pag. 197 VR 1997, Loi Badinter: onverdeeld positief beoordeeld

VRA 1997, p. 197
1997-07-01
C.H.W.M. Sterk
Na hevige tegenwerking van vrijwel de gehele rechts- en verzekeringspraktijk werd op 1 januari 1986 een specifieke regeling van kracht ten behoeve van slachtoffers van verkeersongevallen waarbij motorrijtuigen betrokken zijn: de Loi Badinter. Bijna tien jaar ná invoering van de wet werd door hoogleraren, rechters en verzekeraars de balans opgemaakt[1] .
Loi Badinter: onverdeeld positief beoordeeld
VRA 1997, p. 197
C.H.W.M. Sterk
CC (Frankrijk) art. 1384 al. 1 Loi Badinter (Frankrijk)
Het oordeel over de wet was radicaal gewijzigd: het was onverdeeld positief geworden. Alom werd geconcludeerd dat verkeersslachtoffers beter beschermd worden, terwijl de premies niet of nauwelijks omhoog gegaan zijn in vergelijking tot de kosten van levensonderhoud. Bovendien is het aantal procedures met betrekking tot verkeersongevallen ná 1986 aanzienlijk gedaald. Kritiek was er slechts op het feit dat de wet op specifieke punten onvoldoende bescherming bood voor verkeersslachtoffers. Algemeen werd hiervan als reden genoemd dat de wet de sporen draagt van een politiek compromis.
In deze bijdrage zal ik op hoofdlijnen de Loi Badinter en de daarop gewezen rechtspraak bespreken. Daarbij zal ik de volgende vragen aan de orde stellen: wanneer is er sprake van een verkeersongeval?; welke slachtoffers kunnen er een beroep op doen?; welke uitsluitingsgronden (inclusief eigen schuld) zijn er?; welke problemen en wensen blijven er bestaan?;
Alvorens deze vragen te beantwoorden zal ik echter eerst kort uiteenzetten hoe het verkeersaansprakelijkheidsrecht vóór 1986 in elkaar zat. Dit is voor een goed begrip van (de rechtspraak op) de Loi Badinter noodzakelijk. Bovendien week het recht vóór 1986 sterk af van de situatie zoals die thans in Nederland bestaat.
1
Het recht vóór 1986
1.1
Inleiding
Vóór 1986 was de verkeersaansprakelijkheid grotendeels onderdeel van de risico-aansprakelijkheid voor roerende zaken, zoals geregeld in art. 1384 al. 1 Cc.[2][3] . Deze risico-aansprakelijkheid vereist niet dat de schade veroorzaakt wordt door een gebrek van een roerende zaak[4] ; van belang is slechts of een zaak schade veroorzaakt[5] . Enige vorm van onzorgvuldig gedrag van de aansprakelijke persoon is niet van belang. Hij kan zijn aansprakelijkheid niet afweren met het bewijs dat hij alle vormen van zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
Van deze aansprakelijkheid zal ik de volgende aspecten kort bespreken: het vereiste causaal verband; de reikwijdte van de aansprakelijkheid, overmacht en de eigen schuld.
1.2
Het vereiste causaal verband
Voor het verkeersaansprakelijkheidsrecht is met name van belang kort stil te staan bij de vraag wanneer een zaak (auto, fiets)[6] schade veroorzaakt had. In de rechtspraak werd het vereiste causaal verband vorm gegeven. Daarbij onderscheidde men de volgende drie gevallen: 1. contact tussen een auto in beweging en het slachtoffer of de beschadigde zaak; 2. contact tussen een auto die niet in beweging is en het slachtoffer of de beschadigde zaak en 3. geen contact tussen auto en beschadigde zaak.
De categorie 'contact en beweging' omvatte het grote aantal botsingen tussen twee auto's in beweging. Dan gold dat de auto in beweging vermoed werd bijgedragen te hebben aan het ontstaan van de schade[7] . Probleem was dat dit vermoeden weerlegd kon worden door het bewijs dat een auto een louter passieve rol had gespeeld in het ontstaan van de schade. Dit leidde tot veel procedures. In 1984 sloot het Hof van Cassatie de mogelijkheid van tegenbewijs uit[8] .
In de categorie 'geen beweging, wel contact' ging het in hoofdzaak om de situaties dat een auto tegen een stilstaande auto aanreed. Aansprakelijkheid van de eigenaar/bestuurder van de stilstaande auto werd dan aangenomen in het geval deze een 'position 'anormale' innam[9] . Kort gezegd kwam het hierop neer dat met name van belang was of het slachtoffer naar objectieve maatstaven de botsing met de stilstaande auto kon voorzien en vermijden. Hierover ontstond veel en ingewikkelde rechtspraak.
De categorie 'geen contact, wel schade' kwam in de praktijk het minste voor. Het ging om de gevallen waarin schade op andere wijze ontstond dan door een botsing, zoals de situaties dat een auto uitweek voor een andere auto en daardoor tegen een boom reed. Het bewijsvermoeden van de categorie 'beweging en contact' gold hier niet.
1.3
De reikwijdte van art. 1384 al. 1 Cc
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat de risico-aansprakelijkheid van art. 1384 al. 1 Cc voor verkeersongevallen een heel ruime werkingsomvang had. Zij gold voor alle zaken. Daarbij was niet van belang of deze zaken gemotoriseerd zijn of niet. Voor verkeersongevallen veroorzaakt door fietsen golden derhalve dezelfde regels als voor auto's en motoren.
Sinds 1968 konden ook inzittenden van auto's met succes een beroep doen op de bescherming van de risico-aansprakelijkheid voor zaken. Uitzondering hierop vormden de inzittenden die op grond van een vervoersovereenkomst werden vervoerd. Die inzittenden konden slechts op grond van hun contract hun schade vergoed krijgen. Het contractenrecht bood over het algemeen een slechtere bescherming dan art. 1384 al. 1 Cc, zodat van groot belang was welk regime van toepassing was. Dit uitte zich met name in een grote stroom van uitspraken over ongevallen bij het uitstappen van bussen en treinen. Langzamerhand groeide het contractuele aansprakelijkheidsrecht op dit punt toe naar de aansprakelijkheid van art. 1384 al. 1 Cc, zodat deze afbakeningsvraag aan belang inboette[10] .
Tenslotte leverde de situaties van sport en spel problemen op. Hoofdregel was dat in die situaties de risico-aansprakelijkheid voor zaken niet gold. Langzamerhand ging de rechtspraak deze situaties minder snel aannemen: een ingewikkelde rechtspraak ontstond. Onduidelijk was volgens welk criterium aansprakelijkheid beoordeeld moest worden bij motor- en autoraces en fietsevenementen: de risico-aansprakelijkheid voor zaken of de commune onrechtmatige daad (onzorgvuldigheid)[11][12] .
1.4
Overmacht
Een beroep op overmacht was onbeperkt mogelijk. Met name leverden weersomstandigheden zoals plotselinge gladheid of mist, en de daad van een derde, bijvoorbeeld het plotseling en onvoorzien oversteken van een persoon of een hond, overmacht op.
1.5
Eigen schuld
Tot 1961 hanteerde de Franse rechter subjectieve onzorgvuldigheid als maatstaf voor eigen schuld. Ter beperking van de almaar verder uitdijende aansprakelijkheid ging hij daarna over tot causaliteit als criterium: de mate waarin het slachtoffer heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Deze periode duurde tot en met het begin van de jaren zeventig. Daarna werd onzeker welk criterium het Hof van Cassatie hanteerde: onzorgvuldigheid of causaliteit. In het Desmares-arrest[13] van 1982, dat ziet op een ongeval tussen een auto en fiets, beperkte het Hof van Cassatie het beroep op eigen schuld sterk; een beroep op eigen schuld was alleen mogelijk indien het gedrag van het slachtoffer onvoorzienbaar en onvermijdbaar was[14] .
2
De Loi Badinter
2.1
De tekst van de wet Badinter
Met de Loi Badinter wilde de wetgever de bescherming van verkeersslachtoffers verbeteren. Daartoe werd de volgende tekst vastgesteld.
Art. 1
Les dispositions (..) s'appliquent, même lorsqu'elles sont transportées en vertu d'un contrat, aux victimes d'un accident de la circulation dans lequel est impliqué un véhicule terrestre à moteur ainsi que ses remorques ou semi-remorques, à l'exception des chemins de fer et des tramways circulant sur des voies qui leur sont propres.
Art. 2
Les victimes, y compris les conducteurs, ne peuvent se voir opposer la force majeure ou le fait d'un tiers par le conducteur ou le gardien mentionné à l'article 1.er.
Art. 3
Les victimes, hormis les conducteurs de véhicules terrestres à moteur, sont indemnisées des dommages résultant des atteintes à leur personne qu'elles ont subis, sans que puisse leur être opposée leur propre faute à l'exception de leur faute inexcusable si elle a été la cause exclusive de l'accident.
Les victimes désignées à l'alinéa précédent, lorsqu'elles sont âgées de moins de seize ans ou de plus de soixante-dix ans, ou lorsque, quel que soit leur âge, elles sont titulaires, au moment de l'accident, d'un titre leur reconnaissant un taux d'incapacité permanante ou d'invalidité au moins égal à 80%, sont, dans tous les cas, indemnisées des dommages résultant des atteintes à leur personne qu'elles ont subis.
Toutefois, dans les cas visés aux deux alinéas précédents, la victime n'est pas indemnisée par l'auteur de l'accident des dommages résultant des atteintes à sa personne lorsqu'elle a volontairement recherché le dommage qu'elle a subi.
Art. 4
La faute, commise par le conducteur du véhicule terrestre à moteur a pour effet de limiter ou d'exclure l'indemnisation des dommages qu'il a subis.
Art. 5
La faute, commise par la victime a pour effet de limiter ou d'exclure l'indemnisation des dommages aux biens qu'elle a subis. Toutefois, les fournitures et appareils délivrés sur préscription médicale donnent lieu à indemnisation selon les règles applicables à la réparation des atteintes à la personne.
Lorsque le conducteur d'un véhicule terrestre à moteur n'en est pas le propriétaire, la faute de ce conducteur peut être opposée au propriétaire pour l'indemnisation des dommages causés à son véhicule. Le propriétaire dispose d'un recours contre le conducteur.
De Loi Badinter geldt zodra sprake is van een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is. Zij regelt de rechtsgevolgen van dat verkeersongeval voor alle slachtoffers, derhalve voor zowel voetgangers, fietsers, passagiers als bestuurders.
2.2
Verkeersongeval (accident de la circulation)
Voor een verkeersongeval is niet vereist dat het plaatsvindt op een weg. Ook ongevallen op een akker[15] , een privé terrein[16] of skipiste[17] kunnen een verkeersongeval zijn in de zin van de wet, mits er maar een motorrijtuig bij betrokken is. Voor ongevallen op een gesloten circuit voor motor- en autosporten geldt hetzelfde[18] . Niet van belang is dat het ongeval plaatsvindt in het kader van een sport. Slachtoffers, inclusief toeschouwers, kunnen hun schade verhalen op grond van de wet.
2.3
Betrokkenheid van een motorrijtuig (implication)
2.3.1
Inleiding
Het begrip 'implication' heeft aanleiding gegeven tot veel rechtspraak. Dit had in hoofdzaak twee oorzaken. Allereerst werd in de parlementaire geschiedenis niet duidelijk gemaakt wat er nu precies onder begrepen moest worden, behalve dan dat de uitleg van het begrip tot een grotere bescherming van verkeersslachtoffers moest leiden dan de causaliteitsregels van art. 1384 al. 1 Cc. Deze onduidelijkheid alsmede de weerzin van veel praktijkjuristen tegen de wet had tot gevolg dat met name de lagere rechters grote moeite hadden zich bij de uitleg van het begrip 'implication' los te maken van de regels van art. 1384 al. 1 Cc[19] . Aldus werden de problemen van die regels overgebracht naar de nieuwe wet, terwijl die wet juist tot doel had die problemen op te lossen. Na ongeveer tien jaar rechtspraak van het Hof van Cassatie zijn de contouren van het begrip in grote lijnen duidelijk. Hieronder zal ik van deze lijnen een grove schets geven. In navolging van de Franse literatuur zal ik daarbij de indeling gebruiken van het oude recht.
2.3.2
De categorie 'beweging en contact'
Bij contact tussen een voertuig in beweging en een slachtoffer wordt in de rechtspraak altijd betrokkenheid aangenomen. Deze regel geldt zowel als een motorrijtuig in beweging botst met een fietser of voetganger, maar ook als een motorrijtuig tegen een boom aanrijdt of tegen een ander motorrijtuig. Tegenbewijs dat een voertuig in beweging een louter passieve rol speelt staat niet open, zelfs niet als het voertuig de speelbal is van krachten die van buiten komen en deze krachten het ongeval geheel bepalen[20] .
Enkele voorbeelden ter illustratie.
Een jongen liep langs de bromfiets van zijn vriend. Op een gegeven moment kwam zijn sjaal tussen de spaken van het bewegende achterwiel, waardoor de jongen viel en letsel opliep. 'Implication' van de bromfiets oordeelde het hof[21] .
Vanaf een talud werd een steen door de voorruit van een auto gegooid. De ouders van de minderjarige inzittende spraken de bestuurder van de auto aan. Het Hof van Cassatie concludeerde in 1990 tot 'implication'[22] .
Een onbekende derde botste tegen een geparkeerd staande auto van mevrouw Gavand aan. Daardoor kwam de laatste in beweging en raakte de eveneens geparkeerde auto van Muylle. Deze sprak Gavand aan. Het hof oordeelde dat sprake was van betrokkenheid van de auto van Gavand[23] . Als het hof in deze zaak geen 'implication' had aangenomen, dan zou via een omweg bereikt worden wat art. 2 juist wil voorkomen, namelijk dat de daad van een derde (overmacht) aan aansprakelijkheid in de weg staat.
Als gevolg van een ongeval werd een persoon tegen een vrachtwagen aangeslingerd: 'Implication' van de vrachtwagen[24] .
2.3.3
De categorie 'geen beweging, wel contact'
Zowel ten aanzien van de langs de weg geparkeerde auto ('voitures en stationnement') als de auto's die stilstaan omdat de verkeerssituatie dat vereist ('voitures en arrêt') is veel geprocedeerd. Aanvankelijk volgde de rechtspraak voor beide situaties de regels van het oude recht. Van belang was derhalve slechts of sprake was van een abnormale positie van de auto's. Daarbij moest bijvoorbeeld onderzocht worden of de auto op een toegestane plaats stilstond en of hij voldoende zichtbaar was voor andere weggebruikers. Vervolgens ging het Hof van Cassatie over tot een restrictievere interpretatie: slechts indien het motorrijtuig de doorgang van het verkeer verstoorde ('perturber la circulation') was er sprake van betrokkenheid. Dit bracht met zich dat niet meer doorslaggevend was of een auto correct geparkeerd was. Zo oordeelde het hof dat het enkele feit dat een tegen de rijrichting geparkeerde auto niet automatisch leidt tot de conclusie van betrokkenheid[25] . Bovendien betekende het nieuwe criterium dat niet meer doorslaggevend was of het slachtoffer de auto had kunnen zien staan en het ongeval had kunnen vermijden. In 1995 kwam de ontwikkeling tot een einde met een arrest van het Hof van Cassatie. Het oordeelde dat voor 'implication' van een voertuig dat niet in beweging is, voldoende is dat er contact is met het slachtoffer. Uitdrukkelijk overwoog het dat overige omstandigheden niet relevant zijn[26] .
2.3.4
De categorie 'wel beweging, geen contact'
Aanvankelijk leek het erop dat de nieuwe wet verder ging dan de oude regels. Zo oordeelde het hof in 1987 bijvoorbeeld dat sprake was van betrokkenheid van de vrachtwagen op grond van de enkele vaststelling dat een bromfiets was gevallen, terwijl de vrachtwagen hem inhaalde[27] . Twee jaar later was voor het hof de enkele aanwezigheid van een brommer onvoldoende om de conclusie te trekken dat deze betrokken was bij de val van een andere brommer[28] . Sinds 1990 hanteert het hof als criterium: verstoren van het verkeer ('perturber la circulation'). Wat dat betekent is onduidelijk. Met name is onduidelijk of voldoende is dat een motorrijtuig een rol heeft kunnen spelen bij het ontstaan van de schade, of dat vereist is dat het motorrijtuig daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval[29] .
2.3.5
De positie van de inzittenden van een motorrijtuig
Van betrokkenheid is sprake indien een ongeval plaatsvindt in de periode dat de persoon in contact komt met het motorvoertuig tot het moment dat hij het contact met het motorrijtuig verliest. Niet van belang is of het ongeval zich voordeed terwijl het motorrijtuig in beweging was of niet. Zo oordeelde het Hof van Cassatie bijvoorbeeld in 1989 dat een bus betrokken was bij een ongeval van een passagier, ook al werd die passagier uit evenwicht gebracht door een andere passagier terwijl de bus stilstond[30] . Ongevallen bij het in- en uitstappen leveren betrokkenheid op[31] .
2.4
Overmacht
Art. 2 sluit een beroep op overmacht geheel uit. In de praktijk is geprobeerd toch een vorm van overmacht te handhaven. Gesteld werd dat in het geval het ongeval veroorzaakt was door een derde, dat er dan geen sprake van 'betrokkenheid' zou zijn. Het Hof van Cassatie heeft deze stelling verworpen. Zie hierboven bij de categorie 'beweging en contact'.
2.5
Eigen schuld
2.5.1
Inleiding
De wet kent regels voor eigen schuld die sterk afwijken van het hierboven besproken Desmares-arrest. Zij zijn neergelegd in de artikelen 3 en 4 van de wet. Art. 4 regelt de eigen schuld van een bestuurder van een motorrijtuig; art. 3 de overige gevallen (voetgangers, fietsers en inzittenden).
2.5.2
Eigen schuld van bestuurders van motorrijtuigen/slachtoffers
Voor bestuurders van motorrijtuigen/slachtoffers gelden regels die een veel zwakkere bescherming bieden dan aan andere verkeersdeelnemers. De oorzaak hiervan is puur financieel: tijdens de parlementaire behandeling overtuigde een verzekeraar de Minister van Justitie dat betere bescherming van bestuurders tot een verhoging van verzekeringspremies zou leiden, hetgeen politiek ongewenst was[32] .
De rechtspraak legt het begrip 'bestuurder' restrictief uit. Slechts een persoon die aan het stuur zit op het moment waarop het ongeval begint, wordt als bestuurder gezien. Is bijvoorbeeld iemand langs de grote weg aan de bestuurderskant uit de auto gestapt om zijn lekke band te verwisselen en wordt hij geraakt, dan wordt zijn eigen schuld niet volgens art. 4 beoordeeld[33] . Hetzelfde geldt voor de persoon die weliswaar op de bestuurdersplaats heeft plaatsgenomen, maar de auto nog niet gestart heeft[34] en ook voor de persoon die na een ritje zijn auto aan de kant zet, het contact verbreekt, maar nog steeds achter het stuur zit[35] . Een bestuurder die als gevolg van een ongeval uit zijn auto wordt geslingerd, blijft bestuurder in de zin van art. 4[36] . Wordt hij vervolgens - buiten de auto - geraakt door een andere motorrijtuig, dan is hij geen bestuurder in de zin van art. 4[37] .
Van eigen schuld van een bestuurder/slachtoffer is sprake indien zijn 'faute' heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Het criterium voor 'faute' is onzorgvuldig gedrag, hoe gering ook[38] . De bewijslast van deze fout rust op degene van wie de bestuurder zijn schade vergoed wil hebben. De rechter kan op grond van vaststaande feiten een vermoeden aannemen dat een fout van de bestuurder/slachtoffer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade van die bestuurder. Zo leidt bijvoorbeeld het feit dat de bestuurder/slachtoffer de veiligheidsgordel niet heeft gedragen tot het vermoeden dat dit feit de ontstane schade mede heeft veroorzaakt[39] . De bestuurder/slachtoffer kan dit vermoeden weerleggen.
Krachtens art. 4 van de Loi Badinter kan de fout van een bestuurder/slachtoffer tot gevolg hebben dat de schade geheel of gedeeltelijk voor zijn eigen rekening blijft. Met deze regel beoogde de wetgever terug te keren naar de situatie van vóór het Desmares-arrest van 1982, hetgeen de positie van bestuurders/slachtoffer aanmerkelijk verslechterde. Zoals hiervoor reeds aangegeven werd in het genoemde arrest uitgemaakt dat van eigen schuld alleen sprake was in het geval de fout onvoorzienbaar en onvermijdbaar was voor de bestuurder van het andere motorrijtuig. Het enige rechtsgevolg van eigen schuld was onder die regel dat de schade van de bestuurder/slachtoffer geheel voor eigen rekening kwam.
Ná de inwerkingtreding van de Loi Badinter moest een criterium ontwikkeld worden om te bepalen in welk geval een fout tot gevolg had dat de schade geheel danwel slechts gedeeltelijk voor eigen rekening bleef. Aanvankelijk oordeelde het Hof van Cassatie dat de schade alleen geheel gedragen moest worden door de bestuurder/slachtoffer indien zijn fout overmacht (onvoorzienbaar en onvermijdbaar) opleverde voor de andere bestuurder[40] . Onzorgvuldig gedrag had slechts tot gevolg dat de schade gedeeltelijke zelf gedragen moest worden. Later verslechterde het hof de positie van bestuurders/slachtoffers door te oordelen dat de schade geheel voor eigen rekening moest blijven indien de fout van de bestuurder/slachtoffer de enige oorzaak van het ongeval was[41] . Voortgaand op deze slachtofferonvriendelijke weg kwam het hof tot het oordeel dat een bestuurder/slachtoffer die een fout gemaakt had zijn schade slechts gedeeltelijk vergoed kon krijgen in het geval de andere bestuurder ook een fout begaan had[42] . Deze rechtspraak betekende in wezen dat de vraag of bestuurders/slachtoffers hun schade vergoed kregen helemaal in het teken stond van onzorgvuldigheidsvragen[43] , zij het niet via de directe weg van de onrechtmatige daad (onzorgvuldigheid), maar via de omweg van de eigen schuld. De slechtere bescherming van bestuurders/slachtoffers als gevolg van deze rechtspraak wordt algemeen bekritiseerd als in strijd met de dragende gedachte van de Loi Badinter en onnodig vanuit financieel oogpunt. Ik verwijs naar paragraaf 2.6.
2.5.3
Eigen schuld van voetgangers, fietsers en inzittenden
Voor de eigen schuld van voetgangers, fietsers of inzittenden is de aard van de schade van belang. Art. 5 bepaalt dat bij zaakschade het criterium 'faute' (onzorgvuldig gedrag) is. Voor letselschade geeft art. 4 een regel. Zijn genoemde slachtoffers onder de zestien jaar of ouder dan zeventig, dan wordt hun schade geheel vergoed met uitzondering van de situatie dat zij de schade vrijwillig opzochten. Hetzelfde geldt voor personen die voor 80% of meer invalide zijn, ongeacht hun leeftijd.
Voor de overige slachtoffers geldt als criterium de 'faute inexcusable'. In 1987 gaf het Hof van Cassatie een enge uitleg aan dit begrip. Het moest gaan om onzorgvuldig gedrag van een uitzonderlijke ernst, dat de handelende persoon zonder geldige reden bloot stelde aan een gevaar dat tot zijn bewustzijn moet zijn doorgedrongen[44] . Hiervan was niet snel sprake. Zo werd bijvoorbeeld geen 'faute inexcusable' aangenomen van de persoon die in de avondschemering met lichte mist op de linkerrijstrook staat en niet gezorgd heeft voor bescherming[45] . Klimt daarentegen een voetganger over vangrails langs de weg om over te steken, of steekt een voetganger een drukke weg over terwijl hij ook gebruik kon maken van een tunnel om aan de andere kant van de weg te komen, dan maakte hij een 'faute inexcusable'[46] . In 1995 beperkte het Hof van Cassatie de uitleg nog meer, zodanig dat daarna geen 'faute inexcusable' meer is aangenomen door het hof[47] . Dit werd gedaan in een zaak van een dronken slachtoffer dat in donkere kleding langs de middenas van de weg liep, terwijl hij probeerde auto's tot stoppen te bewegen om hem een lift naar huis te geven, nadat hij tevoren net niet geraakt was door een andere auto.
2.6
Wensen voor de toekomst
Op het congres in 1995 ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de wet werden ten aanzien van de aansprakelijkheidsvestigende fase van de wet met name twee problemen genoemd.
Allereerst de positie van bestuurders. Volgens de inleiders uit wetenschap, rechterlijke macht en verzekeringswereld was er onvoldoende reden deze groep personen een slechtere bescherming te geven dan andere verkeersdeelnemers. Te meer omdat de reden voor de slechtere bescherming - vrees voor premieverhoging - niet terecht was. In dat verband wijst Tunc erop dat voor 280 FF een first party verzekering beschikbaar is die de bestuurder beschermt tegen het risico van een 'faute'. Hij pleitte voor het afschaffen van het speciale regime voor de bestuurder[48] . Zijn pleidooi werd algemeen onderschreven, ook door verzekeraars[49] . Viney stelde de eenzijdige ongevallen aan de orde, zoals van een bestuurder die tegen een boom rijdt of in een ravijn terechtkomt en daardoor overlijdt. In dergelijke situaties is er geen aansprakelijke persoon en derhalve wordt de schade als gevolg van het overlijden van de bestuurder niet vergoed. Zij pleitte ervoor deze situaties onder de verplichte verzekering te brengen[50] .
Een tweede probleem is dat van de ongevallen waarbij meer dan twee motorrijtuigen betrokken zijn: de kettingbotsingen. Het Hof van Cassatie gaat dan per motorrijtuig na of het betrokken is, en zo ja, ten aanzien van welke slachtoffers[51] . Viney pleitte ervoor betrokkenheid aan te nemen van alle motorrijtuigen ten aanzien van alle slachtoffers. Zij vindt dit beter aansluiten bij het doel van de wet[52] .
3
Slot
Het oordeel van de congresserende hoogleraren, rechters en verzekeraars was onverdeeld positief. Het primaire doel van de wet was bereikt: betere bescherming van verkeersslachtoffers, hoewel er toch nog wel wat te wensen overbleef op dit punt. Deze grotere bescherming is gerealiseerd terwijl de premies niet of nauwelijks omhoog gegaan zijn in vergelijking met de kosten van levensonderhoud[53] . Daarbij komt dat het aantal procedures met betrekking tot verkeersongevallen onder de Loi Badinter aanzienlijk lager is dan voor 1986[54] . Kortom winst voor de slachtoffers van verkeersongevallen en winst voor de maatschappij als geheel.
[1] Dixième anniversaire de la Loi Badinter sur la protection des victimes d'accidents de la circulation: Bilan et perspectives in: Responsabilité civile et assurance (april 1996).
[2] Indien auto's en/of fietsen gebruikt werden door een overheid bij de uitvoering van hun publieke taak dan werd tot 1948 de aansprakelijkheidsvraag beheerst door het bestuursrecht. Zie mijn dissertatie: Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, Tilburg 1994, Serie Recht en Praktijk, deel 78, blz. 32 e.v.
[3] Deze risico-aansprakelijkheid geldt thans nog voor alle zaken met uitzondering van de verkeersongevallen waarbij motorrijtuigen betrokken zijn.
[4] Civ. 16 november 1920, D. 1920, 1, 169 (Cie. des Tramways de Bordeaux). Als ik in het vervolg over zaak spreek bedoel ik daarmee een roerende zaak.
[5] Ch. réunies, 13 februari 1930 (Jand'heur II) D.P. 1930, 1, 57 noot Ripert.
[6] In het vervolg zal ik mij beperken tot voorbeelden van auto's. Bedacht moet echter worden dat voor fietsen hetzelfde gold.
[7] Civ. 9 juni 1939, D.H. 1939, blz. 449 (Vve Emoney).
[8] Zie mijn dissertatie, blz. 36 e.v.
[9] Zie voor een uitvoerige bespreking van het begrip 'position anormale' mijn dissertatie, blz. 38 e.v.
[10] Zie mijn dissertatie, blz. 18 e.v.
[11] Zie mijn dissertatie, blz. 26 e.v.
[12] Een laatste afbakeningsprobleem vormde de situatie van brand in een al dan niet rijdende auto die vervolgens oversloeg naar andere auto's of gebouwen. Op aandringen van verzekeraars had de wetgever in 1922 in art. 1384 al. 2 Cc opgenomen dat schade door brand veroorzaakt alleen voor vergoeding in aanmerking kwam in geval van onrechtmatige daad (onzorgvuldigheid). De afbakening van de risico-aansprakelijkheid voor zaken en de bepaling over brand leidde tot veel vaak onduidelijke en in de doctrine sterk bekritiseerde rechtspraak. Zie mijn dissertatie, blz. 34 e.v.
[13] Civ. II, 21 juli 1982, D. 1982, 499.
[14] Ná het van kracht worden van de Loi Badinter keerde het hof weer terug op zijn schreden. Vanaf die tijd geldt buiten het verkeersaansprakelijkheidsrecht geobjectiveerde onzorgvuldigheid als norm. Zie mijn dissertatie blz. 48 e.v.
[15] Civ. II, 5 maart en 25 juni 1986, D. 1987, Somm. 87.
[16] Paris 5 juli 1989, J.C.P. 89, II, 21384 noot Chabas.
[17] Grenoble, 9 februari 1987, D. 1987, II, 217 noot Chabas.
[18] Crim. 16 juli 1987, Bull. Crim. 294, blz. 810 (gesloten circuit); Civ. II, 13 januari 1988, Bull. civ. II, 11, blz. 5 (rally-race) en Civ. II, 10 maart 1988, Bull. civ. II, 59, blz. 32 (motor-cross); Civ. II, 8 januari 1993, Bull. civ., 5 (ongeval op gesloten circuit buiten wedstrijdverband).
[19] A. Tunc, The Loi Badinter, in: The Maastricht Journal of European and Comparative Law, 1996, blz. 334 en 336.
[20] Civ. II 11 april 1986, J.C.P. 86, II, 20672 noot Barbieri.
[21] Civ. II, 19 februari 1986, Bull. civ., 19.
[22] Civ. II, 28 februari 1990, D. 1991 J. 124.
[23] Civ. II, 21 mei 1990, D. 1991, J.123.
[24] Civ II, 26 november 1986, D. 1987, 128 noot Groutel.
[25] Civ. II, 7 oktober 1987, D. 1987 I.R., blz. 206.
[26] Civ. II, 25 januari 1995, Bull. civ. II, 27 obs. Jourdain.
[27] Civ. II, 14 december 1987, Bull. civ., 264.
[28] Civ. II, 8 februari 1989, Bull. civ., 29.
[29] Zie mijn dissertatie, blz. 57 e.v.
[30] Civ. II, 12 oktober 1989, Bull. civ. 163.
[31] Civ. II, 7 juni 1989, Bull. civ. II, 122.
[32] A. Tunc, Synthèse, in: Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 24.
[33] Civ. II, 12 februari 1986, Bull. civ., 13.
[34] Civ. II, 20 april 1988, J.C.P. 1989, II 21328.
[35] Civ. II, 10 maart 1988, J.C.P. 1989, II, 21328 noot Dagorne Labbee.
[36] Civ. II, 4 oktober 1989, Bull. civ. II, 153, blz. 79.
[37] Civ. II, 27 januari 1988, Bull. civ. II, 25.
[38] Viney, L'indemnisation des victimes d'accidents de la circulation, Paris 1992, nr 29.
[39] Civ. II, 8 maart 1989, Resp. civ. et Ass. maart 1989, Com. nr 191.
[40] Civ. II, 29 januari 1986, Bull. civ. II, nr 1, blz. 1.
[41] Zie bijvoorbeeld Civ. II, 8 november 1993, Bull. civ. II, nr 357.
[42] Civ. II, 24 november 1993, Bull. civ. II, nrs 333 en 334.
[43] Viney, La place du droit à indemnisation dans la loi du 5 juillet 1985, in: Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 7.
[44] Civ. II, 20 juli 1987, Bull. civ., 60.
[45] Civ. II, 16 november 1988, Bull. civ., 217.
[46] Civ. II, 7 juni 1989, D. 1989, blz. 559 en Civ. II, 23 juni 1993, Bull. civ. II, 217.
[47] A. Tunc, a.w., blz. 335.
[48] A. Tunc, Synthèse, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 24 en 25.
[49] A. Tunc, The Loi Badinter, in: The Maastricht Journal of European and Comparative Law 1996, blz. 337. Voor het standpunt van verzekeraars zie: J.-L. Bancel, Secrétaire général de GEMA (verbond van verzekeraars), in Bilan et perspectives: le point de vue de l'assureur, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 22 e.v. Zie tevens S. Brousseau, Directeur du service règlement à la compagnie AXA (een grote verzekeraar), in Bilan et perspectives: le point de vue de l'assureur, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 16.
[50] Viney, La place du droit à indemnisation dans la loi du 5 juillet 1985, in: Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 9.
[51] Civ. II, 16 maart 1994, Bull. civ. II, 90.
[52] Viney, a.w., Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 6.
[53] Tunc haalt uit bladzijde 22 van de L'assurance Francaise en 1995 de volgende cijfers: autoverzekeringen zijn van 1985 tot 1995 met 27,5% gestegen, terwijl in dezelfde periode de kosten van levensonderhoud zijn toegenomen met 29,9%. Zie Tunc, The Loi Badinter, a.w., blz. 337 noot 10. S. Brousseau, Directeur du service règlement à la compagnie AXA (een grote verzekeraar) spreekt over 'coût maîtrisé', in: Bilan et perspectives: le point de vue de l'assureur, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 16. J.-L. Bancel, Secrétaire général de GEMA (verbond van verzekeraars) schrijft in zijn bijdrage aan het congres dat het aantal slachtoffers van verkeersongevallen gevoelig verminderd is, hetgeen positief uitwerkte op de hoogte van de premies, in: Bilan et perspectives: le point de vue de l'assureur, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 22.
[54] R. Badinter merkt op dat het aantal rechtszaken bij de Tribunals de Grandes Instances verminderd is van 20056 in 1986 tot 13297 in 1993, terwijl het aantal auto's is toegenomen, in: Bilan et perspectives: Introduction, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 3. N. Neher Schraub, Raadsheer in het Hof van Appel van Parijs, illustreert de verminderde werkdruk voor de rechterlijke macht met de vaststelling dat vóór 1986 negen raadsheren uitsluitend verkeersongevallen beoordeelden, terwijl in 1995 drie raadsheren voldoende was, in : Bilan et perspectives: le point de vue du magistrat, Resp. civ. et Ass. april 1996, blz. 15.