pag. 189 VR 1994, Een nieuwe aansprakelijkheid voor de wegbeheerder?

VRA 1994, p. 189
1994-07-01
Mr A.W. van Leeuwen, mr O.L. Nunes
In dit artikel wordt de vraag behandeld of artikel 6:174 BW ten opzichte van het oude recht een verzwaring of een verandering van de aansprakelijkheid van de wegbeheerder - meestal de Rijksoverheid, een provincie of een gemeente[1] - inhoudt[2] . Wij komen daarbij tot de conclusie dat, anders dan de tekst van artikel 174 doet vermoeden, dit niet of nauwelijks het geval is.
In het hierna volgende wordt met de te beheren weg een openbare weg bedoeld in de zin van de Wegenwet[3] . Wat betreft particuliere en niet-openbare wegen gelden niet zonder meer dezelfde regels[4] .
Eerst zullen wij het oude recht bespreken. Daarna komt het huidige recht aan de orde en tenslotte geven wij een korte analyse van de verschillen tussen het huidige en oude recht.
Een nieuwe aansprakelijkheid voor de wegbeheerder?
Een vergelijking tussen oud en huidig recht
VRA 1994, p. 189
Mr A.W. van Leeuwen, mr O.L. Nunes
BW art. 6:162 BW art. 6:174
1
Oud recht
1.1
Algemeen
Het oude recht kende geen bijzondere bepaling of regeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van de wegbeheerder. Weggebruikers die onder de werking van het oude recht als gevolg van gebreken aan de weg schade hadden geleden, dienden hun vordering jegens de wegbeheerder te baseren op de algemene regeling van de onrechtmatige daad: artikel 1401 BW (oud).
Er is onder het oude recht een onderscheid aan te brengen tussen de beheerder van de weg enerzijds en de onderhoudsplichtige anderzijds. In de literatuur is naar onze mening terecht verdedigd dat de civielrechtelijke aansprakelijkheid primair bij de onderhoudsplichtige rust, omdat de basis van de aansprakelijkheid is gelegen in een overtreding van de zorgvuldigheidsnorm[5] . De beheerder kan echter, naast de onderhoudsplichtige, worden aangesproken wanneer hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de opgedragen beheerstaak niet naar horen uit te oefenen[6] . Wanneer de wegbeheerder bij het uitoefenen van zijn beheers- en onderhoudsplicht een aannemer inschakelt, ontheft dit hem niet van zijn zorgverplichting[7] .
1.2
Nadere invulling onrechtmatigheidscriterium
In het Ferwerderadeel-arrest[8] heeft de Hoge Raad beslist dat op de uit hoofde van artikel 1401 BW (oud) aangesproken wegbeheerder, in dat geval een gemeente, de verplichting rust ervoor te zorgen dat de toestand van het wegdek de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Voldoet de wegbeheerder niet aan deze zorgverplichting dan pleegt hij ten opzichte van de weggebruiker die als gevolg daarvan schade lijdt een onrechtmatige daad.
Hoofdregel onder het oude recht was derhalve dat de wegbeheerder bij het uitoefenen van zijn taak de vereiste zorgvuldigheid in acht diende te nemen. In welke mate zorgvuldigheid van de wegbeheerder mag worden verwacht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Aan de hand van de ontwikkeling in de jurisprudentie die zich na het Ferwerderadeel-arrest heeft voorgedaan, kan de reikwijdte van de hier besproken aansprakelijkheid nader worden bepaald.
Dat op de wegbeheerder geen risico-aansprakelijkheid rust is in procedures bij achtereenvolgens de Hoven Den Bosch[9] , Den Haag[10] en Arnhem[11] uitgemaakt. Uit de arresten van deze hoven blijkt dat de wegbeheerder niet hoeft in te staan voor de goede staat van het wegdek. Er is geen sprake van een garantieverplichting. Dit is in de lijn van het Ferwerderadeel-arrest. Het Hof Arnhem voegt daar nog aan toe dat weggebruikers er bij de door hen in acht te nemen zorgvuldigheid rekening mee moeten houden dat het wegdek niet steeds in perfecte staat verkeert.
Kortom, de vraag of de wegbeheerder al of niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan staat in het oude recht centraal bij de beoordeling van diens aansprakelijkheid. De financiële mogelijkheden van de wegbeheerder respectievelijk de kosten verbonden aan het onderhoud spelen daarbij een rol. In de jurisprudentie is ten aanzien van dit punt evenwel bepaald dat besparing van kosten geen algemeen belang is dat de wegbeheerder boven de zorg voor de veiligheid van personen en zaken mag laten prevaleren[12] .
1.3
Bewijslast
Pels Rijcken signaleert dat de rechter geneigd is om in procedures waarin de aansprakelijkheid van de wegbeheerder aan de orde is de bewijslast van de schade lijdende partij te verlichten[13] . Deze verlichting wordt aldus vormgegeven dat het niet voldoen aan de zorgplicht van de beheerder van de weg snel wordt aangenomen. Er zal dan veelal op grond van een vermoeden worden aangenomen dat de wegbeheerder tekort is geschoten in de uitoefening van zijn taak, behoudens door deze te leveren tegenbewijs[14] .
1.4
Gevaar door verkeersmaatregelen
In gevallen waarin het wegdek op zichzelf bezien in goede staat verkeert maar de wegbeheerder er voor kiest om bepaalde verkeersmaatregelen fysiek te ondersteunen door (bijvoorbeeld) de aanleg van een bussluis, kan dit onder omstandigheden tot onrechtmatigheid leiden. Een dergelijke situatie deed zich voor in de casus die heeft geleid tot het Rep-Tax-arrest[15] .
Voor overheidslichamen wordt, zo beslist de Hoge Raad in dat arrest, geen ander of bijzonder criterium gehanteerd om de (on-)rechtmatigheid te beoordelen. Ook niet indien het gaat om de beoordeling van de (on-)rechtmatigheid van het handelen van de gemeente in het kader van getroffen verkeersmaatregelen. De Hoge Raad grijpt terug naar het eerdergenoemde Ferwerderadeel-arrest: op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Wanneer de gemeente ter bevordering van een vlotte doorstroming van het openbaar vervoer de aanleg van een bussluis overweegt, dan moet zij ervoor zorgdragen dat de veiligheid van personen en zaken voldoende gewaarborgd blijft. Daarbij valt te denken aan het plaatsen van waarschuwingsborden en dergelijke. De gemeente moet er, aldus de Hoge Raad, zelfs rekening mee houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid in acht zullen nemen. Wanneer de vereiste veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, dan dient de gemeente van het treffen van een verkeersmaatregel zoals een bussluis af te zien.
1.5
Gedrag weggebruiker
Een andere omstandigheid die bij het bepalen van de vereiste zorgvuldigheid een rol kan spelen, zijn de belangen van de weggebruiker. Dit dienen echter wel gerechtvaardigde belangen te zijn. In het Rep-Tax-arrest overweegt de Hoge Raad dat de gemeente bij het uitoefenen van haar beheerstaak mede in aanmerking heeft te nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige zorgvuldigheid en oplettendheid zullen betrachten. Blijft de weggebruiker echter zover beneden de in het algemeen te vergen voorzichtigheid dat de wegbeheerder bij het nakomen van haar onderhoudsplicht met de mogelijkheid daarvan geen rekening behoefde te houden, dan is deze volgens het Hof Arnhem niet aansprakelijk[16] .
Indien een bestuurder een verkeersovertreding begaat is voor een beroep op eigen schuld van de bestuurder slechts vereist dat hem van de verkeersovertreding een verwijt kan worden gemaakt[17] . De enkele verkeersovertreding, bijvoorbeeld het inrijden van een voor de bestuurder niet-toegankelijke weg, wordt gezien als een omstandigheid die tot het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Deze omstandigheid kan aan de bestuurder worden toegerekend, ook indien de schade is ontstaan op een wijze die buiten de normale lijn der verwachting ligt[18] .
1.6
Samenvatting oud recht
Samenvattend heeft de wegbeheerder bij het uitoefenen van zijn taak een zorgverplichting jegens de weggebruiker. Indien er sprake is van (grofweg) een ongeval dat voor 1 januari 1992 plaatsvond, moet het volgende worden vastgesteld wil tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder geconcludeerd kunnen worden:
-
de wegbeheerder is tekort geschoten in zijn zorgplicht met betrekking tot het onderhoud van de weg en de weguitrusting;
-
dit tekort schieten heeft geleid tot een zodanige situatie dat deze gevaar oplevert voor personen en zaken;
-
er bestaat een rechtens relevant verband tussen de situatie van de weg en de schade die de weggebruiker als gevolg daarvan heeft geleden.
2
Huidig recht
2.1
Algemeen
In het thans geldende Burgerlijke Wetboek is de aansprakelijkheid van de wegbeheerder geregeld in artikel 6:174 lid 1 jo lid 2 BW.
De wegbeheerder is aansprakelijk voor een gevaar dat de weg (en de weguitrusting; artikel 174 lid 5) oplevert, wanneer deze 'niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen'. Deze aansprakelijkheid wordt niet aangenomen indien de wegbeheerder in het (denkbeeldige) geval dat hij 'op het tijdstip van het ontstaan van het gevaar' daarvan op de hoogte zou zijn geweest, ook niet aansprakelijk zou zijn geweest op grond van boek 6.3.1 BW (bijv. art. 6:162 BW; ook aan te duiden als de 'tenzij-clausule'). De wegbeheerder is, met andere woorden, doorgaans aansprakelijk indien de weg en/of de weguitrusting een gebrek vertoont, welk gebrek een gevaar voor de weggebruiker oplevert, waardoor deze schade lijdt[19] .
In de tekst van artikel 174 komen de begrippen onrechtmatigheid en schuld niet voor. Het lijkt dus voor de hand te liggen de in dit artikel geregelde aansprakelijkheid te beschouwen als een risico-aansprakelijkheid[20] . Het handelen of nalaten van de wegbeheerder lijkt voor de vestiging van diens aansprakelijkheid irrelevant (behalve mogelijk in het kader van de 'tenzij-clausule'). Schijn bedriegt echter zoals hieronder zal blijken.
2.2
Gebrek
Het in artikel 174 gebezigde begrip gebrek blijkt een tweevoudig relatieve betekenis te hebben:
2.2.1
Perspectief weggebruiker
Uit de tekst van artikel 174 blijkt reeds dat de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gebrek afhankelijk is van 'de eisen die men in de gegeven omstandigheden' aan het wegdek en de weguitrusting mag stellen. Tot zover is er niets aan de hand. Deze relativiteit van het gebreksbegrip is, zo men wil, gegeven in de tekst van de wet[21] .
In de parlementaire geschiedenis valt hierover onder meer te lezen dat de weggebruiker er bij zijn weggedrag rekening mee moet houden dat wegen niet steeds in perfecte staat van onderhoud verkeren en dat bij de te verwachten staat van onderhoud van een weg de aard van de weg (snelweg of dorpsweggetje) een rol speelt[22] .
2.2.2
Perspectief wegbeheerder
Lezing van de parlementaire geschiedenis leert echter dat de al of niet aanwezigheid van een gebrek in beginsel ook afhankelijk is van het handelen of nalaten van de wegbeheerder. Dat is de tweede, niet uit de tekst van artikel 174 blijkende, relativiteit van het daarin bedoelde gebrek. In de tekst van artikel 174 lid 2 wordt gesproken van 'het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert' (curs. AvL, ON). Dat wijst reeds op een zorgplicht van het overheidslichaam. Verder is veelzeggend de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis.
'(Er bestaat) geen aansprakelijkheid ... als de weg in een staat van onderhoud verkeert, die niet ligt beneden het niveau dat voor een weg als waarom het gaat van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist. Daarbij is in een tijd waarin de financiering van overheidstaken meer dan tevoren een probleem vormt, in het bijzonder het volgende van belang. Het antwoord op de vraag of de weg in een staat van onderhoud verkeerde als van het tot schadevergoeding aangesproken overheidslichaam kon worden geëist, zal mede worden bepaald door de financiële armslag die dat overheidslichaam had'[23] (curs. AvL, ON).
Kortom, het handelen of juist nalaten van de wegbeheerder speelt vaak een cruciale rol bij de bepaling van diens aansprakelijkheid en achter de eenvoudige formulering van artikel 174 lid 1 jo lid 2 gaat een wereld van rechten en (zorg)plichten van de wegbeheerder schuil. Niet iedere weg behoeft zo strak als een biljartlaken te zijn. Een dergelijke onderhoudsverplichting is niet te eisen van de wegbeheerder. Daarbij wordt in de parlementaire geschiedenis overigens nog opgemerkt dat:
'het ter zake van onderhoud van openbare wegen mede onder afweging met andere overheidstaken gevoerde beleid door de burgerlijke rechter niet volledig kan worden getoetst[24] .'
Wij menen dat op de wegbeheerder een soort zorgverplichting of inspanningsverbintenis rust om de weg en weguitrusting zodanig te onderhouden dat deze geen gebreken vertoont en daarmee een gevaar in de zin van artikel 174 lid 1 opleveren. De wegbeheerder moet, zolang de conditie van de weg niet beneden een minimum niveau zakt, gegeven zijn (financiële) mogelijkheden zijn best doen. Niet meer en niet minder.
Overigens zal de hier gesignaleerde relativiteit van het in artikel 174 bedoelde gebrek niet of nauwelijks een rol spelen ten aanzien van de technische weguitrusting (zoals verkeerslichten, signaleringssystemen en wegverlichting). Deze moet gewoon functioneren. Als deze niet functioneert, is er sprake van een gebrek. Het handelen of nalaten van de wegbeheerder zal daar, behoudens de hieronder nog te bespreken 'tenzij-clausule' nauwelijks een rol spelen.
2.3
Risico/schuldaansprakelijkheid
Wij hebben hiervoor geconstateerd dat anders dan de tekst van artikel 174 doet vermoeden het handelen of nalaten van de wegbeheerder een rol speelt bij de vraag of de weg of het wegdek al dan niet een gebrek vertoont. Die constatering brengt ons bij de vraag of de aansprakelijkheid van de wegbeheerder wel een risico-aansprakelijkheid is[25] . De kwestie die in dat verband opdoemt is of in geval van risico-aansprakelijkheid uitsluitend het schuldvereiste vervalt of dat eerst gesproken kan worden van risico-aansprakelijkheid indien noch het onrechtmatigheids- noch het schuldvereiste wordt gesteld. Daarbij wijzen wij erop dat schuld voor de vestiging van aansprakelijkheid van de wegbeheerder in artikel 174 niet wordt geëist.
De beantwoording van deze vraag zou het bestek van dit artikel ruimschoots te buiten gaan. Daarom beperken wij ons tot een paar opmerkingen over dit probleem. Zoals uit de literatuur blijkt zijn de begrippen onrechtmatigheid en schuld niet altijd eenvoudig te scheiden[26] .
Wij menen dat dit eens te meer geldt waar het gaat om de aansprakelijkheid van een niet-natuurlijke persoon of overheidslichaam. In bepaalde gevallen is reeds uitgemaakt door de Hoge Raad dat schuld van de overheid gegeven is indien sprake is van haar onrechtmatig handelen[27] .
Overigens is een verweer inhoudende dat er weliswaar sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten van de wegbeheerder maar dat zijn subjectieve schuld ontbreekt ook onder het oude recht niet goed voorstelbaar en zal onder het thans geldende recht de toerekening naar de verkeersopvattingen (art. 162 lid 3) zonodig een rol kunnen spelen. Al met al menen wij dat een onderscheid tussen schuld en onrechtmatigheid in geval van de kwalificatie van het handelen van de wegbeheerder weinig zinvol en ook niet werkbaar is.
Die stelling, gecombineerd met de constatering dat onder de regeling van artikel 174 het (on)rechtmatig handelen of nalaten van de wegbeheerder ten aanzien van de toestand van het wegdek wel belangrijk is, brengt ons tot de gedachte dat het niet zuiver is de aansprakelijkheid van de wegbeheerder onder het huidige recht in zijn algemeenheid als risico-aansprakelijkheid aan te duiden.
2.4
Tenzij-clausule
Zoals uit het vorenstaande blijkt zullen 'normale' oneffenheden aan het wegdek of de weg, die zodanig zijn dat de weg nog voldoet aan de eisen die de weggebruiker daaraan mag stellen en die nu eenmaal, zelfs in geval van regelmatig en voldoende onderhoud, optreden, niet gekwalificeerd worden als gebreken in de zin van artikel 174 lid 1. De wegbeheerder zal niet aansprakelijk zijn voor de mogelijke schade die weggebruikers lijden als gevolg van dergelijke oneffenheden. Als er evenwel sprake is van gebreken die buiten het normale verwachtingspatroon van de weggebruikers vallen dan zal de wegbeheerder voor de mogelijke gevolgen daarvan aansprakelijk zijn ondanks regelmatig onderhoud (en dus diens rechtmatig handelen). Met de tenzij-clausule wordt die aansprakelijkheid echter enigszins verzacht. Plotselinge, vlak voor een ongeval optredende gebreken zullen veelal niet tot aansprakelijkheid van de wegbeheerder leiden. Dit zou weer anders kunnen zijn indien het plotseling intredende gebrek in feite het manifest worden van een latent door gebrekkig onderhoud ontstaan gebrek zou zijn.
3
Verschillen tussen het oude en huidige recht
Het belangrijkste theoretische verschil tussen het oude en het huidige recht is ons inziens dat in het oude recht de vraag of de wegbeheerder al of niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan het vertrekpunt van de beoordeling van diens aansprakelijkheid is, terwijl in het nieuwe recht de al of niet aanwezigheid van een gebrek centraal staat. Onder het oude recht geldt (globaal gesproken) dat indien de wegbeheerder heeft voldaan aan zijn zorgplicht er geen aansprakelijkheid is, ook als er een gevaar opleverend gebrek geconstateerd werd. In het nieuwe recht zal daarentegen worden uitgegaan van de aansprakelijkheid van de wegbeheerder indien de weg(uitrusting) een gebrek vertoonde.
Door de hierboven gesignaleerde versoepeling van de onder het oude recht op de weggebruiker rustende bewijslast ten aanzien van het onrechtmatig handelen of nalaten van de wegbeheerder enerzijds en de tweevoudige relativiteit van het begrip gebrek zoals dat in het huidige recht wordt gehanteerd anderzijds, zal de waardering onder respectievelijk het oude en het nieuwe recht ons inziens niet ver uiteenlopen. Slechts indien het gaat om niet functionerende technische installaties of gebreken die ondanks regelmatig onderhoud optreden (bijvoorbeeld plotselinge verzakkingen) en dat laatste met inachtneming van de tenzij-regel, zou het nieuwe recht een nieuwe aansprakelijkheid voor de wegbeheerder kunnen betekenen.
Conclusie
De aansprakelijkheid van de wegbeheerder blijft ook in het nieuwe recht grotendeels gekoppeld aan diens al of niet onrechtmatig handelen. Dit ondanks de in artikel 174 gekozen formulering. Dit hangt samen met het feit dat het in artikel 174 lid 1 bedoelde gebrek een tweevoudig relatief karakter heeft. Het al dan niet aannemen van een gebrek aan de weg of de weguitrusting is onder meer afhankelijk van de inspanning en/of de financiële mogelijkheden van de wegbeheerder. Dat is op zichzelf opmerkelijk en gezien de tekst van artikel 174 niet direct voor de hand liggend.
Wij menen dat, de bepaling van artikel 174 lid 1 jo 2 en 5 zowel theoretisch als praktisch niet tot grote veranderingen ten opzichte van het oude recht zal leiden[28] .
[1] Uit Hof 's-Gravenhage 31 januari 1986 VR 1987, 67 blijkt dat ook het Waterschap in zijn hoedanigheid van wegbeheerder kan worden aangesproken. In dat geval werd het Waterschap Hulster Ambacht aansprakelijk geacht omdat was nagelaten een moeilijk zichtbare bocht in een polderweg van deugdelijke markering te voorzien.
Zie ook Wet herverdeling wegbeheer (Stb. 1992, 563).
[2] Voor verhaalzoekende lichamen en gesubrogeerde verzekeraars geldt art. 174 niet (zie artikel 6:197 BW). Dit heeft tot gevolg dat art. 6:162 ook nog van belang blijft bij de bepaling van aansprakelijkheid van de wegbeheerder. Zie Tjittes Nb BW 1992, p. 10-12.
[3] Wet van 31 juni 1930, Stb. 342.
[4] Zie voor het oude recht OD V (Bouman) nr 73 e.v. en voor het nieuwe recht artikel 174 lid 5.
[5] Zie J.E.M. Polak, Aansprakelijkheid voor gebreken aan de openbare weg, Gem.st. 1988 nr 6849.
[6] Ibidem.
[7] Hof 's-Gravenhage 15 mei 1985, VR 1986, 24 en Hof 's-Gravenhage 3 juni 1988 en 17 december 1991, VR 1992, 109.
[8] HR 9 januari 1942, NJ 1942, 295.
[9] Hof 's-Hertogenbosch 24 november 1966, NJ 1967, 367.
[10] Hof 's-Gravenhage 4 april 1986, VR 1987, 41.
[11] Hof Arnhem 14 april 1987, VR 1989, 42.
[12] Zie het literatuuroverzicht genoemd in OD VII (Damen) nr 232.
[13] L.D. Pels Rijcken, Bouwrecht 1985, p. 281 e.v.; zie ook: C.J.J.M. Stolker, Bouwrecht 1985, p. 745 e.v..
[14] Hof Amsterdam 21 april 1983 en Kantonrechter Arnhem 12 december 1983, Bouwrecht 1985, p. 318 e.v.
[15] HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (CJHB), VR 1992, 113; recent: Pres. Rechtbank Den Haag 11 maart 1994, rolnr 94/208, VR 1994, 152.
[16] Hof Arnhem 14 april 1987, VR 1989, 42.
[17] Deze formulering is rechtstreeks ontleend aan HR 20 maart 1992, ( NJ 1993, 547, VR 1992, 113; r.o. 3.4). De vraag rijst in dit verband of met het woord 'verwijt' mede gedoeld wordt op subjectieve schuld. Wij menen dat voor het aannemen van 'eigen schuld' in zijn algemeenheid geen subjectieve schuld van het slachtoffer geëist wordt (vgl. art. 6:101 BW).
[18] HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547. Zie ook Rechtbank Utrecht 19 februari 1992, VR 1992, 114 waarin met betrekking tot het beroep op eigen schuld (nog) anders werd geoordeeld.
[19] Art. 6:174 vindt alleen toepassing indien er sprake is van een gebrek aan de opstal als zodanig (aan het wegdek, - lichaam - of weguitrusting), en dan ook niet als de gebrekkigheid daarin bestaat dat op het wegdek een voorwerp aanwezig is dat daarop niet thuis hoort en geen verband houdt met het wegdek, -lichaam - of de weguitrusting.
Zie: Rb. 's-Gravenhage, 20 april 1994, VR 1994, 154.
Zie ook: Kantonrechter 's-Gravenhage, 13 oktober 1993, VR 1994, 155 en zie voorts T & C (Huygen) aant. 3 bij art. 174 boek 6 BW.
[20] Zie T & C (Lankhorst) aant. 1 bij art. 174 boek 6 BW; Onrechtmatige daad (I) aant. 4 bij art 174; Klaassen, Risico-aansprakelijkheid, diss. 1991 p. 204 e.v. Zie ook Rechtbank Rotterdam 18 september 1992, VR 1994, 62.
[21] Zie over de relativiteit van het in art. 186 bedoelde gebrek Nieuwenhuis, 'De tuinman en de dood', RM Themis 4 (1989) p. 200.
[22] Bij dit voorbeeld komt ons inziens art. 6:101 BW om de hoek kijken. Wij merken daarbij het volgende op. Wellicht is de toestand van een bepaald wegdek pas gevaarlijk althans vertoont deze een gebrek als de weggebruiker een bepaalde snelheidsgrens overschrijdt. Voor de ene, de uiterste voorzichtigheid betrachtende automobilist is geen sprake van een gebrek en een daaruit voortvloeiende gevaarlijke situatie, terwijl voor de ander - een snelheidsduivel - reeds iedere oneffenheid in het wegdek een potentieel gebrek en daarmee een gevaar is.
[23] Zie PG, Invoering boek 6, p. 1394.
[24] Ibidem.
[25] Zie o.m.: Klaassen, Risico-aansprakelijkheid, diss. 1991, p. 201 e.v.; Nieuwenhuis, 'De tuinman en de dood' RM Themis 4 (1989), p. 194.
[26] Zie. C.C. van Dam, Zorgvuldigheidsnorm en aansprakelijkheid, diss. Utrecht 1989, nrs 160 e.v.
[27] Zie o.m. HR 31 mei 1991, NJ 1993, 112 (CJHB) en de jurisprudentie genoemd in de noot p. 328.
[28] Anders Rechtbank Rotterdam 18 september 1992, VR 1994, 62.