere landen gebruik maakt. Een uitstapje naar het Zweedse en het Engelse recht biedt vervolgens een kader om het oog te laten vallen op problemen die zich bij toepassing van een bepaalde strafbaarstellingstechniek voordoen en waarvoor dus een oplossing moet worden gezocht.
De strafbaarstelling van het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer[2]
VRA 2002, p. 173
Mw A.A.J. Immink
Methoden van strafbaarstelling
Het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer kan op verschillende wijzen strafbaar worden gesteld. In het onderstaande zal onderscheid worden gemaakt tussen drie technieken van strafbaarstelling:
a
Het gebruik van psychotrope middelen als zodanig is strafbaar.
Bij deze methode is de combinatie van het gebruik van psychotrope stoffen en deelname aan het verkeer in het algemeen verboden.
b
Het gebruik van psychotrope middelen dat bepaalde grenzen overstijgt, is strafbaar.
Hier is bij deelname aan het verkeer verboden bij overschrijding van een bepaalde aan het gebruik van een middel gerelateerde limiet. Wanneer limieten worden vastgesteld, worden kunstmatig grenzen vastgesteld waarboven het verboden is om een voertuig te besturen. Er wordt geen rekening gehouden met de omstandigheden van het geval of met de effecten van het gebruik op de betrokken bestuurder. Zaken zoals lichaamsgewicht, gevoeligheid voor het middel en mate van gewenning zijn irrelevant.
c
De invloed van de middelen op het gedrag - de rijvaardigheid - van de bestuurder is bepalend voor strafbaarheid.
'Bij deze invalshoek is het effect op de gebruiker bepalend. Om te kunnen beoordelen of de bestuurder onder invloed van een psychotrope substantie verkeert, moet het gedrag worden geobserveerd. Het enkele aanwezig hebben van een psychotrope substantie in het lichaam is niet bepalend voor strafbaarheid. Belangrijk is of de rijvaardigheid van de bestuurder door het gebruik van het middel is aangetast.
In deze drie methoden van strafbaarstelling varieert de invalshoek voor strafbaarheid: het gebruik als zodanig, overschrijding van een bepaalde mate van gebruik of de tot het gebruik van een middel te herleiden verminderde rijvaardigheid. Het onderscheid tussen de diverse technieken van strafbaarstelling is van betekenis voor het bewijs. Elke methode vereist immers eigen bewijsmiddelen.
Nederland
Strafbepaling
De strafbaarstellingen betreffende het gebruik van bewustzijnbeïnvloedende stoffen in het verkeer zijn opgenomen in artikel 8 WVW 1994. Het eerste lid is gericht op de effecten van het gebruik van een psychotrope stof op de rijvaardigheid van de bestuurder. Indien kan worden aangetoond dat de rijvaardigheid ten gevolge van het gebruik van een bewustzijnbeïnvloedende substantie is aangetast, treedt strafbaarheid in. Ingevolge het eerste lid van artikel 8 WVW 1994 is het verboden om een voertuig te besturen terwijl men verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid zodanig kan verminderen, dat men niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Onder stof verstaat men niet alleen alcohol maar ook drugs en medicijnen. Het feit dat de stof de rijvaardigheid kan beïnvloeden, levert op zichzelf nog niet het bewijs op dat de bestuurder onder zodanige invloed verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht[3] . De essentie van de strafbepaling is gelegen in het feit dat het gebruik van de stof de rijvaardigheid nadelig heeft beïnvloed.
Een bestuurder is strafbaar ex artikel 8 lid 1 WVW 1994 als vast komt te staan dat:
-
de bestuurder een bewustzijnbeïnvloedende substantie heeft gebruikt,
-
er sprake is van verminderde rijvaardigheid,
-
er causaal verband bestaat tussen het gebruik van het middel en de verslechterde rijvaardigheid,
-
de bestuurder wist (of redelijkerwijs moest weten) dat door het gebruik van het middel de rijvaardigheid kon worden aangetast.
Artikel 8 lid 1 kan fungeren als vangnet voor gevallen waarin de in artikel 8 lid 2 opgenomen alcohollimiet niet is overschreden, of waarin andere stoffen al dan niet in combinatie met alcohol zijn gebruikt. Een vervolging op basis van artikel 8, eerste lid, WVW 1994 komt in aanmerking in de volgende gevallen:
a
bij een ademalcoholgehalte (AAG) lager dan 235 mg/liter[4] (BAG lager dan 0,54 promille), terwijl de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de vaardigheid voor het besturen van een voertuig zodanig kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht[5] ;
b
wanneer er andere stoffen dan alcohol in het geding zijn, zoals medicijnen en/of drugs;
c
wanneer er sprake is van andere omstandigheden dan het weigeren van de ademanalyse/bloedproef waardoor de ademanalyse/bloedproef achterwege is gebleven[6] ;
d
wanneer er sprake is van vormfouten in de procedure betreffende de ademanalyse of de bloedproef terwijl wel aan alle vereisten voor een vervolging ex artikel 8, eerste lid, WVW 1994 is voldaan.
In artikel 8 lid 2 WVW 1994 zijn ten aanzien van alcohol limieten weergegeven waarboven strafbaarheid wordt aangenomen[7] . Een bestuurder die onder invloed van alcohol verkeert, is volgens artikel 8 lid 2 strafbaar als zijn bloed een alcoholgehalte van meer dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed heeft of als zijn adem een hoger alcoholgehalte dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht heeft. Voor het promillage van 0,5[8] is destijds gekozen omdat wetenschappelijk onderzoek had uitgewezen dat vanaf dat promillage voor een aanmerkelijk aantal weggebruikers vergrote risico's voor de verkeersveiligheid gaan optreden[9] . Er bestaan geen aparte limieten voor commerciële bestuurders, motoren en (brom)fietsen. De regering is zich wel aan het beraden over invoering van een lagere limiet (0,2 promille) voor onervaren bestuurders[10] .
Indien de tenlastelegging is gebaseerd op het tweede lid van artikel 8 WVW 1994, hoeft slechts te zijn voldaan aan de analytische limieten. De delictsomschrijving van het tweede lid is geobjectiveerd. Bewijs van het feit dat de bestuurder zodanig onder invloed verkeerde dat hij niet behoorlijk kon besturen, is dus niet nodig. Eisen voor bewijs van artikel 8 lid 2 WVW 1994 zijn:
-
er moet sprake zijn van alcoholgebruik;
-
er moet een onderzoek zijn gedaan waaruit blijkt dat de limiet van 0,5 promille of 220 mg/l is overschreden.
Indien op basis van het tweede lid wordt vervolgd, zijn de ademanalyse en de bloedproef de meest wezenlijke bewijsmiddelen.
Opsporing en bewijs van art. 8 lid 2
a
Voorlopig ademonderzoek
De verdenking van het rijden met een te hoog alcoholgehalte kan worden geleverd door een voorlopig onderzoek van de uitgeademde lucht. Het voorlopige ademonderzoek is geregeld in artikel 160 WVW 1994. Het ademonderzoek fungeert als controlemiddel. Het is geen bewijsmiddel. Een voorlopig ademonderzoek mag ook plaatsvinden zonder dat er sprake is van verdenking van rijden onder invloed. Artikel 160, vijfde lid, WVW 1994 geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid om willekeurig alcoholcontroles in de vorm van ademonderzoeken langs de weg te houden[11] . Elke bestuurder is verplicht aan het voorlopige ademonderzoek mee te werken. De weigering van de voorlopige ademtest is een administratieve gedraging in de zin van de WAHV.
b
Ademanalyse
Als het voorlopige onderzoek aanleiding geeft tot verdenking van rijden onder invloed, is de bestuurder verplicht om op het politiebureau een (definitieve) ademanalyse te (laten) doen. De ademanalyse wordt nader uitgewerkt in de op het tiende lid van artikel 163 gebaseerde nadere regelingen, te weten het Besluit alcoholonderzoeken[12] en de Regeling ademanalyse[13] en bij die regeling behorende bijlagen. Uit deze regels vloeien waarborgen voort die garant staan voor een goede kwaliteit van het onderzoek. Meteen na de voltooiing van de ademanalyse dient de verdachte het resultaat te worden meegedeeld[14] . In artikel 10a Besluit alcoholonderzoeken wordt aan de verdachte de mogelijkheid van een 'tegenonderzoek', in de vorm van een bloedproef, geboden. Het is in feite geen echt tegenonderzoek maar een alternatief onderzoek van bloed. Het onderzoek vormt een aanvullende, juridische waarborg. De kosten zijn voor rekening van de verdachte.
Een bestuurder die wordt verdacht van overtreding van artikel 8 WVW 1994 is verplicht aan de ademanalyse mee te werken. Degene die weigert medewerking te verlenen aan dit onderzoek begaat een misdrijf (art. 163 WVW 1994)[15] .
c
Bloedproef
Als de bestuurder ervan verdacht wordt alcohol te hebben gebruikt, kan onder omstandigheden in plaats van de ademanalyse een bloedproef worden gedaan. Indien de ademanalyse ondanks medewerking van de verdachte op niets is uitgedraaid of als er medische bezwaren tegen het ondergaan van een ademanalyse bestaan, kan ingevolge artikel 163, vierde lid, toestemming worden gevraagd tot het verrichten van een bloedonderzoek (art. 8, lid 2 onder b WVW 1994). Het bloed wordt geanalyseerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De verdachte heeft recht op een tegenonderzoek.
Ingevolge artikel 163 vijfde lid kan een bestuurder die geen toestemming verleent, worden bevolen aan de bloedproef mee te werken. Omdat de wetgever het ondergaan van een dergelijke ingreep niet fysiek wil afdwingen, is de weigering tot medewerking zelfstandig strafbaar gesteld.
d
Urineproef
Uitsluitend bijzondere geneeskundige redenen kunnen als escape voor de bloedproef fungeren. In dat geval zal de geconsumeerde hoeveelheid alcohol op andere wijze moeten worden vastgesteld (art. 163, lid 8 WVW 1994). Als afname van bloed naar het oordeel van de arts om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is, kan worden bevolen medewerking te verlenen aan een urineproef[16] . De urineproef fungeert dan als alternatief opsporingsmiddel. Als men op geneeskundige gronden is aangewezen op een urineproef, is weigeren daarvan strafbaar. Op weigeren staan dan dezelfde sancties als op het weigeren van een adem- of bloedproef (art. 163 lid 8 jo 176 lid 3 WVW 1994).'
Opsporing en bewijs van art. 8 lid 1
De strafbepaling van artikel 8, eerste lid WVW 1994 stelt de eis dat een bestuurder zodanig onder invloed verkeert dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Op welke wijze kan overtreding van artikel 8 lid 1 worden bewezen?
De 'trias alcoholica' vormt van oudsher de ingang voor het bewijs. Van een bestuurder kan worden gesteld dat hij als gevolg van het gebruik van alcohol niet tot behoorlijk besturen in staat is, als is voldaan aan de trias alcoholica: een sterke dranklucht, belemmerd spraakvermogen en een onzekere gang[17] . Bij andere stoffen dan alcohol is de trias niet goed hanteerbaar, aangezien drugs- of medicijngebruik niet altijd uiterlijk waarneembaar is (tenzij grote hoeveelheden zijn gebruikt). Tevens is het causaal verband tussen het gebruik van het middel en de gebrekkige rijvaardigheid moeilijk aantoonbaar.
a
Bloedproef
De bloedproef kan meewerken aan het bewijs van overtreding van artikel 8 lid 1 WVW 1994. Door middel van onderzoek van het bloed kan het gebruik van bewustzijnbeïnvloedende middelen worden aangetoond. Bij andere stoffen dan alcohol wordt ademanalyse niet verricht aangezien medicijnen en drugs niet kunnen verdampen zoals alcohol. Sinds de Wet invoering ademanalyse heeft een opsporingsambtenaar die de verdenking koestert dat een bestuurder onder invloed van medicijnen of drugs verkeert, de bevoegdheid om toestemming te vragen voor een bloedproef (art. 163, lid 4 WVW 1994). Als toestemming wordt geweigerd, kan medewerking worden bevolen. Een onderzoek naar het gebruik van drugs en/of geneesmiddelen wordt echter alleen ingesteld als de opsporingsambtenaar vermoedt dat de bestuurder onder invloed verkeert en de alcoholtest negatief is[18] .
b
Urineproef
Ingeval de bestuurder ervan wordt verdacht onder invloed van drugs of medicijnen te zijn, kan ook een urineproef worden gedaan. Urine wordt afgestaan onder toezicht van een arts. Ook hier kan de bestuurder om contra-expertise vragen. Ingeval de opsporingsambtenaar vermoedt dat de bestuurder een andere stof dan alcohol heeft gebruikt, kan hij uitsluitend om een 'rechtstreekse' urineproef verzoeken. In dat geval staat geen sanctie op weigeren (art. 17, lid 1 Besluit alcoholonderzoeken).
Problemen
Opsporingsambtenaren zijn in het algemeen niet bedreven in het, op basis van gedragsherkenning, opsporen van bestuurders die onder invloed van drugs of medicijnen aan het verkeer deelnemen. Het is niet eenvoudig om aan iemands (rij)gedrag te herkennen of er sprake is van rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol. Slechts een beperkt aantal opsporingsambtenaren heeft, door jarenlang betrokken te zijn geweest bij drugs- en medicijngebruikers, ervaring opgebouwd in het herkennen van bepaald gebruik[19] . Ook bestaan er geen adequate selectie-instrumenten, zoals het voorlopig ademonderzoek voor alcohol, waarmee het actuele gebruik van drugs of geneesmiddelen eenvoudig langs de weg kan worden opgespoord.
Door opsporingsambtenaren wordt verder de beperkte capaciteit en efficiëntie van het NFI met betrekking tot het analyseren van bloedmonsters op aanwezigheid van drugs bekritiseerd[20] . In 15% van de onderzoeken blijkt dat de bestuurder hooguit 0,8 promille alcohol in het bloed heeft terwijl op basis van het waargenomen rijgedrag meer vermoed kon worden. Vanwege de beperkte capaciteit wordt slechts in deze gevallen verder gezocht naar de eventuele aanwezigheid van drugs en/of medicijnen[21] .
De huidige wetgeving leidt tot een belangrijk verschil tussen de vervolging van het rijden onder invloed van alcohol enerzijds en het gebruik van andere stoffen die een negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid anderzijds. Artikel 8 WVW 1994 voorziet wel in een verbod op het rijden onder invloed van alcohol en andere stoffen, waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid zodanig kan verminderen, dat de bestuurder daardoor niet tot behoorlijk besturen in staat is. Doch niet is voorzien in een opsomming van stoffen waarvoor bij gebruik in elk geval geldt dat van een dergelijke vermindering sprake is. Het is problematisch om de stoffen te noemen waarvan men redelijkerwijs moet weten dat ze de rijvaardigheid op negatieve wijze beïnvloeden. Daardoor kunnen overtreders slechts incidenteel en in evidente gevallen, waarbij sprake is van zeer hoge doseringen drugs of medicijnen ofwel van een combinatie van middelen, worden vervolgd[22] . Een absolute onverenigbaarheid (nullimiet) ten aanzien van bepaalde stoffen hebben we niet.
Zweden
Strafbepaling
De sancties voor het rijden na het gebruik van bewustzijnbeïnvloedende stoffen zijn opgenomen in de Road Traffic Offenses Act (RTOA) van 1951[23] . In deze specifieke verkeerswet wordt onderscheid gemaakt tussen twee overtredingen: 'rijden onder invloed' en 'rijden onder ernstige invloed' (RTOA § 4 en 4a).
Een bestuurder wordt veroordeeld wegens 'rijden onder invloed' als[24] :
-
het BAG hoger is dan 0,2 promille of
-
het bloed een narcotische stof bevat, uitgezonderd medicijnen die door een arts zijn voorgeschreven en in de juiste dosering zijn ingenomen of
-
er kan worden aangenomen dat de bestuurder zodanig onder invloed verkeerde van een stof dat hij of zij niet in staat was om het voertuig op veilige wijze te besturen.
In de Zweedse strafbaarstelling van 'rijden onder invloed' zijn de drie hiervoor genoemde methoden voor strafbaarstelling gehanteerd. In de eerste plaats treedt strafbaarheid in als de 0,2 promille limiet betreffende het gebruik van alcohol is overschreden. Het gebruik van andere bewustzijnbeïnvloedende stoffen in het verkeer is ook strafbaar. Op dit punt geldt een algeheel verbod. De voor medicijnen gemaakte uitzondering, mits volgens recept van een arts ingenomen, resulteert in het feit dat ten aanzien van deze groep van psychotrope substanties nog steeds limieten nodig zijn. De medicijngebruikende bestuurder mag de limiet van het recept niet overschrijden. Behalve deze methoden van strafbaarstelling wordt ook gebruik gemaakt van de 'beïnvloedingsmethode'. Het is dus ook mogelijk dat een bestuurder op basis van ondermaats rijgedrag wordt gestraft wegens rijden onder invloed.
Van 'rijden onder ernstige invloed' is sprake als[25] :
-
het BAG hoger is dan 1,0 promille of
-
de bestuurder op een andere manier ernstig onder invloed van alcohol, drugs of medicijnen is of
-
de bestuurder onder invloed het motorvoertuig heeft bestuurd op een wijze die de verkeersveiligheid duidelijk in gevaar heeft gebracht.
Ook hier wordt gebruik gemaakt van meerdere strafbaarstellingstechnieken. In de eerste plaats is men strafbaar wegens 'rijden onder ernstige invloed' als het alcoholgehalte een bepaalde limiet heeft overschreden (1,0 promille). In de tweede plaats kan het gedrag van de bestuurder aanleiding geven voor veroordeling wegens dit delict.
In Zweden levert deelname aan het verkeer met een BAG hoger dan 0,2 promille reeds een strafbaar feit op[26] . Het tolerantieniveau voor de testresultaten is echter zo hoog dat bestuurders in bepaalde omstandigheden bij de ademtest een equivalent van 0,34 promille mogen hebben[27] . Er is geen aparte BAG- of AAG-limiet voor beginnende bestuurders. Ook bestaan er geen speciale limieten voor andere categorieën bestuurders.
Ten aanzien van andere stoffen dan alcohol hanteert men in Zweden de zogenaamde nullimiet[28] . De nullimiet heeft betrekking op alle narcotische substanties die zijn onderworpen aan de NDPA[29] . De wet gebruikt de term 'narcotische drugs' voor een breed scala van stoffen. Een narcotische drug wordt in § 8 gedefinieerd als: 'elk medisch product met sterk verslavende eigenschap dat schadelijk is voor de gezondheid' en is onderworpen aan verdragen waar Zweden partij bij is of door de regering tot narcotische drug is verklaard. Zweden is toegetreden tot de Single Convention on Narcotic Drugs (1961), het Protocol Amending that Convention (1972) en de Convention on Psychotropic Substances (1971)[30] . De door de regering tot narcotische drug verklaarde stoffen zijn opgenomen in de Ordinance on the Control of Narcotic drugs (OCN)[31] . Alle stoffen die vallen onder de verdragen en de OCN zijn onderworpen aan de NDPA. Hieronder vallen niet alleen cannabis, heroïne, cocaïne en amfetaminen maar ook medicijnen, zoals bijvoorbeeld morfine.
Volgens § 8 van de Narcotics Act kan een bestuurder[32] die een narcotische substantie heeft geconsumeerd, worden vervolgd als hij/zij tijdens het besturen enige narcotische substantie in het bloed heeft. De concentratie die door toxicologische methoden kan worden opgespoord, wordt genomen als limiet. Dit is in feite een nullimiet met een kleine afwijkingstolerantie. Er mogen in principe dus helemaal geen narcotische middelen in het bloed worden aangetroffen. Als er wel een narcotische substantie in het bloed wordt getraceerd, spreekt men van 'rijden onder invloed' en treedt strafbaarheid in[33] . Bij deze analytische benadering is geen bewijs van beïnvloeding vereist. Voor strafbaarheid is slechts vereist dat drugs in het lichaam zijn aangetroffen. Het maakt niet uit of er wel of geen sprake van beïnvloeding was.
Een grote groep bestuurders gebruikt op voorschrift van een arts medicijnen die narcotische substanties bevatten. Veel van deze bestuurders gebruiken slechts kleine hoeveelheden narcotische medicijnen zodat de rijvaardigheid niet negatief wordt beïnvloed. Daarom wordt een uitzondering gemaakt voor medicijnen die een narcotische stof bevatten, mits ze volgens recept zijn ingenomen. De mobiliteit van verantwoordelijke medicijngebruikers wordt op deze manier ontzien. In feite werkt men bij voorgeschreven medicijnen dus wel met limieten. Omdat deze limieten zijn gebaseerd op het gebruiksvoorschrift, wordt controle bemoeilijkt. Een bestuurder die medicijnen volgens recept neemt, is alleen strafbaar als kan worden aangenomen dat hij zodanig beïnvloed was door het middel dat hij niet tot veilig besturen in staat was. Het is in die gevallen dus niet voldoende dat een medicijn in het lichaam is aangetroffen. Voor strafbaarheid is vereist dat het rijgedrag van de bestuurder op negatieve wijze is beïnvloed. Een recept geeft dus geen vrijwaring[34] . De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk. Als een medicijngebruiker ondanks correcte opvolging van een recept niet in staat is om op veilige wijze te rijden, mag hij of zij geen motorrijtuig besturen. Om patiënten te informeren zijn farmaceutische drugs voorzien van etiketten die waarschuwen voor het gebruik in het verkeer. Ook rust op artsen een informatieplicht. In de praktijk voldoen veel artsen niet aan deze plicht: ze hebben te weinig tijd of willen de patiënt niet ontmoedigen het medicijn te gebruiken[35] .
Op grond van section 4 kunnen dus ook in gevallen waarin geen sprake is van overschrijding van de analytische waarden, sancties worden opgelegd, nu eveneens de beïnvloedingsmethode (waarbij het gedrag bepalend is) als techniek van strafbaarstelling is gehanteerd. Dit vangnet is nuttig voor personen die overgevoelig zijn voor alcohol of voor gevallen waarin het gebruik van (een combinatie van) voorgeschreven medicijnen of een combinatie van een geringe hoeveelheid alcohol met een bepaald medicijn leidt tot een zodanige beïnvloeding dat kan worden aangenomen dat de bestuurder niet tot veilig rijden in staat is.
In section 4a van de RTOA is terzake van alcohol een limiet voor 'rijden onder ernstige invloed' opgenomen. Van 'rijden onder ernstige invloed' is sprake als het BAG hoger is dan 1,0 promille. Voor drugs en medicijnen gelden geen limieten. De mate van beïnvloeding van de rijvaardigheid door het gebruik van het middel is bepalend voor het antwoord op de vraag of van 'rijden onder ernstige invloed' gesproken kan worden. Voor 'rijden onder ernstige invloed' is vereist dat er sprake is van ernstige intoxicatie door een psychotrope substantie of dat de verkeersveiligheid duidelijk in gevaar is gebracht.
Opsporing
De bevoegdheid om automobilisten te doen stoppen is opgenomen in de Police Act van 1984. De Zweedse politie kan indien gewenst willekeurig een voertuig laten stoppen zonder dat hoeft te worden bewezen dat de bestuurder onevenwichtig reed of op een wijze die leidde tot verdenking van rijden onder invloed van alcohol, drugs of medicijnen. Gezien het bestek van deze bijdrage zullen hier voornamelijk de middelen besproken worden waarmee drugs- en medicijngebruik wordt opgespoord.
Oogonderzoek
Met het introduceren van de nullimiet ten aanzien van drugs in de Zweedse wetgeving, is tevens aan de politie de bevoegdheid toegekend om automobilisten, die ervan verdacht worden onder invloed van drugs te verkeren, aan een oogtest te onderwerpen. Bij het onderzoek wordt de reactie van de pupillen (oogbeweging en pupilgrootte) op licht etc. gemeten. Het oogonderzoek is een wonderlijke vermenging van controle- en opsporingsbevoegdheden. Het kan niet routinematig plaatsvinden doch alleen op basis van verdenking. Het oogonderzoek is anderzijds echter geen bewijsmiddel, maar kan wel aanleiding geven tot een bloedproef. Deze bloedproef kan bij de rechtszaak als bewijs dienen. Als een bestuurder weigert om aan een oogonderzoek mee te werken, kan een bloedproef worden afgedwongen[36] .
Bloed- en urineproef
In de Swedish Code of Judicial Procedure[37] zijn de gevallen opgenomen waarin het vereist kan zijn een biologisch onderzoek in te stellen. Volgens deze wet kan zo'n onderzoek van bloed of urine vereist zijn als er een redelijke verdenking bestaat dat de RTOA is overtreden. De bloedproef kan fysiek worden afgedwongen.
Als de wettelijke alcohollimiet is overschreden, wordt niet op aanwezigheid van drugs getest, aangezien met de alcoholtest reeds voldoende bewijs is verkregen om de bestuurder te veroordelen wegens rijden onder (ernstige) invloed. Als geen alcohol wordt aangetroffen en er toch een verdenking van rijden onder invloed bestaat, kan een bloedproef worden benut om te onderzoeken of de verdachte iets anders heeft gebruikt. Er wordt niet alleen gezocht naar heroïne, cocaïne en cannabisproducten maar ook naar farmaceutische middelen die als gevaarlijk voor het verkeer beschouwd worden, zoals benzodiazepinen en barbituraten.
Volgens de Zweedse verkeerswetten is de bloedproef het enige opsporingsmiddel waarmee bewijs van rijden onder invloed van drugs of medicijnen kan worden geleverd. In geval er sprake is van rijden onder invloed van alcohol wordt in beginsel de bloed- of ademproef gedaan. De urineproef wordt alleen toegepast als de verdachte beweert alcohol te hebben gebruikt na het beëindigen van de reis.
Problemen
De huidige Zweedse wetgeving stelt bestuurders strafbaar als drugs of medicijnen[38] in het lichaam worden aangetroffen, ongeacht de staat van beïnvloeding of de manier van rijden. Het opsporen van het gebruik van drugs en medicijnen in het verkeer is echter niet eenvoudig. Voor Zweedse agenten is door experts een drugsherkenningstraining ontwikkeld. Er zal echter enige tijd overheen gaan alvorens alle opsporingsambtenaren zich deze techniek meester hebben gemaakt. Een ander nadeel is gelegen in het feit dat er geen betrouwbare apparatuur bestaat waarmee langs de weg op drugsgebruik kan worden gecontroleerd.
De nullimiet resulteert erin dat bestuurders in beginsel (behoudens gebruik op recept) strafbaar zijn wegens het aanwezig hebben van een substantie in het lichaam. Dit is bezwaarlijk aangezien de periode waarin drugs traceerbaar zijn gewoonlijk veel langer is dan de periode waarin het middel invloed op het bewustzijn van de gebruiker heeft. De technische detectielimiet (de nullimiet) zal van stof tot stof verschillen. Het feit dat deze limieten niet door de wet gedefinieerd worden, maar door het analyserende centrale laboratorium is bezwaarlijk. Ook kunnen niet alle soorten drugs met behulp van bloedmonsters worden opgespoord. LSD bijvoorbeeld kan alleen in urine worden getraceerd. De nieuwe wet staat echter alleen bloedmonsters toe, omdat met bloed de invloed op het centrale zenuwstelsel kan worden nagegaan. Een ander probleem is dat bij bloedanalyses morfine en codeïne niet goed van elkaar kunnen worden onderscheiden.
De voor medicijnen op recept gemaakte uitzondering is naar mijn mening in de praktijk moeilijk hanteerbaar. Stel: in een recept staat dat een patiënt 3 maal daags 10 ml van een bepaald medicijn moet innemen. Aan de hand van de concentratie in het bloed moet dan worden bepaald of van een overdosis sprake is. Vanwege de voor medicijnen gemaakte uitzondering blijft het dus nodig om analytische limieten te definiëren, hetgeen niet eenvoudig is. Het laboratorium moet voor elk medicijn in verschillende doses bloedconcentraties vaststellen. Voorzover ik kon achterhalen, is dit nog niet gebeurd. Dit zal waarschijnlijk ook niet snel gebeuren aangezien de mate van beïnvloeding afhankelijk is van zaken zoals lichaamsgrootte, lichaamsbouw, geslacht enz. Bovendien bestaan er vele soorten medicijnen en is er weinig bekend over de mogelijke effecten van gecombineerd gebruik.
Vanwege het gebrek aan exacte limieten ten aanzien van medicijngebruik heeft men voor een andere oplossing gekozen. Het forensisch laboratorium kan ten aanzien van de meest voorkomende medicijnen aangeven wat de therapeutische bloedconcentratie is. In de verklaring die wordt afgegeven door het laboratorium wordt de bloedconcentratie van het monster aangegeven. Daarnaast wordt vermeld of de bloedconcentratie in het monster boven een normale therapeutische waarde uitstijgt. De rechter moet van geval tot geval uitmaken of de verklaring van het laboratorium en de informatie van de politie voldoende zijn voor veroordeling. Bij minder vaak voorkomende medicijnen zijn therapeutische waarden onbekend en is de rechter daardoor aangewezen op uiterlijk waarneembare beïnvloeding die moet blijken uit verklaringen van de politie.
De voor medicijnen gemaakte uitzondering leidt tot onzekerheid onder medicijngebruikende bestuurders. Een bestuurder kan ondanks opvolging van een geldig recept toch vervolgd en veroordeeld worden. Als uit het gedrag van de bestuurder blijkt dat hij niet tot veilig rijden in staat is, kan hij vervolgd worden op grond van section 4 RTOA. Indien de verdachte zeer ernstig onder invloed van het medicijn is, kan hij zelfs worden aangeklaagd voor rijden onder ernstige invloed (section 4a RTOA). Omdat er nog geen limieten bestaan voor het 'rijden onder ernstige invloed' van andere stoffen dan alcohol moet de politie het gedrag van de bestuurder observeren om te kunnen beoordelen of de beïnvloeding ernstig genoeg is voor vervolging op grond van section 4a RTOA.
Vergelijkbaar met het Nederlandse stelsel is dat volgens de Zweedse wetgeving de bestuurder zich bewust moet zijn (in Nederland: bewust had moeten zijn) van het feit dat het medicijn de rijvaardigheid kon beïnvloeden[39] . Vervolging kan problematisch zijn als de bestuurder verklaart niet te weten welk medicijn hij heeft geslikt. Bovendien worden momenteel onder 'de rijvaardigheid beïnvloedende stoffen' alleen verstaan stoffen die als narcotische substantie zijn aangemerkt. Het zou beter zijn als alle potentieel gevaarlijke medicijnen en drugs onder de wet zouden vallen.
Engeland
Strafbepaling
De Engelse regelgeving inzake het rijden onder invloed van bewustzijnbeïnvloedende stoffen is opgenomen in twee specifieke verkeerswetten: de Road Traffic Act van 1988 en die van 1991. Ten aanzien van alcohol heeft men in Engeland gekozen voor twee methodes van strafbaarstelling. Op de eerste plaats wordt overschrijding van een bepaalde limiet verboden. Op de tweede plaats is men strafbaar als kan worden bewezen dat men niet tot besturen in staat was vanwege alcohol-, drugs- of medicijngebruik.
Er geldt thans in Engeland een vrij hoge alcohollimiet. In section 5 van de RTA 1988 is bepaald dat bij een BAG van 0,8 promille de wettelijke limiet is bereikt[40] . Hetzelfde geldt voor gevallen waar een AAG van 35 microgram per 100 milliliter wordt aangetroffen, of een Urine Alcohol Gehalte van 107 microgram per 100 milliliter. Er bestaan geen speciale limieten voor bijzondere categorieën bestuurders, zoals vrachtwagenchauffeurs of onervaren bestuurders. De alcohollimiet wordt in Engeland echter opnieuw onder de loep genomen. De regering overweegt momenteel om de limiet te verlagen naar 0,5 promille[41] .
Section 4(1) van de RTA 1988 verbiedt het om te rijden als men hiertoe door het gebruik van alcohol, drugs of medicijnen niet in staat is. Volgens section 4(5) is een persoon niet tot rijden in staat '(…) if his ability to drive properly is for the time being impaired (…)'. Dankzij section 4.1 van de RTA 1988 is het dus mogelijk, ook als geen sprake is van overschrijding van de wettelijke limieten, om een bestuurder die onder invloed van alcohol verkeert toch te vervolgen. Vereist is wel dat op een andere wijze kan worden bewezen dat de onder invloed verkerende bestuurder niet tot voldoende rijden in staat was. Vervolging op basis van section 4 RTA 1988 is mogelijk als de politie getuige is geweest van het slechte rijgedrag. Ook kan het vermoeden van rijden onder invloed ontstaan als er een ongeval is veroorzaakt. De op te leggen straf is gelijk aan de straf die een verdachte opgelegd kan krijgen wegens overschrijding van de wettelijke analytische limieten. In de praktijk komt het echter zelden voor dat een bestuurder wordt vervolgd (op grond van section 4 van de RTA) als het alcoholgehalte onder de wettelijke limiet ligt.
Omdat ten aanzien van drugs en medicijnen geen analytische limieten voorhanden zijn, geldt de regeling van section 4.1 ook voor drugs en medicijnen. De op beïnvloeding gerichte regelgeving vereist bewijs van het feit dat de verdachte niet in staat was om een voertuig te besturen vanwege de invloed van medicijnen of drugs[42] . De term 'drugs' wordt in de RTA gedefinieerd als 'elk intoxicatiemiddel met uitzondering van alcohol'[43] . De wet eist niet dat de bestuurder zich bewust is van het feit dat de stof de rijvaardigheid kan beïnvloeden. De Highway Code (Rule 84) maakt duidelijk dat het verboden is om te rijden onder invloed van drugs of medicijnen en dat voor medicijnen de bijsluiter moet worden geraadpleegd of een arts/apotheker moet worden geconsulteerd.
Als bewijs van 'onvermogen om een voertuig te besturen' kan worden geleverd, kan de bestuurder worden gestraft. Hiervoor moet komen vast te staan dat:
-
de bestuurder een bewustzijnbeïnvloedende substantie heeft gebruikt en
-
hij daardoor niet tot voldoende besturen in staat was.
Bij deze strafbaarstellingtechniek is het gedrag van de bestuurder dus bepalend. De verklaring van een getuige waarin het alcohol-, drugs- of medicijngebruik van de verdachte wordt bevestigd, de bekentenis van de verdachte waaruit blijkt dat hij een psychotrope substantie heeft gebruikt of de aanwezigheid van deze stoffen in een bloedmonster, zijn niet afdoende voor het intreden van strafbaarheid overeenkomstig section 4.1 van de RTA. Ze kunnen wel bijdragen tot het bewijs van het rijden onder invloed. Om tot veroordeling ex section 4.1 RTA te kunnen komen, moet tevens worden bewezen dat de verdachte door het gebruik van alcohol, drugs of medicijnen niet tot voldoende besturen in staat was.
Opsporing
In Engeland worden verschillende methoden gehanteerd om het gebruik van bewustzijnbeïnvloedende substanties op te sporen. Uit de wettelijke limieten valt af te leiden dat men ten aanzien van alcohol drie analysemethoden hanteert: onderzoek van adem, bloed of urine. Bij drugs en medicijnen is de ademanalyse niet toepasbaar. Men kan dan wel een bloed- of urinemonster analyseren.
In theorie is het mogelijk om een bestuurder op grond van section 4 te vervolgen enkel en alleen op basis van bewijs afkomstig van een politieambtenaar (dus zonder forensisch medisch onderzoek). Dit komt echter zelden voor[44] . Normaliter zal ook in geval van vervolging op grond van section 4 een monster worden geanalyseerd.
De politie heeft de bevoegdheid om willekeurig voertuigen te laten stoppen voor een routineonderzoek. Er hoeft dus ten aanzien van de bestuurder geen verdenking te bestaan (RTA 1988/162). De politie is echter niet bevoegd om bestuurders willekeurig te controleren op het gebruik van bewustzijnbeïnvloedende middelen. Er mogen geen routinematige controles worden toegepast. Een zogenaamd 'nuchterheidcontrolepunt' is in Engeland niet toegestaan. De bevoegdheid om voertuigen willekeurig te doen stoppen, kan wel resulteren in een verdenking van rijden onder invloed.
DRT en FIT
Tegenwoordig kunnen verschillende politiekorpsen met behulp van Drug Recognition Training (DRT) en Field Impairment Testing (FIT) direct langs de weg controleren op beïnvloeding door drugs of medicijnen. Bij een DRT worden opsporingsambtenaren getraind om de signalen en symptomen van het gebruik van verschillende soorten drugs te herkennen. Bij FIT moet de verdachte een aantal coördinatietests ondergaan om te bepalen of er sprake is van beïnvloeding. Er wordt een onderzoek gedaan naar de pupillen, de verdachte moet 30 seconden op één been staan, hij moet zijn vinger naar zijn neus bewegen enz.[45] . De DRT en de FIT helpen de politieambtenaar bij zijn beslissing of de bestuurder wel of niet moet worden gearresteerd en meegenomen naar het bureau voor medisch onderzoek door een politiearts. De RTA geeft geen bevoegdheid voor het houden van tests waarmee langs de weg op drugs of medicijnen wordt gecontroleerd. Om dergelijke tests te kunnen afdwingen, is wetswijziging vereist[46] . Ook na invoering van apparatuur waarmee direct langs de weg op drugs- en medicijngebruik kan worden gescreend, zal behoefte blijven bestaan aan deze coördinatietests. Aangezien met dergelijk apparatuur alleen de aanwezigheid van een bepaalde soort drugs of medicijnen kan worden aangetoond, zullen coördinatietests moeten worden gedaan om te kunnen bewijzen dat er sprake is van beïnvloeding.
Bloed- en urineproef
Ingeval van beïnvloeding door alcohol wordt alleen een bloed- of urinemonster genomen als het afnemen van een ademanalyse niet mogelijk is[47] . Als er sprake is van vermoeden van rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol, wordt een bloed- of urinemonster genomen. Voor het nemen van bloed- en urinemonsters gelden dezelfde voorwaarden als voor de ademanalyse[48] . Als bijkomende voorwaarde wordt vereist dat een politiearts de verdenking van de opsporingsambtenaar ondersteunt. Ook de politiearts moet vermoeden dat het slechte rijgedrag te wijten is aan het gebruik van alcohol, drugs of medicijnen. Als de arts geen spoor van beïnvloeding kan vinden, mag geen monster worden genomen. Indien bij beiden een vermoeden van beïnvloeding bestaat, overlegt de opsporingsambtenaar met de arts over het te nemen monster: een bloed- of urinemonster. In de meeste gevallen wordt gekozen voor het onderzoeken van het bloed van de bestuurder. Een onderzoek van urine zal gewoonlijk alleen worden gedaan als er medische redenen bestaan tegen het afnemen van een bloedtest[49] . Ook als de verdachte een fobie voor naalden heeft, wordt een urinemonster genomen[50] . Bloed- en urinemonsters worden niet onder fysieke dwang afgenomen. De RTA voorziet in zware sancties in geval van weigering.
Problemen
De grootste problemen met betrekking tot de opsporingsmaatregelen inzake het rijden onder invloed van bewustzijnbeïnvloedende stoffen zijn volgens de politie:
-
er mogen geen willekeurige controles gehouden worden;
-
er bestaat geen effectieve detectieapparatuur waarmee drugs- en medicijngebruik direct langs de weg kan worden opgespoord;
-
er moet op het politiebureau vaak lang worden gewacht op de politiearts, terwijl de effecten van sommige drugs zeer snel afnemen[51] .
In Engeland wordt niet veel gecontroleerd op het gebruik van drugs en medicijnen in het verkeer. Er zijn verschillende oorzaken voor de beperktheid van dit soort controles. Tot voor kort bestond geen opleiding waar politieagenten konden worden getraind om een bestuurder onder invloed van drugs of medicijnen te herkennen. De oorzaak voor dit gebrek aan training was vooral gelegen in het feit dat de ernst van het probleem van 'het rijden onder invloed van drugs of medicijnen' werd onderschat. Dankzij de recent ontwikkelde DRT en FIT zal in de toekomst wellicht beter op het gebruik van andere psychotrope stoffen dan alcohol kunnen worden gecontroleerd. Een andere reden voor het geringe aantal medicijnen- en drugscontroles kan worden gevonden in de kosten die zijn verbonden aan het vervolgen van een zaak tegen een bestuurder die van rijden onder invloed wordt verdacht. Deze zijn niet hoger dan in andere landen, maar ze gaan wel van het totale budget af dat de Engelse politie ter beschikking staat[52] . Er blijven dus minder middelen over voor andere onderzoeken.
Conclusie
Het is mogelijk dat de Nederlandse wetgever bij de voorgenomen wijziging van de wegenverkeerswetgeving zich laat inspireren door het Zweedse stelsel. De daaraan inherente problemen moeten echter niet over het hoofd worden gezien. In beginsel heeft men ten aanzien van psychotrope stoffen gekozen voor de nullimiet. Er geldt een algeheel verbod. Het eerste bezwaar van de in Zweden gekozen methode is gelegen in het feit dat vele psychotrope substanties lange tijd in het bloed traceerbaar zijn, terwijl het middel maar korte tijd invloed op het bewustzijn van de gebruiker heeft. Dit geldt niet alleen voor drugs, maar ook voor vele medicijnen. Het is niet redelijk dat een bestuurder wordt gestraft wegens het aanwezig hebben van een substantie in het lichaam als deze substantie geen invloed meer op de rijvaardigheid heeft. Daarom is de nullimietmethode mijns inziens niet geschikt om het gebruik van psychotrope stoffen in het verkeer te verbieden.
Zo bestaan er medicijnen die een positieve invloed op de rijvaardigheid kunnen hebben (bijvoorbeeld antidepressiva). Vanwege de voor medicijnen gemaakte uitzondering betreffende het gebruik op recept wordt in Zweden in feite ook gewerkt met limieten. Het is echter niet eenvoudig om ten aanzien van het gebruik van de vele soorten medicijnen, zeker bij een gecombineerd gebruik, limieten vast te stellen. Zolang er niet voor alle psychotrope middelen limieten bestaan waarboven beïnvloeding (in geobjectiveerde zin) kan worden aangenomen, kan dus ook de tweede techniek voor strafbaarstelling niet goed worden gehanteerd. Voor het huidig recht inzake het gebruik van drugs en medicijnen in het verkeer bieden technieken waar wordt gewerkt met limieten geen uitkomst. Eerst moeten rationele, empirisch te funderen limieten worden vastgesteld voor alle psychotrope stoffen en combinaties daarvan. Bovendien moet de analyseapparatuur worden verfijnd. De stand van de techniek is hier de beperkende factor. De wetenschap moet zich in de toekomst nog verder ontwikkelen. Waarschijnlijk wordt daarom in geval van drugs- en medicijnengebruik vaak voor de derde strafbaarstellingsmethode gekozen. Hier speelt gedragsobservatie een grote rol. Hoewel deze methode in vele landen als vangnet wordt gebruikt, kleeft ook aan deze methode een groot nadeel. Het is namelijk niet eenvoudig om aan iemands (rij)gedrag te herkennen of er sprake is van rijden onder invloed. In Engeland spelen technieken als de DRT en FIT een grote rol. Men kan zich echter afvragen of deze technieken wel geschikt zijn om het gebruik van andere stoffen dan alcohol aan te tonen, gezien het feit dat drugs- en medicijnengebruik niet altijd uiterlijk waarneembaar zijn. Een ander nadeel is dat de effecten van drugs- en medicijnengebruik (soms) zeer snel afnemen. Indien een bestuurder eerst een aantal tests moet ondergaan, kunnen de effecten van het gebruik zijn afgenomen of zelfs al zijn verdwenen wanneer de verdachte uiteindelijk op het politiebureau aankomt. De politiearts die vaak ook lange tijd op zich laat wachten, zal dan veelal geen beïnvloeding meer kunnen constateren.
Op grond van bovenstaande weergave van strafbaarstellingsmethoden kan men concluderend stellen dat aan elke vorm van strafbaarstelling problemen met betrekking tot bewijsverzameling en opsporing kleven. Het Zweedse en Engelse recht maken duidelijk dat de wetenschap inzake de effecten van het gebruik van drugs en medicijnen in het verkeer en de detectietechniek moeten worden verbeterd, willen de van een nieuwe strafbepaling verwachte positieve effecten voor de verkeersveiligheid ook worden gerealiseerd.
[1] Waarin de bekende adem- en bloedalcoholpromillages (220 mg en 0,5 promille) zijn opgenomen.
[2] Dit artikel is een bewerking van een scriptie ter afsluiting van de rechtenstudie aan de KU Brabant.
[3] A. Dijkstra en J. L. van der Neut, Besturen onder invloed, De artikelen 8 en 163, in: De Wegenverkeerswet 1994, een strafrechtelijk commentaar, 2e druk, Deventer/Gouda Quint 1999, p. 188.
[4] In de wet staat 220 mg/liter respectievelijk 0,5 promille. Gevallen tussen 220 en 235 mg/liter respectievelijk 0,5 en 0,54 promille worden dus niet vervolgd, tenzij de verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat was.
[5] Dit geval zal zich in de praktijk vrijwel nooit voordoen.
[6] Bijvoorbeeld doordat de verdachte is gevlucht. In dergelijk geval kan soms met behulp van getuigenbewijs worden aangetoond dat de verdachte als gevolg van alcoholgebruik niet tot besturen in staat was. Zie hierover TK 1968-1969, 10 038, nr 3, p. 8.
[7] Art. 8 lid 2 WVW 1994 bevat geen limieten voor drugs of medicijnen.
[8] Ook een lager promillage dan 0,5 heeft overigens al een (beperkte) negatieve invloed op de rijvaardigheid, evenals bijvoorbeeld vermoeidheid.
[9] TK 1968-1969, 10 038, nr 3, p. 6. Andere redenen voor het invoeren van de 0,5 limiet: vanwege de toegepaste correctie en de afname van het alcoholgehalte tot het tijdstip van onderzoek, zal het door het laboratorium opgegeven gehalte lager zijn dan het gehalte waarmee is gereden. 0,5 promille kan 0,8 promille tijdens het rijden zijn geweest. Om redelijke zekerheid te krijgen dat iemand met een BAG hoger dan 0,8 promille niet vrijuit gaat, mag de wettelijke limiet niet hoger zijn dan 0,5 promille. (Volgens onderzoek levert een BAG boven de 0,8 promille voor vrijwel alle weggebruikers een vergrote gevarenkans op.)
[10] Het Kabinet is op 7 mei 1999 reeds met de verlaging akkoord gegaan. In eerste instantie zou deze verlaging worden gekoppeld aan het zogenaamde tijdelijke rijbewijs voor beginnende bestuurders, maar daarvan blijkt niet uit de op de beginnende bestuurder betrekking hebbende wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (zie de Regeling van 25 maart 2002, Stcrt. 2002, 60).
[11] Jaarlijks worden ongeveer 500.000 willekeurige controles gehouden.
[12] Besluit van 5 juli 1997, Stb. 293, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 24 maart 1999, Stb. 1999, 147.
[13] Regeling van 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 16 maart 1999, Stcrt 1999, 66.
[14] Art. 10, lid 1 Besluit alcoholonderzoeken.
[15] Als de verdachte wel aan de voorlopige ademtest heeft meegewerkt, kan deze test worden gebruik voor het bewijs in de strafrechtelijke procedure.
[16] Art. 17, lid 1 Besluit alcoholonderzoeken. Denk aan personen die aan hemofilie lijden.
[17] A. Dijkstra en J.L. van der Neut, a.w., p. 188.
[18] Pompidou Group, Road traffic and drugs, seminar organised by the Co-operation Group to Combat Drug Abuse and Illicit Trafficking in Drugs, Strasbourg: Council of Europe Publishing, 1999, p. 142.
[19] R. van Bergen van der Grijp, Drugs en medicijnen in het verkeer, ook dat kun je niet maken!, 1999. Zie http://www.itctraffic.com/drugs,me.htm.
[20] Pompidou Group, a.w., p. 142.
[21] TK 1997-1998, 26 115, nr 3, p. 1.
[22] TK 1997-1998, 26 115, nr 3, p. 3-4.
[23] Lag Om Straff För Vissa Trafikbrott; Swedish Code of Statutes 1951: 649.
[24] Pompidou Group, a.w., p. 165-166.
[25] Pompidou Group, a.w., p. 166.
[26] In 1941 was een BAC limiet van 0,8 promille vastgesteld. Deze limiet is in 1957 verlaagd tot 0,5 en tot 0,2 in 1990.
[27] Zie Aanbeveling van de Commissie van 17 januari 2001, Document 301Y0214 (01), § 9.1.4. Doel is het aantal controles op te voeren, aangezien de politie met een bepaalde hoeveelheid middelen meer ademtests kan laten uitvoeren dan bloedtests.
[28] De nullimiet is in juli 1999 in het Zweedse stelsel geïntroduceerd.
[29] Voor andere narcotische substanties blijft de gewone regeling gelden. Ten aanzien van deze stoffen is dus nodig dat kan worden bewezen dat de bestuurder niet in staat was het voertuig op een veilige wijze te besturen.
[30] National Council for Crime Prevention, Current Swedish Legislation on Narcotics and Psychotropic Substances, Ministry of Justice, Stockholm: Gotab, 1990, p. 5.
[31] Swedish Code of Statutes 1992: 1554 en 1993: 784.
[32] De wet is van toepassing op bestuurders van auto's, treinen en trams.
[33] Dit geldt niet voor medicijnen die volgens recept zijn ingenomen.
[34] H. Laurell, a.w., p. 214.
[35] H. Laurell, Problems in Legislation against drugs when Benzodiazepine are included, in: Road traffic and drugs, a.w., p. 214.
[36] Ministry of Justice, The legislation on drink-driving and marine intoxication, Fact sheet from the Swedish Government Offices, april 1999, p. 2.
[37] Swedish Code of Statutes 1951: 649 en 1993: 1408.
[38] Uitgezonderd medicijnen die volgens recept zijn ingenomen.
[39] H. Laurell, a.w., p. 214.
[40] Deze limiet is in 1967 ingesteld.
[42] Pompidou Group, a.w., p. 180.
[43] RTA 1988/11.
[44] R. J. Tunbridge, Head of Impairment Studies, brief in eigen bezit (d.d. 11 juli 2001).
[45] R. Tunbridge en J. Rowe, Roadside drug screening, field impairment testing and DRE programme and experiences, in: Road traffic and drugs, p. 249.
[46] Hoewel de tests niet verplicht zijn werken de meeste bestuurders vrijwillig mee. T.J. Norman, Road Safety Division, Department for Transport Local Government and the Regions, brief in eigen bezit d.d. 26 juli 2001.
[47] Bijvoorbeeld indien er medische redenen bestaan tegen het afnemen van een ademanalyse, zoals ademhalings- of mondproblemen. Ook indien er geen goed functionerende ademanalyseapparatuur beschikbaar is of in het geval de verdachte er niet in slaagt om twee correcte ademmonsters te geven, wordt overgegaan op de bloed- of urineproef.
[48] RTA 1988 section 7 (3) (c).
[49] RTA 1988 section 7 (4).
[50] R. J. Tunbridge, Head of Impairment Studies, brief in eigen bezit (d.d. 11-7-2001).
[51] Pompidou Group, a.w., p. 182.
[52] Dit is in andere landen, zoals in Nederland, vaak niet het geval.