VRA 2005, p. 205
2005-07-01
A.J. Verheij
Onevenwichtig schadevergoedingsrecht m.b.t. de positie van derden
Oproep aan de minister van Justitie voor een meer systematische en empirisch onderbouwde aanpak
VRA 2005, p. 205
A.J. Verheij
BW art. 6:98 BW art. 6:107 BW art. 6:108 BW art. 6:163
1
Inleiding
Het begrip rechtssysteem is een courant begrip ter aanduiding van de geldende regels op een bepaald gebied. Het suggereert niet alleen voorspelbaarheid, maar ook dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. In dat laatste opzicht schiet het huidige schadevergoedingsrecht met betrekking tot de positie van derden echter ernstig tekort en het wetsvoorstel vergoeding affectieschade[1] maakt dit niet anders (paragraaf 2). Dit laatste valt te verklaren vanuit de visie die de minister van Justitie heeft ontwikkeld op het schadevergoedingsrecht (paragraaf 3). Betoogd wordt dat deze visie veel te beperkt is en daardoor niet effectief in de zin dat de eigen doelstellingen worden getorpedeerd. Tevens valt een zekere afkeer van empirisch onderzoek te constateren. Dit alles roept de vraag op of wel zoveel goeds valt te verwachten van de door de minister recent aangekondigde heroverweging van de positie van derden voor wat betreft gederfde inkomensschade[2] .
In het navolgende wordt in het bijzonder stilgestaan bij de positie van derden. De visie van de minister heeft echter een ruimere strekking omdat zij betrekking heeft op het schadevergoedingsrecht als geheel. Onder derden versta ik hier alleen degenen die vermogensschade of immateriële schade lijden als gevolg van een onrechtmatige daad die jegens een ander is gepleegd[3] . Dit artikel bevat enerzijds een analyse van en een kritiek op de benadering zoals die thans wordt gevolgd (paragraaf 2-4). Anderzijds wordt een aantal oplossingsrichtingen geschetst voor een evenwichtiger schadevergoedingsrecht (paragraaf 5).
2
De lappendeken van het schadevergoedingsrecht
In deze paragraaf wordt aan de hand van een aantal voorbeelden in kaart gebracht hoe het schadevergoedingsrecht voor derden uitwerkt of zal uitwerken indien het wetsvoorstel vergoeding affectieschade wet wordt.
Voorbeeld 1
I
Van Loon ondervindt last van de door krielhanen van buurman Blaauwbroek geproduceerde decibellen. De overlast is zo groot dat hij arbeidsongeschikt raakt. Volgens het rapport van de psychiater komt hij op de 'rand van desintegratie' te verkeren.
II
Een man wordt telefonisch op de hoogte gesteld van het feit dat zijn zoon omgekomen is. Hij ontwikkelt psychische klachten (bijvoorbeeld depressiviteit, angsten, slaapstoornissen, depersonalisering, concentratiestoornissen en suïcidale neigingen) en zoekt psychische hulp.
Hebben beide mannen in casus (I) en (II) recht op schadevergoeding wegens psychisch letsel, dat wil zeggen recht op smartengeld, en recht op vergoeding van vermogensschade (kosten psychische hulp en gederfde inkomsten)? Casus (I) is ontleend aan het arrest Blaauwbroek/Van Loon[4] . Naast vergoeding van vermogensschade ontving de man smartengeld. Zijn psychisch letsel werd dus gecompenseerd. Casus (II) dient te worden beantwoord aan de hand van het shockschade-arrest[5] . Hierin bepaalde de Hoge Raad dat psychisch letsel dat het gevolg is van overlijdensverdriet geen recht geeft op schadevergoeding. Toegepast op casus (II) betekent dit dat de vader waarschijnlijk geen recht heeft op vergoeding van psychisch letsel. Er is - omdat hij telefonisch in kennis werd gesteld van het overlijden van zijn zoon - immers geen sprake van een schokkende confrontatie met het ongeval. Wel heeft hij op basis van de regeling van het wetsvoorstel recht op een gefixeerd bedrag aan smartengeld.
Voorbeeld 2
I
Een kind loopt zeer ernstig letsel op door een onrechtmatige daad van een derde en één van de ouders (bijvoorbeeld de vader) besluit om zijn baan op te zeggen om zijn dochtertje te kunnen verzorgen.
II
Een vrouw raakt door een medische fout (spiraaltje ten onrechte niet teruggeplaatst na medische ingreep) ongewild zwanger. Zij besluit haar kind de eerste jaren zelf te verzorgen en zoekt daarom geen werk, zodat zij inkomsten derft.
Zowel de vader als de moeder derven inkomsten. Kunnen zij de aansprakelijke aanspreken tot schadevergoeding? Het verrassende antwoord is dat de vader uit casus I geen recht heeft op vergoeding van de inkomsten die hij derft, terwijl de moeder uit casus II wel gerechtigd is tot schadevergoeding[6] . Deze ongelijkheid klemt te meer nu de vader voor zijn ernstig gewonde kind wil zorgen, terwijl de moeder de zorg heeft over een volmaakt gezond kind[7] .
Voorbeeld 3
I
Een kind loopt zeer ernstig letsel op door een onrechtmatige daad van een derde en raakt blijvend gehandicapt.
II
Een arts onderzoekt ten onrechte niet of de vrucht waarvan een vrouw zwanger is een chromosomale afwijking heeft. Bij de geboorte blijkt het kind zeer ernstig gehandicapt. De ouders zouden tot abortus zijn overgegaan indien zij op de hoogte waren geweest van de chromosomale afwijking.
De zorg voor een ernstig en blijvend gehandicapt kind heeft grote consequenties voor het (gezins)leven van de ouders. De vraag is of zij recht hebben op smartengeld voor het feit dat zij hun leven anders zullen moeten inrichten. De ouders in geval I hebben naar huidig recht geen recht op smartengeld[8] , maar naar komend recht hebben zij elk recht op € 10.000 aan smartengeld[9] . De ouders in geval II hebben recht op een naar billijkheid vast te stellen bedrag aan smartengeld omdat zij in hun zelfbeschikkingsrecht zijn aangetast[10] . Een interessante vraag is welk bedrag ter vergoeding van hun immateriële schade vader en moeder krijgen. Hoe weegt men een inbreuk op de zelfbeschikking waarvan hier sprake is? De belangrijkste factoren die bij fysiek letsel een rol spelen, namelijk de ernst en de aard van het letsel[11] , kunnen hier niet worden toegepast. Aansluiting bij de bedragen die wegens de schending van andere persoonlijkheidsrechten zoals de privacy en de reputatie worden toegekend, levert ook problemen op. Die bedragen zijn in vergelijking met wat voor fysiek letsel wordt toegekend immers nogal aan de hoge kant[12] . De vermoedelijke verklaring hiervoor is dat de rechter - zonder dat met zoveel worden te zeggen - een sanctie wil opleggen in de hoop dat daarvan een zekere preventieve werking uitgaat. De reden is dat inbreuken op de privacy of aantastingen van iemands reputatie in de meeste gevallen het resultaat zijn van een moedwillige onrechtmatige daad die door commerciële overwegingen werd ingegeven (denk aan de roddelpers). In het onderhavige geval is daar echter geen sprake van. De geneeskundige behandelaar handelde onzorgvuldig. Mijn suggestie zou zijn om aansluiting te zoeken bij het bedrag dat wegens affectieschade zal worden toegekend als het wetsvoorstel van de minister van Justitie wet wordt, te weten € 10.000. De reden hiervoor is dat feitelijk gesproken de situatie waarin de ouders van Kelly zich bevinden niet relevant verschilt van de situatie waarin ouders zich bevinden wanneer hun kind door bijvoorbeeld een auto-ongeval blijvend en ernstig gehandicapt raakt. De wijze waarop de handicap ontstaat is verschillend, maar de eindsituatie niet. In beide gevallen worden ouders door de onrechtmatige gedraging van een derde plotseling geconfronteerd met de zorg voor een ernstig gehandicapt kind hetgeen ontwrichtend werkt op hun gezinsleven. Die parallel met affectieschade rechtvaardigt mijns inziens tevens de toekenning van een vergoeding van beide ouders in het geval van 'wrongful life'. Het lijkt misschien een sofistische juristentruc om eerst een bepaalde schadepost te onderscheiden van een andere zodat zij voor vergoeding in aanmerking komt om vervolgens voor beide schadeposten hetzelfde bedrag toe te kennen, maar deze wat onbevredigende constructie is het resultaat van het wettelijk systeem. Belangrijker is dat het eindresultaat evenwichtig is en dat is het naar mijn mening. Ik zie namelijk geen goede rechtvaardiging om de ouders van Kelly veel meer of minder toe te kennen dan ouders die - weliswaar op een andere wijze - in dezelfde toestand terecht zijn gekomen.
Voorbeeld 4
X is op zijn 20e getrouwd. Op zijn 22e wordt hij vader. Het huwelijk schenkt hem niet de vreugden die hij zich ervan had voorgesteld en kort daarna gaat hij scheiden. Hij neemt de verzorging van zijn zoon op zich. Op zijn 40e waagt hij zich pas weer in het huwelijksbootje. Kort daarna komt hij om bij een auto-ongeluk waarvoor een ander aansprakelijk is. Op het moment dat hij overlijdt, is zijn zoon 18 en woont een paar maanden zelfstandig in een studentenflat. Zijn tweede vrouw is zwanger.
Op basis van de regeling van het wetsvoorstel vergoeding affectieschade zijn de volgende personen gerechtigd tot vergoeding van affectieschade:
-
de tweede vrouw van de overledene en
-
het ongeboren kind van de overledene.
De 18-jarige zoon van de overledene is in beginsel niet gerechtigd tot vergoeding van affectieschade.
Dat het ongeboren kind van de man recht heeft op vergoeding van affectieschade is het gevolg van een combinatie van twee omstandigheden. In de eerste plaats bepaalt het wetsvoorstel in art. 6:108 lid 4 sub d dat minderjarige kinderen van de overledene recht hebben op vergoeding van affectieschade. In de tweede plaats bepaalt art. 1:2 BW: 'Het kind waarmee een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert'. Het ongeboren kind heeft een financieel belang en wordt dus als geboren aangemerkt en heeft derhalve recht op vergoeding van affectieschade.
De zoon van 18 jaar die pas op kamers woont, is daarentegen in beginsel niet gerechtigd. Hij zou recht hebben gehad op smartengeld indien hij nog in gezinsverband samenleefde met zijn vader. Nu dat niet het geval is, heeft hij slechts recht indien hij kan aantonen dat hij daadwerkelijk een hechte affectieve relatie met zijn overleden vader had. Bij nota van wijziging is namelijk een hardheidsclausule opgenomen die inhoudt dat ook recht op smartengeld hebben personen die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste of overledene staan dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten moeten worden aangemerkt. Daarbij is niet de formele verhouding beslissend, maar de feitelijke. Om recht op smartengeld te hebben, zal de aanwezigheid van een hechte affectieve relatie dus moeten komen vast te staan[13] .
Voorbeeld 5
Een man en een vrouw zijn getrouwd en hebben 2 minderjarige kinderen, tweelingzusjes A en B. Na hun scheiding wonen de zusjes bij hun moeder. Op een dag vermoordt de man zijn dochter A om zich op zijn voormalige echtgenote te wreken.
Gerechtigd tot vergoeding van affectieschade is de moeder. De Hoge Raad heeft beslist dat indien iemand het oogmerk heeft om een ander affectieschade toe te brengen recht op vergoeding van affectieschade bestaat[14] . Deze uitspraak is gebaseerd op art. 6:106 lid 1 sub a BW en zij wordt door het wetsvoorstel vergoeding affectieschade in stand gelaten. In deze zaak ontving de moeder ƒ 100.000 (€ 45.378) ter compensatie van haar affectieschade. Daarnaast is in dit voorbeeld echter voldaan aan de voorwaarden van het wetsvoorstel. De moeder heeft dus, lijkt mij, ook recht op een gefixeerd bedrag van € 10.000. Zij ontvangt derhalve tweemaal vergoeding.
Het tweelingzusje B is daarentegen in beginsel niet gerechtigd tot smartengeld. Jegens haar bestond immers geen oogmerk. Haar vader wilde haar moeder affectieschade toebrengen, niet haar. Het arrest van de Hoge Raad geeft haar dus geen recht op vergoeding van affectieschade. Het wetsvoorstel geeft dat evenmin. Broers en zusters van het slachtoffer hebben in beginsel geen recht op smartengeld. Zij dient - evenals de 18-jarige zoon uit voorbeeld 4 - aan te tonen dat zij daadwerkelijk een hechte affectieve band had met haar vermoorde zusje.
De conclusie van het bovenstaande is dat het huidige schadevergoedingsrecht onevenwichtig is. Derden die ogenschijnlijk in dezelfde positie verkeren, worden ongelijk behandeld. Een goede inhoudelijke rechtvaardiging hiervoor ontbreekt. Helaas maakt het wetsvoorstel vergoeding affectieschade dit niet anders, doch voegt het slechts nieuwe onevenwichtigheden toe. Het feit dat de minister van Justitie het recht op vergoeding van inkomensschade van derden opnieuw in ogenschouw neemt, is op zich lovenswaardig, maar lost alle genoemde onevenwichtigheden niet op. Het schadevergoedingsrecht zal ook na een dergelijke aanpassing zijn verbrokkelde structuur behouden. Bovendien valt het nodige aan te merken op de visie van waaruit de minister het schadevergoedingsrecht benadert. Dit maakt dat verdere wetgevingsinitiatieven op dit gebied met de nodige scepsis bekeken moeten worden. Dit laatste zal in de volgende paragraaf nader worden toegelicht.
3
Visie van de minister van Justitie [15]
'3.1
Systematische versus sociologische benadering van affectieschade
Er zijn verschillende manieren om naar het fenomeen van vergoeding van affectieschade te kijken. In ieder geval valt onderscheid te maken tussen een sociologische en een systematische benadering.
Sociologische benadering [16]
In een sociologische benadering valt de wens affectieschade te vergoeden in verband te brengen met claimcultuur, Amerikaanse toestanden en aspecten van de moderne samenleving zoals commercialisering, hedonisme en secularisering. Wat dit laatste betreft, is de gedachte dat aards leed zonder perspectief op een hiernamaals minder goed te dragen is, zodat de wens naar compensatie in het hier en nu toeneemt. Ik denk dat dergelijke sociologische analyses vaak zullen uitmonden in een negatief oordeel over het vergoeden van affectieschade. Voor zover men toch vergoeding wil toekennen, gebeurt dat vooral vanuit een gevoel van berusting. De hoop lijkt dan, door in bepaalde gevallen vergoeding toe te kennen, slachtoffers koest te houden.
Ik wil hierbij de kanttekening maken dat men met dergelijke analyses voorzichtig moet zijn. Het is ten eerste moeilijk om greep te krijgen op tendensen in de huidige samenleving. Woorden als secularisering, commercialisering en claimcultuur suggereren eenvormigheid die eenvoudigweg ontbreekt[17] . Hoezeer voorzichtigheid op zijn plaats is, blijkt als men bijvoorbeeld een blik over de grens werpt. In Frankrijk wordt affectieschade al sinds de 19e eeuw vergoed[18] . Dit kan moeilijk in verband worden gebracht met claimcultuur, Amerikaanse toestanden etc. Vergoeding van affectieschade lijkt dus in ieder geval ook andere oorzaken te hebben.
Systematische benadering
In de juridische benadering wordt het feit dat affectieschade niet vergoedbaar is naar huidig recht gezien als een onevenwichtigheid in ons schadevergoedingsrecht. Smartengeld wordt onder meer toegekend in geval van fysiek letsel, bij een inbreuk op de privacy, een aantasting van de reputatie en zelfs in het geval van een verpeste vakantie[19] . Als dergelijk leed recht geeft op smartengeld dan dient, zo is de redenering, ook het overlijden of de ernstige verwonding van een dierbare recht op compensatie te geven. Affectieschade dient te worden vergoed omdat het niet vergoeden eenvoudigweg in strijd met de rechtsgelijkheid is. Deze benadering verschaft ook direct een criterium ter beoordeling van een wetswijziging, te weten heft deze de bestaande rechtsongelijkheid op?
De benadering van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel tot vergoeding van affectieschade sluit - afgaande op de Memorie Toelichting - het meeste aan bij wat ik hiervoor de sociologische benadering heb genoemd.
De minister van Justitie lijkt als uitgangspunt te nemen het bestaan van een maatschappelijk gevoelde behoefde om affectieschade te compenseren[20] . Vervolgens staat er dat de wetgever voor de keuze staat om de ontwikkelingen over te laten aan de jurisprudentie of zelf grenzen te trekken. Als nadeel van niets doen wordt opmerkelijk genoeg genoemd dat de rechter uitgenodigd wordt de wet contra legem te gaan uitleggen en dat zou tot onzekerheid voor alle betrokkenen leiden. De minister van Justitie heeft dus kennelijk niet erg veel vertrouwen in de rechterlijke macht. Tegen deze achtergrond schrijft de minister van Justitie: 'Ik meen dat de ontwikkelingen op dit terrein de wetgever voor de noodzaak plaatsen de gemaakte keuzes te heroverwegen'[21] .
De Memorie van Toelichting lijkt met andere woorden doordesemd van een gevoel van noodzaak . Als de wetgever niet ingrijpt, dan gaat het verkeerd omdat de rechter het heft in eigen handen zal nemen. De uitbreiding van de rechten van het slachtoffer met een recht op vergoeding van affectieschade krijgt zo het karakter van een tactisch terugtrekkende beweging. Er wordt meer schadevergoeding toegekend om erger (dat wil zeggen nog meer schadevergoeding) te voorkomen[22] . De benadering van de minister heeft dus elementen met de sociologische benadering gemeen. Dit verklaart dat de insteek niet is om de bestaande rechtsongelijkheid op te heffen, maar om slachtoffers gedeeltelijk tegemoet te komen en daardoor rustig te houden.
3.2
Reductie van transactiekosten
De minister lijkt in een aantal opzichten geïnspireerd door wat hiervoor de sociologische benadering is genoemd, maar dat is niet het hele verhaal. Hij is bovendien gegrepen door de wens om de maatschappelijke lasten van het aansprakelijkheidsrecht zoveel mogelijk te reduceren. Dit blijkt uit een toespraak die hij ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Verkeersrecht hield en waarin hij het wetsvoorstel in een bredere context plaatste en inging op de achtergrond en de analyse waarop het berust[23] . Hij acht reductie van transactiekosten van belang[24] . De omvang daarvan wordt volgens hem primair bepaald door de duidelijkheid en eenduidigheid van de toedeling van aansprakelijkheden. Hoe duidelijker is wie de schade moet dragen, des te minder zullen dezelfde risico's dubbel verzekerd zijn. Hij merkt verder op: 'Bij een gegeven omvang van de schade die vergoed moet worden, heeft de samenleving er belang bij dat de hoogte van de schadevergoeding, de transactiekosten bij verhaal en de lasten van verzekering zo beperkt mogelijk zijn'. Even verderop staat: 'Het recht is (…) direct van invloed op de hoogte van de schadevergoeding, de verdeling van aansprakelijkheden en de omvang van de transactiekosten. Het is daarmee bepalend voor de efficiency van het maatschappelijk bestel'. De wetgever dient volgens de minister '(…) het aansprakelijkheidsrecht zo (…) in te richten dat het voor betrokkenen maximale duidelijkheid biedt, om zodoende conflicten zoveel als mogelijk te voorkomen'. In de visie van de minister speelt systematiek en de daarmee samenhangende rechtsgelijkheid, althans volgens deze voordracht, geen enkele rol van betekenis.
Het probleem is dat de door de minister nagestreefde duidelijkheid op zichzelf niet garandeert dat mensen geen procedures zullen aanspannen. In aanleg was het gesloten stelsel van art. 6:107-108 BW duidelijk. Slachtoffers ervoeren dit stelsel echter kennelijk als een onbevredigend keurslijf en daarom spanden zij procedures aan. Het gesloten stelsel bleek in de praktijk vervolgens niet geheel gesloten[25] . Kennelijk vonden rechters een volkomen gesloten stelsel ook onredelijk. Wat betreft vergoeding van affectieschade lijkt de minister zoals hierboven al is aangegeven niet voor een bepaalde principieel doordachte oplossing te hebben gekozen. Zijn opstelling getuigt vooral van pragmatisme, bij veranderend getij verzet hij de bakens. Maar wat is nu de garantie dat deze nieuwe eveneens arbitraire grenzen wel worden geaccepteerd? Het moge misschien zo zijn dat de transactiekosten voor de samenleving als geheel worden gereduceerd, maar dat is geen belang waardoor een individueel slachtoffer zich aangesproken zal voelen. Bij bestaande onevenwichtigheden zullen er altijd slachtoffers en advocaten zijn die de rechtsongelijkheid aan de kaak stellen[26] . Er is mijns inziens een gerede kans dat zolang het schadevergoedingsrecht zo verbrokkeld is als thans de druk op de rechter niet zal afnemen[27] . Het is daarom zeer de vraag of de minister met zijn benadering zijn eigen doelstellingen zal verwezenlijken.
3.3
Gebrek aan empirische onderbouwing
De minister gaat in relatie tot het wetsvoorstel vergoeding affectieschade uit van een aantal onderscheidingen en veronderstellingen. Deze zijn feitelijk toetsbaar maar zijn niet getoetst. In die zin is het wetsvoorstel slecht onderbouwd en wetenschappelijk aanvechtbaar. Het gaat om de volgende vier zaken:
-
onderscheid tussen shock- en affectieschade
-
angst voor onsmakelijke procespraktijken
-
reductie complicering van de schadeafwikkeling
-
beleving van het slachtoffer
Shock en affectieschade
Het wetsvoorstel gaat uit van een onderscheid tussen shock- en affectieschade. Vanuit psychiatrische zijde is betoogd dat dit onderscheid niet te maken is[28] . Heel kort samengevat komt het erop neer dat hoewel de kern van shockschade angst is en de kern van affectieschade rouw is, het onderscheid in de praktijk nauwelijks te maken is zeker niet in geval van een zogenaamd gecompliceerd rouwproces . In dit verband moet mij iets van het hart. Ik heb in het kader van mijn promotieonderzoek met verscheidene psychologen en psychiaters gesproken over dit onderscheid en ik ben nog nooit iemand tegengekomen die zei dat het psychiatrisch hanteerbaar is. Hoe is het nu toch mogelijk dat dit inzicht niet is doorgedrongen tot het Ministerie van Justitie? Het is mijns inziens niet te veel gevraagd om wetgeving tot stand te brengen die overeenkomt met de wetenschappelijke inzichten van dit moment. Waarom is geen advies gevraagd van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie bijvoorbeeld? Het huidige juridische onderscheid leidt er op zijn best toe dat rechters en partijen aan deskundigen vragen gaan stellen waar deze vanuit hun discipline geen antwoord op kunnen geven. Op dit punt leidt het wetsvoorstel eenvoudig tot uitvoeringsproblemen.
Onsmakelijke procespraktijken
De minister is beducht voor onsmakelijke procespraktijken. Wat zijn dat en wie moeten daartegen worden beschermd?
De redenering is als volgt. Als bepaalde mensen niet automatisch recht zouden hebben op een gefixeerd bedrag aan schade, zou de rechter geroepen kunnen worden om de kwaliteit te bepalen van bijvoorbeeld het huwelijk van het slachtoffer en degene die stelt affectieschade te hebben geleden. Dit is onsmakelijk. Ik wil in de eerste plaats opmerken dat juridische procedures wel vaker onsmakelijk zijn, denk aan echtscheidingen, verkrachtingszaken etc. Ter beantwoording van de vraag of de alimentatie naar beneden kan worden bijgesteld, wordt onderzocht of de alimentatiegerechtigde inmiddels samenleeft met een andere partner. Wroeten in privé-omstandigheden gebeurt dus wel vaker.
Wie moeten nu tegen die onsmakelijkheden worden beschermd? De rechter niet, hij wordt zoals bleek wel vaker blootgesteld aan onsmakelijkheden. Het publiek? Dat smult van onsmakelijkheden gezien het succes van programma's als 'Big brother' en andere 'reality soaps'.
Voorts merk ik op dat ook het wetsvoorstel toetsen van de kwaliteit van de relatie tussen eiser en slachtoffer niet helemaal uitsluit. Door toevoeging van een hardheidsclausule wordt de deur verder geopend voor onsmakelijke procespraktijken[29] . In de Memorie van Toelichting staat bovendien dat indien komt vast te staan dat eiser het slachtoffer seksueel misbruikte, hij geen recht heeft op vergoeding van affectieschade wegens het overlijden van het slachtoffer. Dat zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid[30] . Het standpunt dat incest in de weg staat aan vergoeding van affectieschade is alleszins billijk, maar een onsmakelijker discussie kan men zich toch moeilijk voorstellen.
De angst voor onsmakelijke procespraktijken lijkt mij op bovengenoemde gronden al ongegrond. Alsof dat nog niet voldoende is, betreft het een feitelijke claim die empirisch te toetsen valt. Waarom is niet onderzocht of in Frankrijk geen onsmakelijkheden ontstaan door de afwezigheid van een gefixeerde kring van gerechtigden en een gefixeerd bedrag aan smartengeld?
Gecompliceerde schadeafwikkeling
Zal de schadeafwikkeling inderdaad onaanvaardbaar gecompliceerd zijn als de kring van gerechtigden en/of de hoogte van het smartengeld niet wordt gefixeerd? Ik vraag mij dat om verschillende redenen af.
Ten eerste zal een rechter die zonder dergelijke fixaties de intensiteit van een relatie moet bepalen in de praktijk af gaan op objectiveerbare feiten en omstandigheden: leefden eiser en slachtoffer ten tijde van het ongeval gehuwd samen dan zal hij eenvoudig van het bestaan van een affectieve relatie dienen uit te gaan. Frequentie van contact tussen bijvoorbeeld een moeder en haar meerderjarige zelfstandig wonende zoon valt ook vast te stellen. Ter bepaling van de vraag of er tussen een ouder en een kind 'family life' bestaat, gebeurt dat immers ook en als dat daar probleemloos gebeurt, waarom zou dat hier dan opeens een probleem zijn? Bovendien zal de rechter toch een dergelijke afweging moeten verrichten bij beantwoording van de vraag of de hardheidsclausule van toepassing is.
Of de schadeafwikkeling langer duurt en dus meer kost en daarom als te belastend wordt ervaren door het slachtoffer zonder fixatie van de kring van gerechtigden en/of de hoogte van de bedragen, kan bovendien ook worden onderzocht. Het Franse recht kent noch een kring van gerechtigden, noch een fixatie van de hoogte van de bedragen. Er kan worden onderzocht hoe dat nu precies in de praktijk werkt: hoe lang duurt de schadeafwikkeling, hoe ziet de bewijsvoering er in het geval van een procedure uit, wat zijn de consequenties daar voor de verzekeringspremies etc. Als er in Frankrijk geen onderzoeksgegevens zijn, kan er dan in opdracht van het Ministerie van Justitie geen onderzoek worden verricht?
Verder moet niet worden vergeten dat wanneer vergoeding van affectieschade wordt gevorderd wegens het ernstige fysieke letsel van een dierbare de schadeafwikkeling sowieso lang zal duren. Hoe vergoeding van affectieschade wordt geregeld maakt niet uit. Het duurt namelijk lang voordat de medische eindtoestand van het slachtoffer is bereikt en voordat deze vervolgens is vertaald naar concrete schade. In dat soort gevallen wordt dus nauwelijks tijdwinst geboekt door de kring van gerechtigden of de hoogte van het bedrag te fixeren.
Beleving van het slachtoffer
Aan de beleving van het slachtoffer wordt praktisch geen aandacht besteed. Dit komt misschien door wat ik eerder de sociologische benadering van het wetsvoorstel noemde. In de Memorie van Toelichting wordt slechts in algemene zin geconstateerd dat '(…) in de beleving van slachtoffers de zorg voor een behoorlijke afwikkeling van de schade kennelijk een belangrijke component van slachtofferzorg is'[31] . Wat slachtoffers het prettigst vinden, een gefixeerd bedrag of een bedrag waarvan de hoogte is afgestemd op zijn persoonlijke omstandigheden, is op geen enkele wijze onderzocht[32] . Men had gebruik kunnen maken van bestaand onderzoek naar secundaire victimisatie. Verder had het ook hier voor de hand gelegen een poging te doen om te leren van ervaringen in het buitenland. In Engeland bestaat een stelsel met een gefixeerde kring van gerechtigden en een gefixeerd bedrag aan smartengeld. Wat zijn de ervaringen daar? Hoe ervaren slachtoffers het? Het Franse recht kent zoals gezegd geen gefixeerde kring van gerechtigden en geen gefixeerd bedrag aan smartengeld. Interessant zou het zijn om te onderzoeken hoe de slachtoffers dit stelsel ervaren.
4
Balans
Als we de balans opmaken dan levert dat het volgende op.
1
Het huidige schadevergoedingsrecht is onevenwichtig.
2
Het wetsvoorstel vergoeding affectieschade verandert daar weinig aan.
3
Genoemde onevenwichtigheden lijken op zijn zachtst gezegd niet de aandacht van de minister van Justitie te hebben, hij lijkt vooral geïnteresseerd in doelstellingen als duidelijkheid, reductie van transactiekosten, afname van procedures en een soepele afwikkeling.
4
Indien het herziene schadevergoedingsrecht onevenwichtig blijft, bestaat er echter een zeer reële kans dat slachtoffers de grenzen van dit nieuwe stelsel eveneens en met succes zullen gaan aftasten. Bovengenoemde doelstellingen zullen zo niet worden gehaald.
5
De minister van Justitie is tot op heden niet bereid gebleken om bepaalde feitelijke veronderstellingen waar hij vanuit gaat nader te onderzoeken.
Samengevat zijn de pogingen van de minister van Justitie om het schadevergoedingsrecht te herzien vergelijkbaar met iemand die piketpaaltjes probeert te slaan op volle zee. Het probleem is gelegen in een gebrek aan aandacht voor systematiek en rechtsgelijkheid. Ik wil niet betogen dat rechtsgelijkheid een waarde is die per definitie hoger is dan andere waarden en belangen, maar in de benadering van de minister wordt zij daartegen niet eens zelfstandig afgewogen.
Deze conclusies stemmen niet vrolijk. Dit wordt niet anders door het feit dat de minister bereid is het schadevergoedingsrecht verder te herzien met betrekking tot vergoedbaarheid van door derden gederfde inkomsten. Daarvan verwacht ik weinig heil gezien de wijze waarop hij het schadevergoedingsrecht thans benadert[33] . Alvorens tot verdere herziening over te gaan, dient te minister zich te ontdoen van zijn onbruikbare visie op het schadevergoedingsrecht.
5
Oplossingsrichtingen
Omdat kritiek leveren altijd gemakkelijk is wil ik ten slotte pogen enkele oplossingrichtingen te schetsen voor een nieuw en evenwichtiger schadevergoedingsrecht. Aan de orde komen enkele vragen die relevant zijn wanneer de positie van derden in het schadevergoedingsrecht wordt herzien. In welke zin die vragen worden beantwoord hangt niet alleen af van rechtspolitieke maar ook van systematische argumenten. Het gaat mij in dit artikel vooral om die laatste dimensie.'
Open stelsel of gesloten stelsel?
De huidige art. 6:107-108 BW vormen een gesloten stelsel. Alleen diegenen die in de wet zijn opgesomd krijgen hun schade vergoed voor zover het om schadeposten gaat die expliciet in voornoemde artikelen zijn genoemd. De wetgever wilde destijds de beslissing of een bepaalde derde recht had op vergoeding van een bepaalde schadepost niet aan de rechter overlaten. Het afwegingskader van art. 6:163 BW en art. 6:98 BW dat de rechter ten dienste stond, verschafte te weinig duidelijkheid. Het gesloten stelsel van art. 6:107-108 BW zou helderheid scheppen en daarmee de rechtszekerheid bevorderen. Zoals uit paragraaf 2 is gebleken is deze gedachte niet bewaarheid geworden. Het gesloten stelsel bleek een te nauwe jas en is dan ook de nodige scheuren gaan vertonen.
Bij herziening van de positie van derden rijst deze vraag wederom: moet het stelsel gesloten of open zijn? Dat het huidige gesloten stelsel niet heeft voldaan vormt op zich geen principieel argument tegen een gesloten stelsel op dit punt. Betoogd kan worden dat niet het gesloten karakter, maar de beperkte kring van gerechtigden het probleem vormde. Een ruimere kring van gerechtigden die beter aansluit bij de maatschappelijke opvattingen op dit punt zou vanuit die optiek de oplossing vormen. De juistheid van een dergelijke analyse is niet op voorhand uit te sluiten. De (on)juistheid ervan zal slechts in de rechtspraktijk kunnen blijken, na invoering van een ruimer opgezet gesloten stelsel dus.
Vanuit systematisch perspectief lijkt echter meer te zeggen voor een open stelsel. De kring van gerechtigden bij affectieschade is immers ook niet geheel gesloten[34] . Tegen die achtergrond lijkt niet goed verdedigbaar dat wanneer derden vermogensschade lijden zij slechts recht hebben op vergoeding daarvan wanneer zij tot de wettelijke kring van gerechtigden behoren. Een gesloten stelsel op het gebied van vermogensschade van derden lijkt te impliceren dat door derden gemaakte kosten en gederfde inkomsten lager worden gewaardeerd dan immateriële schade. Dit klemt te meer omdat het recht op vergoeding van door derden gelden zaakschade niet wordt beperkt door het gesloten stelsel. Waarom zou de ene vorm van vermogensschade zo anders behandeld dienen te worden dan de andere?
Ter bevordering van de rechtszekerheid is er dus in beginsel geen bezwaar tegen om bepaalde gerechtigden expliciet in de wet te noemen, maar een hardheidsclausule lijkt aangewezen. Om de verdere rechtsontwikkeling niet geheel aan de rechter over te laten is het bovendien denkbaar dat de wet de minister van Justitie de bevoegdheid toekent om bij AMvB categorieën derden aan te wijzen die zich kunnen beroepen op die hardheidsclausule. Voortschrijdend inzicht kan zo langs die weg eenvoudig worden ingepast in het schadevergoedingsrecht zonder dat jaren geprocedeerd hoeft te worden.
Denken in termen van derden of in termen van schadeposten?
Het huidige stelsel neemt de dader en de door hem verrichte schadeveroorzakende gedraging tot uitgangspunt. Achter deze persoon wordt in gedachten het nummer 1 gesplaatst. Degene die in de tijd als eerste schade lijdt wordt als nummer 2 beschouwd. Personen die in de tijd daarna schade lijden die causaal valt terug te voeren op de gedraging van persoon 1 worden, het zal niet verbazen, voorzien van het nummer 3, zij zijn derden. Vanuit de vrees voor een stortvloed van claims worden slachtoffers die verder afstaan van de gebeurtenis die aan de als nummer 2 aangeduide persoon schade toebracht, met de nodige terughoudendheid bejegend. Ook deze vrees vormt een van de pijlers van het huidige gesloten stelsel.
Met bovengenoemde wijze van naar de werkelijkheid kijken, lijkt op het eerste gezicht niet veel mis. Het recht volgt door deze temporele benadering immers nauwgezet wat zich feitelijk heeft afgespeeld. Het probleem is echter dat het denken in termen van derden juristen ertoe heeft aangezet om een bijkans principieel onderscheid te gaan maken tussen 'tweeden' en 'derden'. Schadeclaims van 'tweeden' werden gemakkelijker toegewezen dan vorderingen van 'derden'. Een dergelijke kijk sluit echter niet meer aan bij de ervaringswereld van slachtoffers. Iemand die psychisch letsel en daardoor vermogensschade (kosten psychiatrische behandeling en gederfde inkomsten) en immateriële schade lijdt doordat zijn zoontje bij een verkeersongeluk is omgekomen voelt zich slachtoffer en dat gevoelen wordt door anderen bevestigd en gedeeld. Hij zal daarom in het geheel geen begrip kunnen opbrengen voor de mededeling dat hij indirect schade heeft geleden, daarom juridisch gesproken derde is en dat zijn vordering tot schadevergoeding daarom met de nodige problemen is omgeven. Hij voelt zich immers direct getroffen. Het overlijden vormt een directe aanslag op zijn psychisch evenwicht.
Tegenover elkaar staan dus twee perspectieven. Het perspectief van de jurist die vanuit de dader tot drie telt en het slachtoffer die vanuit zijn eigen positie zichzelf als direct benadeelde beschouwt. Natuurlijk erkent hij dat de overledene ook slachtoffer is, maar gevoelsmatig maakt hij niet zo'n scherp onderscheid tussen de overledene en zichzelf. Beiden zijn in zijn ogen slachtoffers. Het feit dat voor de overledene niets meer kan worden gedaan geeft in zijn optiek wellicht nog eens extra voeding aan het verlangen schadevergoeding te vorderen en te ontvangen.
Ik denk dat veel van de onvrede met het bestaande gesloten stelsel valt terug te voeren op het feit dat het gesloten stelsel niet aansloot bij de belevingswereld van slachtoffers. Als dat juist is, lost een ruimer opgezet gesloten stelsel niets op. De frictie tussen beide perspectieven blijft bestaan en daarmee de onvrede. De oplossing is hiermee al gegeven. In plaats van te redeneren vanuit de dader kan het perspectief van het slachtoffer worden overgenomen. Dit impliceert overigens niet dat men alle terughoudendheid laat varen. De sluizen der aansprakelijkheid worden geenszins volledig opengezet. Waar het wel op neerkomt is dat een serieuze poging wordt gedaan om personen die dezelfde (soort) schade hebben geleden dezelfde rechtspositie te verschaffen. Veel van de onvrede die aanleiding heeft gegeven tot de uitspraken die het bestaande gesloten stelsel hebben ondermijnd (zie hiervoor paragraaf 2), lijkt daar immers op neer te komen. Waarom onderscheid maken tussen immateriële schade wegens een 'directe' aantasting van de privacy en een 'indirecte' veroorzaking van affectieschade? Waarom onderscheid maken tussen een 'directe' toebrenging van psychisch letsel door geluidsoverlast en een 'indirecte' veroorzaking van psychisch letsel door ernstige verwonding of overlijden van een dierbare persoon? Waarom onderscheid maken tussen 'directe' wanprestatie als gevolg waarvan een vrouw ongewenst zwanger wordt en inkomsten derft als zij na de geboorte niet of minder wil gaan werken en de 'indirecte' veroorzaking van dezelfde schade door verwonding van een kind wanneer de ouders besluiten zelf de verzorging op zich te nemen en zo inkomsten derven?
Een toekomstgericht schadevergoedingsrecht of niet?
Ten slotte is het van belang om na te denken over wat men nu eigenlijk wil bereiken met het schadevergoedingsrecht. Deze vraag is breder dan een heroverweging van de positie van derden, maar is niet goed te vermijden wanneer men niet denkt in gescheiden categorieën slachtoffers (tweeden en derden), maar - zoals hiervoor is aangegeven - kiest voor een benadering waarin de geleden schade het vertrekpunt vormt. Het is namelijk niet meer vanzelfsprekend dat derden die vermogensschade lijden door het overlijden van een ander slechts recht hebben op vergoeding daarvan voor zover zij zonder schadevergoeding hun leven niet op dezelfde financiële voet kunnen voortzetten (art. 6:108 BW). Het wordt dan dus noodzakelijk om te bezien wat de doelstelling is van de toekenning van schadevergoeding toegespitst op vergoeding van gederfde inkomsten.
Uitgangspunt is thans dat de benadeelde volledig dient te worden gecompenseerd. In relatie tot gederfde inkomsten wegens blijvend letsel is opgemerkt dat dit uitgangspunt zich moeilijk laat realiseren[35] . Zeker bij kleine kinderen leidt deze benadering tot problemen. Hoe kan men nu voorspellen hoe het carrièreverloop van bijvoorbeeld een 8-jarig kind zou zijn geweest?
Het is een moeilijke discussie waarvan de uitkomsten niet op voorhand vaststaan. Met name dient nadrukkelijk te worden opgemerkt dat het niet zo is dat de positie van slachtoffers erop achteruitgaat in een toekomstgerichte benadering. Een schadevergoedingsrecht dat toekomstgericht is in de zin dat de doelstelling is om ervoor te zorgen dat mensen op een waardige, zoveel mogelijk zelfstandige manier de draad van hun leven zo goed en zo kwaad als mogelijk kunnen oppakken, kan namelijk ook leiden tot meer schadevergoeding. In dat verband denk ik aan smartengeld. Indien bij ernstig en blijvend fysiek letsel bij de bepaling van de hoogte van smartengeld rekening wordt gehouden met bepaalde zinvolle (zij het niet medisch noodzakelijke) aanwendingsmogelijkheden, zou het smartengeld in bepaalde gevallen wel eens hoger kunnen uitvallen dan thans het geval is[36] .
[1] De officiële naam van dit wetsvoorstel is: Aanpassing Burgerlijk Wetboek en andere wetten i.v.m. de vergoedbaarheid van schade door overlijden of ernstig letsel (TK 2002-2003, 28 781).
[2] TK 2004-2005, 28 781, nr 8, p. 6.
[3] Onder schade door derden vallen ook andere situaties, bijvoorbeeld diegene die vermogensschade heeft geleden door zaakschade aan een ander toegebracht of degene die schade heeft geleden door de schending van een zorgplicht van een notaris, een advocaat of een accountant die handelde in opdracht van een ander. Zie voor dit laatste E.J.A.M. van den Akker, Beroepsaansprakelijkheid ten opzichte van derden: een rechtsvergelijkend onderzoek naar de zorgplichten van accountants, advocaten en notarissen ten opzichte van anderen dan hun opdrachtgever (diss. KUB), 2001. Zie verder E.E. Verschuur, Vergoeding van zuivere vermogensschade van derden, 2003 en J. de Bie Leuveling Tjeenk, Gerechtigden tot schadevergoeding bij zaakschade: voorafgegaan door beschouwingen omtrent de positie van de houder en de bailee in het Romeinse recht en de common law (diss. Leiden), 1997.
[4] HR 1 november 1996, NJ 1997, 134, VR 1997, 98.
[5] HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240 nt JBMV, VR 2002, 91.
[6] Zie HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 nt ARB, VR 1999, 166 nt GMT (Kruidhof) en HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145 nt CJHB, VR 1998, 182 (wrongful birth).
[7] De opmerking van de minister van Justitie om te bezien of naasten hun geleden inkomensschade niet vergoed dienen te krijgen heeft vooral betrekking op dit punt, zie TK 2004-2005, 28 781, nr 8, p. 6. In dat verband wordt naar ik aanneem ook aandacht besteed aan de positie van bedrijven, zie HR 12 december 1986, NJ 1987, 958 (Rockwool/Poly). In dit nog steeds relevante arrest blijkt dat een bedrijf dat schade lijdt doordat werknemers door onrechtmatige geluids- en stankoverlast ziek worden, geen recht heeft op schadevergoeding.
[8] HR 8 september 2000, NJ 2000, 734 nt ARB, VR 2000, 168 (Ouders van Joost).
[9] TK 2002-2003, 28 781.
[10] HR 18 maart 2005, AR5213, C03/206HR. Anders dan Procureur-Generaal Hartkamp in zijn conclusie (nr 56) spreekt de Hoge Raad strikt genomen niet met zoveel woorden van een zelfbeschikkingsrecht of een recht op gezinsplanning van de vader. Hij zegt slechts dat de ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de moeder een aantasting in de persoon jegens de vader oplevert. Misschien vond de Hoge Raad de constructie van een recht dat men als puntje bij paaltje komt niet zelf kan uitoefenen niet fraai. Hoe dit ook zij, praktisch maakt het weinig verschil. De vader heeft recht op vergoeding van immateriële schade. Dit lijkt mij in overeenstemming met de werkelijkheid. In een goede relatie of een goed huwelijk heeft de moeder weliswaar de uiteindelijke bevoegdheid om voor of tegen abortus te beslissen, maar die beslissing zal in onderling overleg worden genomen.
[11] Zie daarover S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), 1998, paragraaf 7.3 en de 'smartengeldgids': M. Jansen, Smartengeld. Uitspraken van de Nederlandse rechter over de vergoeding van immateriële schade, VR/ANWB 2003.
[12] Zie A.J. Verheij, Vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon (diss. VU), 2002, nr 277.
[13] TK 2004-2005, 28 781, nr 9, p. 2 en 3.
[14] HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 216, VR 2002, 13 (kindermoord).
[15] Om een politicus van een visie te betichten is niet altijd hard te maken aangezien veel beleidsstukken door ambtenaren worden geschreven en niet noodzakelijkerwijze de persoonlijke visie van de politicus reflecteren. Desalniettemin lijkt de huidige minister van Justitie toch wel een persoonlijke visie op het schadevergoedingsrecht te hebben ontwikkeld. Zijn hierna in paragraaf 3.2 te bespreken voordracht, draagt, naar ik heb begrepen, in belangrijke mate zijn persoonlijk stempel.
[16] Gekozen is voor de term sociologische benadering omdat de wens tot ruimere vergoeding van smartengeld in deze benadering in verband wordt gebracht met ontwikkelingen die in de samenleving hebben plaatsgevonden. De wens tot toekenning van smartengeld wordt met andere woorden niet uitsluitend psychologisch begrepen, maar in een bredere context geplaatst. Voorbeelden van literatuur waarin betoogd wordt dat sprake is van toegenomen emotionaliteit, een neiging tot klagen en het uit uitdragen van slachtofferschap zijn: R. Hughes, The culture of complaint, the fraying of America, 1993; H.J.G. Beunders, Publieke tranen: de drijfveren van de emotiecultuur, 2002; J. Wilthuis, Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur, 2002.
[17] Wat betreft de aanwezigheid of ontwikkeling van een claimcultuur is R.J.J. Eshuis, Claims bij de rechtbank, Boom Juridische uitgevers: Den Haag 2003 interessant. In dit onderzoek zijn procedures tot schadevergoeding onderzocht die bij de rechtbank aanhangig waren gemaakt in de periode 1997-2000. Niet alle schadevergoedingsprocedures zijn onderzocht, maar alleen dagvaardingsprocedures met betrekking tot onrechtmatige daad en beroepsaansprakelijkheid. De conclusies waren dat in de onderzochte periode het aantal civiele claims nauwelijks was gestegen. Wel was een scherpe stijging te constateren ten aanzien van de hoogte van de geclaimde bedragen, maar rechters gingen hier echter niet in mee, want de hoogte van de toegekende bedragen steeg nauwelijks. Zie kritisch over de angst voor een claimcultuur T. Hartlief, Leven in een claimcultuur: wie is er bang voor Amerikaanse toestanden? NJB 2005, p. 830-834.
[18] En daarbij gold geen vaste kring van gerechtigden, maar de bedragen waren vrij gering, zie A.J. Verheij, Vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon (diss. VU), 2002, nr 187.
[19] Zie art. 7:510 BW.
[20] TK 2002-2003, 28 781, nr 3, p. 4.
[21] TK 2002-2003, 28 781, nr 3, p. 4.
[22] De hoop dat een beperkte vergoeding van affectieschade slachtoffers tevreden houdt, wordt op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
[23] Voordracht van de minister van Justitie mr J.P.H. Donner tijdens het symposium ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van Verkeersrecht, 31 oktober 2003, VRA 2003, p. 349-351.
[24] Zie hierover G. Calabresi, The costs of accidents. A legal and economic analysis, 1970; W.C.T. Weterings, Efficiëntere en effectievere afwikkeling van letselschadeclaims. Een studie naar schikkingsonderhandelingen in de letselschadepraktijk, normering en geschiloplossing door derden (diss. UvT), 2004; J.M. Barendrecht, C.M.C. van Zeeland, Y.P. Kamminga, I.N. Tzankova, Schadeclaims: kan het goedkoper en minder belastend? Opties om de transactiekosten van het aansprakelijkheidsrecht te verlagen, 2004.
[25] HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 216 (kindermoord) en HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240, nt JBMV (shockschade).
[26] Saillant detail is dat in de nota betreffende de Bruikbare Rechtsorde regelgeving als onbruikbaar wordt gekwalificeerd wanneer regels door de doelgroep als onrecht wordt ervaren, zie TK 2003-2004, 29 279, nr 9, p. 11.
[27] Natuurlijk spelen bij de vraag of de bestaande regels geaccepteerd zullen worden ontwikkelingen in de samenleving een belangrijke rol. Rechtsgelijkheid lijkt echter een eis die burgers altijd zullen stellen.
[28] W. van Tilburg, Affectieschade, shockschade en compensatie: de visie van een psychiater, VRA 2004, p. 7-12.
[29] Nota van wijziging TK 2004-2005, 28 781, nr 9.
[30] TK 2004-2005, 28 781, nr 3, p. 13-14.
[31] TK 2004-2005, 28 781, nr 3, p. 3.
[32] Dat de belevingswereld en de behoeften van mensen aandacht verdient, is van verschillende zijden betoogd. Zie C.E. du Perron, Genoegdoening in het civiele aansprakelijkheidsrecht, Preadvies NJV 2003 en C.M.C. van Zeeland, Y.P. Kamminga en J.M. Barendrecht, Waar het mensen om gaat en wat het burgerlijk recht daarmee kan, NJB 2003, p. 818-827.
[33] Van de door Spier bepleitte fundamentele herbezinning zal dan ook geen sprake zijn, Zie J. Spier, Een nieuwe dageraad voor het aansprakelijkheidsrecht? (afscheidsrede KUB), 1999.
[34] Zie hiervoor paragraaf 2 onder het vierde voorbeeld.
[35] S.C.P. Giesen en R.P.J.L. Tjittes, De rekening van het kind - de begroting van arbeidsvermogensschade en smartengeld bij jonge kinderen met blijvend ernstig letsel, in: Schade: vergoeden of beperken? Inleidingen gehouden op het symposion van Vereniging van Letselschade Advocaten 2004, SDU Uitgevers: Den Haag 2004, p. 73-90.
[36] Thans mag geen acht worden geslagen op eventuele bestedingsmogelijkheden, zie HR 17 november 2000, NJ 2001, 115 nt ARB, VR 2001, 9 (Druijff).