VRA 2001, p. 211
2001-07-01
Mr A.J.A. van Dorst, mr J.J. Guijt
Dronken over de grens
VRA 2001, p. 211
Mr A.J.A. van Dorst, mr J.J. Guijt
WVW 1994 art. 8 lid 1 Wegverkeerswet (België) art. 35 Reichsstrafgesetzbuch (BRD) § 316 Reichsstrafgesetzbuch (BRD) § 315c Strafverkehrsgesetz (BRD) § 24a StPO (BRD) § 81a
Inleiding
Het tempo van een slak in een teerton. Dat is de karakterisering die in dit blad eens is gegeven aan de ontwikkeling en uitbreiding van de Europese strafrechtelijke samenwerking[1] . Dat geldt ook en met name op het terrein van de strafbaarstelling van het dronken rijden. Harmonisatie daarvan heeft niet plaatsgevonden, ook al is er - voorzover we hebben kunnen nagaan - geen enkel Europees land dat dit verschijnsel tolereert. Maar ondanks de toeneming van het internationale wegverkeer en de vergemakkelijking daarvan, onder meer als gevolg van de opheffing van controles aan de staatsgrenzen, kent nog steeds ieder land zijn eigen regels om het te beteugelen.
Bij nadere beschouwing blijken de verschillen zich vooral voor te doen op de volgende punten:
1
de voorlopige maatregelen die mogen worden getroffen in geval van verdenking van dronken rijden; in het ene land heeft de politie de bevoegdheid om het rijbewijs meteen in te nemen (bijv. Finland bij een bag[2] vanaf 0,5) maar in het andere land mag de bestuurder zijn rijbewijs houden;
2
de wijze waarop het delict in rechte kan of moet worden bewezen;
3
de op te leggen sancties.
Zo kan in geval van een bag van 0,8 in Luxemburg een vrijheidsstraf van 1-7 dagen worden opgelegd, maar in Italië een maand. Vergelijkbare verschillen doen zich voor bij de ontzegging van de rijbevoegdheid: een imperatieve ontzegging voor de duur van minimaal vier maanden vanaf een bag van 1,6 in Oostenrijk doch een jaar vanaf een bag van 0,8 in Groot-Brittannië, terwijl Griekenland slechts een facultatieve ontzegging kent voor de duur van zes maanden vanaf een bag van 1,1. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij de geldboetes die (kunnen) worden opgelegd. Na de invoering van de euro zullen die duidelijker dan thans aan het licht treden. Want nu vergt het nog enig rekenwerk om er achter te komen of de maximale geldboete in Griekenland (100.000 drachmen bij een bag van 0,8-1,1) veel verschilt van de Oostenrijkse (8.000-50.000 schilling bij een bag van 0,8-1,19). Datzelfde geldt natuurlijk ook voor de vergelijking van de prijzen van alcoholische versnaperingen, zij het dat de dan blijkende verschillen in hoge mate aan de nationale accijnsheffing zullen kunnen worden toegeschreven.
De verschillen tussen de nationale stelsels op het terrein van de beteugeling van het dronken rijden steken echter veel dieper dan uit deze globale schets naar voren komt. Om dat aan te tonen hebben we de Nederlandse regelgeving vergeleken met die in België[3] en Duitsland[4] . Uit het navolgende overzichtje blijkt waarmee de Nederlandse bestuurder van een voertuig zoal rekening moet houden wanneer hij - in dubbel opzicht - over de grens gaat, dus zowel wat betreft het nationale grondgebied als het toegestane adem/bloedalcoholgehalte.
Daarbij past een kanttekening. Bij onze vergelijking zijn we uitgegaan van de veronderstelling dat het voor de bepaling van het juiste alcoholgehalte niet uitmaakt of de ademanalyse dan wel de bloedproef wordt toegepast. Maar niet uitgesloten kan worden dat die veronderstelling onjuist is. Zo lijkt de Nederlandse regeling betreffende de methoden die bij alcoholonderzoek moeten worden toegepast, in geval van de ademanalyse te voorzien in ingrijpendere en voor de verdachte gunstigere correctiefactoren dan in geval van de bloedproef. Het zou dus kunnen zijn dat de ademanalyse als gevolg daarvan structureel een lager alcoholgehalte aanwijst dan de bloedproef. Verder kan niet worden uitgesloten dat de regelingen in de landen die we hebben bekeken, op het punt van de onderzoeksmethoden afwijken van de Nederlandse voorschriften. Het is dus maar de vraag of bijvoorbeeld een in Duitsland geconstateerd aag van 250 wel gelijk is aan een in Nederland vastgesteld aag van 250. Omdat voor een verantwoorde vergelijking van de gehanteerde onderzoeksmethoden meer (technische) kennis en inzicht is vereist dan waarover wij beschikken, hebben we ons daaraan niet gewaagd.
Het meest opmerkelijke verschil tussen de diverse nationale wetgevingen is overigens het toegestane alcoholgehalte (daargelaten hoe dit precies wordt vastgesteld). Dat is om een aantal redenen curieus. Zo is in Oostenrijk de bestuurder strafbaar vanaf een bag van 0,1 doch in Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Luxemburg pas vanaf een bag van 0,8. Aan een verklaring hiervan hebben we ons niet gewaagd. We laten het dus bij de constatering dat niet goed valt in te zien waarom de hoeveelheid genuttigde drank in het ene land minder gevaarzettend zou zijn dan in het andere.
Delictsomschrijving
Nederland
Het rijden onder invloed is in Nederland strafbaar gesteld in art. 8 WVW 1994. Lid 1 bevat het verbod op het besturen van een voertuig onder zodanige invloed van een stof (ongeacht welke) waarvan de bestuurder weet of redelijkerwijs moet weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. In lid 2 is dit nader uitgewerkt voor wat betreft het drankgebruik. Het bevat het verbod op het besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het aag resp. het bag bij een onderzoek hoger dan 220 resp. 0,5 blijkt te zijn. Daarnaast is het op grond van lid 3 verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon van wie men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in lid 1 of lid 2 omschreven.
Handelen in strijd met een van deze verboden levert een misdrijf op.
België
Vergelijkbaar met ons art. 8 lid 1 WVW 1994 is art. 35 Wegverkeerswet. Daarin wordt straf bedreigd tegen degene die op een openbare plaats een voertuig (of een rijdier) bestuurt (alsmede de rij-instructeur) terwijl hij 'in staat van dronkenschap' verkeert. Hieronder wordt verstaan dat hij onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank verkeert dat hij niet meer beschikt over 'de bestendige beheersing van zijn daden' (zonder noodzakelijk het besef daarvan te hebben verloren)[5] . De strafbaarheid is hier dus niet gekoppeld aan een bepaald aag of bag.
Ook in België kent men een verbijzondering van dit delict en wel in art. 34 Wegverkeerswet waarin als grens voor strafbaarheid hetzelfde promillage (aag van 220 of bag van 0,5) wordt gehanteerd als in Nederland.
De delictskwalificatie is ingevolge het Strafwetboek afhankelijk van de straf die wordt opgelegd[6] . Bestraffing met een geldboete van ten hoogste 25 frank (ong. ƒ 250)[7] levert een overtreding op; bij een hogere geldboete is sprake van een wanbedrijf.
Duitsland
De Duitse wetgeving kent diverse bepalingen ter beteugeling van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Zowel het strafrecht als het bestuursrecht bevat namelijk voorschriften met betrekking tot dit onderwerp. Uitgangspunt is dat de strafrechtelijke procedure vóór de bestuursrechtelijke gaat[8] .
In § 316 Strafgesetzbuch (StGB) wordt onder het opschrift 'Trunkenheit im Verkehr' de bestuurder van een voertuig die aan het verkeer deelneemt 'obwohl er infolge des Genusses alkoholischer Getränke oder anderer berauschender Mittel nicht in der Lage ist, das Fahrzeug sicher zu führen', met straf bedreigd. Dit artikel vertoont veel overeenkomst met ons art. 8 lid 1 WVW 1994. Maar, anders dan bij ons, is deze bepaling niet nader uitgewerkt, in die zin dat in het StGB niet is vermeld bij welk alcoholpromillage het rechtsvermoeden bestaat dat men niet meer in staat wordt geacht een voertuig te kunnen besturen. Toch blijkt het alcoholgehalte in de rechtspraak een belangrijke rol te spelen. Zo wordt 'absolute Fahrunsicherheit' aangenomen bij een bag van 1,1 indien het om autobestuurders gaat, en bij een bag van 1,6 wanneer het fietsers betreft. Ook een alcoholgehalte dat daaronder ligt, behoeft niet zonder betekenis te zijn. Het kan een aanwijzing vormen voor 'relative Fahrunsicherheit' die - mits vergezeld van andere belastende omstandigheden, zoals slingerend rijden[9] - voldoende is voor veroordeling[10] . Heeft de bestuurder onder invloed van alcoholhoudende drank 'Leib oder Leben eines anderen oder fremde Sachen von bedeutendem Wert' in gevaar gebracht, dan valt de gedraging onder § 315c StGB ('Gefährdung des Straβenverkehrs'). Deze bepaling kent een hogere strafbedreiging. Dan wordt tevens onderscheid gemaakt naar de mate van schuld (onachtzaam of niet).
Bestuursrechtelijke sancties tegen het rijden onder invloed zijn voorzien in § 24a Straβenverkehrsgesetz (StVG); deze betreffen overigens alleen bestuurders van motorvoertuigen. Tot 1998 bevatte die bepaling een verbod op het besturen van zo'n voertuig met een bag van 0,8 of meer. Toen is de grens verlaagd naar een bag van 0,5 onderscheidenlijk een aag van 250. Het schuldelement speelt hier geen rol.
De delictskwalificatie is afhankelijk van het traject dat wordt ingeslagen. Wordt het strafrechtelijk spoor gevolgd, dan is sprake van een misdrijf. Wordt daarentegen de zaak bestuursrechtelijk afgedaan, dan is sprake van een 'Ordnungswidrigkeit', vergelijkbaar met onze overtreding.
Voorlopige maatregelen
Strafbedreigingen hebben alleen zin indien de verboden gedragingen kunnen worden opgespoord en in rechte bewezen. Daarnaast kan het in de meer ernstige gevallen noodzakelijk zijn om onmiddellijk in te grijpen teneinde te voorkomen dat de dader zijn verboden gedrag continueert. In dit verband kan worden gewezen op strafvorderlijke dwangmiddelen als inbeslagneming en voorlopige hechtenis alsmede de voorlopige maatregelen die bij economische delicten kunnen worden genomen. Het verkeersstrafrecht beschikt over een eigen arsenaal voorzieningen die naast of in de plaats van deze dwangmiddelen kunnen worden getroffen.
Nederland
Degene die een voertuig bestuurt of daartoe aanstalten maakt, is verplicht op de eerste vordering van een opsporingsambtenaar zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (de ademtest)[11] . Weigering levert een overtreding op[12] .
Wanneer uit de ademtest of anderszins blijkt dat de verdachte zodanig onder invloed is dat hij onvoldoende in staat is een voertuig behoorlijk te besturen, kan hem een rijverbod worden opgelegd voor de tijd gedurende welke redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze toestand voortduurt doch tot ten hoogste 24 uren[13] .
Daarnaast kan overgifte van het rijbewijs worden gevorderd indien bij de ademanalyse resp. het bloedonderzoek blijkt (of bij ontbreken van zo'n onderzoek: indien een ernstig vermoeden bestaat) dat het aag resp. het bag hoger is dan 570 resp. 1,3 en de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Het door de politie ingevorderde rijbewijs mag vervolgens door de OvJ worden ingehouden wanneer is gebleken, dan wel het ernstig vermoeden bestaat, dat het aag ten minste 785 of het bag ten minste 1,8 bedroeg, en voorts indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat - kort gezegd - de bestuurder opnieuw dronken achter het stuur zal gaan zitten[14] .
Verder kan het voertuig onder toezicht of in bewaring worden gesteld indien geen andere (nuchtere) bestuurder beschikbaar is of de bestuurder weigert zijn rijbewijs af te geven[15] .
België
Evenals in Nederland is de bestuurder verplicht zich te onderwerpen aan een ademtest en is weigering strafbaar[16] .
De Wegverkeerswet bevat voorts het, van rechtswege geldende, verbod om in geval van een aag tussen 220 en 350 gedurende 3 uur vanaf de analyse (of wanneer deze niet uitgevoerd kon worden: de ademtest) op te treden als bestuurder van een voertuig of rijdier dan wel als rij-instructeur[17] . Dit verbod is ook van toepassing op degene die aanstalten maakte tot besturen. Een rijverbod van 6 uur geldt in geval een aag van ten minste 350 is geconstateerd alsook in geval de ademtest of -analyse is geweigerd[18] .
Voorts is degene voor wie een rijverbod geldt, verplicht om op een daartoe strekkend verzoek zijn rijbewijs af te geven voor de duur van het rijverbod. Wanneer het rijbewijs niet direct kan worden ingenomen, bijvoorbeeld omdat de betrokkene geen rijbewijs heeft of dit niet wenst af te geven, 'wordt het voertuig of het rijdier dat hij bestuurde of daartoe aanstalten maakte, op zijn kosten en risico, ingehouden'[19] .
Bij een aag van ten minste 350 of een bag van ten minste 0,8 gram kan het OM de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs bevelen. De houder is dan verplicht het rijbewijs in te leveren[20] . Verzuim daarvan is strafbaar, zij het dat wettelijk voorziene verzachtende omstandigheden ertoe kunnen leiden dat de minimumgeldboete van 10 frank wordt verlaagd 'zonder dat ze minder dan 1 frank mag bedragen'[21] . In geval van opzettelijke weigerachtigheid kan het rijbewijs in beslag worden genomen[22] .
Duitsland
Anders dan in Nederland en België is een bestuurder in Duitsland niet verplicht mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek[23] . Nochtans is de politie op grond van haar algemene bevoegdheden gerechtigd om te verhinderen dat de dronken bestuurder verder rijdt, bijvoorbeeld door diens rijbewijs en/of de autosleutels in beslag te nemen[24] . Politie noch OM is echter bevoegd het rijbewijs in te vorderen of in te houden. Wel voorziet de wet in rechterlijk ingrijpen. De rechter kan namelijk de rijbevoegdheid voorlopig ontzeggen ('vorläufige Entziehung') indien te verwachten valt dat bij de beoordeling van de zaak ten gronde de maatregel der 'Entziehung der Fahrerlaubnis'[25] zal worden opgelegd[26] . De voorlopige ontzegging impliceert dat de betrokkene niet meer beschikt over een geldige titel tot het besturen van motorvoertuigen. Overtreding is strafbaar[27] . De voorlopige ontzegging houdt tevens in de bekrachtiging van de inbeslagneming van het rijbewijs dan wel het bevel dit alsnog in beslag te nemen[28] . Het rijbewijs moet worden teruggegeven zodra de grond der voorziening is weggevallen of wanneer het later oordelende vonnisgerecht afziet van het opleggen van de evenbedoelde maatregel dan wel de bijkomende straf betreffende het 'Fahrverbot'[29] .
Bewijsvoering
De bewijsvoering die aan een bewezenverklaring ten grondslag ligt, is in strafzaken in de regel niet aan strikte voorschriften onderworpen. Zij kan variëren van een volstrekt ongemotiveerde bevestiging van de aanklacht (met name bij jurystelsels) tot een beredeneerd oordeel op basis van bij de wet als zodanig aangewezen bewijsmiddelen (bijvoorbeeld in Nederland). Deze bewijsvoering geldt onder meer ten aanzien van art. 8 lid 1 sub a WVW 1994. De daar bedoelde onbekwaamheid om te besturen kan door alle in de wet opgesomde bewijsmiddelen worden bewezen. Een grote rol speelt daarbij vaak de waarneming van de opsporingsambtenaar inzake het (weg)gedrag van de bestuurder. In België is dit ook zo, althans voor wat betreft het bewijs van de staat van dronkenschap in de zin van art. 35 Wegverkeerswet. Het bewijs van deze toestand is niet gebonden aan enig bijzonder bewijsmiddel. Uit alle gegevens die de rechter tot zijn overtuiging kunnen brengen, mag hij het bestaan van de staat van dronkenschap afleiden, mits deze gegevens regelmatig zijn overgelegd en de verdachte verweer heeft kunnen voeren. In Duitsland is dit niet wezenlijk anders voor wat betreft de in het Strafgesetzbuch strafbaar gestelde misdrijven van § 315c ('Gefährdung des Straβenverkehrs') en § 316 ('Trunkenheit im Verkehr').
Anders ligt het evenwel bij de levering van het bewijs van het dronken rijden door middel van een technisch onderzoek naar het alcoholgehalte in de adem of het bloed. Vanwege de cruciale betekenis van de uitkomsten van dat onderzoek is het van groot belang dat de voorschriften waaraan dat onderzoek moet voldoen, stipt worden nageleefd. Want alleen dan kan de uitslag voldoende betrouwbaar worden geacht. Onregelmatige bewijsgaring - dus een onderzoek waarbij niet alle procedureregels zijn nageleefd - leidt er dus meestal toe dat het onderzoeksresultaat als te onbetrouwbaar van het bewijs moet worden uitgesloten. Daarnaast is van belang of en op welke manier de verdachte zich kan verweren tegen de uitslag van het onderzoek. Hier komt het tegenonderzoek in beeld.
Onderzoeksmethoden
Nederland
In Nederland kennen wij drie methoden van onderzoek van het alcoholpromillage nadat de verdenking is ontstaan dat een bestuurder van een voertuig onder invloed heeft gereden.
Primair wordt gebruik gemaakt van de ademanalyse . Dit onderzoek vindt zijn wettelijke basis in de WVW 1994[30] . Medewerking aan ademanalyse wordt gevorderd; toestemming van de bestuurder behoeft dus niet te worden gevraagd. Weigering levert een misdrijf op. Belangrijk is dat de ademanalyse pas rechtsgeldig kan plaatsvinden nadat 20 minuten zijn verstreken sedert het tijdstip waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (de ademtest) of, als dat voorlopig onderzoek niet heeft plaatsgevonden, na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met de verdachte heeft gehad, welk contact heeft geleid tot de verdenking.
De bloedproef komt in beeld bij een verdachte bestuurder van wie aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. In die gevallen kan de opsporingsambtenaar de verdachte toestemming vragen voor het uitvoeren van een bloedonderzoek[31] . Die toestemming achtte de wetgever nodig vanwege de inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verleent de verdachte geen toestemming, dan kan een (hulp) OvJ of een daartoe vanwege de minister van Justitie aangewezen ambtenaar hem bevelen aan de bloedproef mee te werken. Ook hier levert weigering een misdrijf op. De bloedafname blijft evenwel achterwege indien aannemelijk is dat dit om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is[32] .
Evenals het ademonderzoek dient het bloedonderzoek te voldoen aan strikte waarborgen[33] . Zo dient de bloedafname te geschieden door een arts en dient het bloed afgenomen te worden door middel van venapunctie. Bij de bloedafname dient een opsporingsambtenaar aanwezig te zijn om de identiteit van het bloedmonster vast te stellen. Indien de bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, kan de verdachte om een tweede bloedproef verzoeken. Deze bloedproef wordt zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur afgenomen[34] .
Personen bij wie de bloedafname om medische redenen achterwege blijft, zijn verplicht mee te werken aan een urineonderzoek [35] . Een urineproef kan net als de ademanalyse worden bevolen. Er is dus geen toestemming van de verdachte vereist, al laten deze onderzoeken zich niet goed voorstellen zonder (al dan niet bevolen) medewerking van de verdachte. De regels die bij het urineonderzoek in acht moeten worden genomen komen in grote lijnen overeen met de voorschriften die gelden ten aanzien van het bloedonderzoek[36] . Ook hier wordt een arts ingeschakeld. Het resultaat van het urineonderzoek wordt omgerekend naar het bijbehorende bloedalcoholgehalte.
Het alcoholgehalte dat bij het onderzoek is vastgesteld, was in het lichaam van de verdachte aanwezig op het moment van de ademanalyse respectievelijk de afname van het bloed of de urine. Doordat in de hierboven vermelde periode van 20 respectievelijk 60 minuten - al naar gelang het gaat om een onderzoek van de adem dan wel van het bloed - het absorptie- dan wel het eliminatieproces van het alcoholgehalte in het bloed doorgaat, zal het alcoholgehalte ten tijde van het besturen in de regel dus niet geheel corresponderen met het nadien vastgestelde gehalte. Nochtans is de onderzoeksuitkomst beslissend. Art. 8 lid 2 WVW 1994 verbiedt immers het besturen van een motorrijtuig na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte later, namelijk: 'bij een onderzoek', te hoog blijkt te zijn. Daaruit volgt dat niet wordt teruggerekend tot het tijdstip waarop de bestuurder met het voertuig heeft gereden. Dat is met name van belang wanneer er een zeer aanzienlijke periode ligt tussen het rijden en het onderzoek, zodat de alcohol in het lichaam inmiddels grotendeels is afgebroken. Men denke aan een verkeersongeval waarbij de autobestuurder de benen heeft genomen en na de nodige naspeuringen thuis wordt aangehouden. Anderzijds volgt uit art. 8 lid 2 dat het alcoholgebruik ná het besturen niet meetelt. De zgn. nadronk (tussen het besturen en het onderzoek) moet dus in mindering worden gebracht op het onderzoeksresultaat.
België
De meting van het alcoholgehalte met het oog op de strafbaarstellingen in het reeds genoemde art. 34 Wegverkeerswet geschiedt door middel van de ademanalyse of het bloedonderzoek, die volgens nader bepaalde voorschriften moeten worden uitgevoerd. Andere bewijsmiddelen komen daarvoor niet in aanmerking[37] . Ook hier wordt de bloedproef slechts gehanteerd indien de ademanalyse niet mogelijk is.
Het bevel tot medewerking aan een ademtest kan worden opgelegd aan degenen die bij een verkeersongeval betrokken zijn (dus ook het slachtoffer), aan eenieder die op een openbare plaats een voertuig of rijdier bestuurt[38] , en aan degene die daartoe aanstalten maakt[39] . Hun kán ook een ademanalyse worden opgelegd, derhalve zonder dat daaraan een ademtest is voorafgegaan[40] . De ademanalyse móét daarentegen worden bevolen indien de ademtest een aag 220 of meer heeft aangegeven[41] .
Anders dan in Nederland behoeft bij de ademanalyse niet een voorgeschreven wachtperiode in acht te worden genomen. Wel heeft de verdachte het recht om te verzoeken om een wachttijd van 15 minuten[42] . Opmerkelijk is dat de wet wel voorziet in een 'wettige reden' tot weigering in geval van de bloedproef, maar niet in geval van de ademanalyse (of de ademtest)[43] . Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft aangenomen dat er geen wettige medische redenen kunnen bestaan om zich daaraan te onttrekken. Men neemt evenwel aan dat indien bijvoorbeeld de verdachte ernstig aan zijn mond gewond is geraakt en hij om die reden niet in het daartoe bestemde apparaat kan blazen, niet gesproken kan worden van een weigering in de zin der wet[44] .
Het bloedonderzoek wordt bij verdenking van alcoholgebruik verplicht toegepast indien 1) de ademtest een aag van 220 of meer aangeeft én een ademanalyse niet uitgevoerd kan worden, en 2) noch een ademtest noch een ademanalyse uitgevoerd kan worden en betrokkene blijkbaar in staat van dronkenschap[45] verkeert of vermoedelijk een aag van 350 of meer dan wel een bag van 0,8 gram of meer heeft[46] . Anders dan bij de ademanalyse kan de verdachte bij een bloedproef niet om een wachttijd verzoeken. Hij kan wel beroep doen op een 'wettige reden' ter weigering van medewerking[47] . En anders dan in Nederland bestaat er in geval van gegronde bezwaren tegen een bloedonderzoek niet de mogelijkheid om uit te wijken naar een urineonderzoek.
Zoals we hierboven constateerden, wordt in Nederland - behoudens bij de zgn. nadronk - niet teruggerekend naar het tijdstip van het besturen. In België gebeurt dat wel omdat daar beslissend is het alcoholgehalte ten tijde van het rijden. Er wordt dus steeds - en niet alleen bij de nadronk - gelet op de absorptie en eliminatie van de alcohol in de periode tussen het besturen van het voertuig en de meting. Daar komt nog bij dat de absorptie en afbraak sterk worden beïnvloed door uiteenlopende factoren als geslacht, postuur, voedselgebruik, etc. De rechter behoort al die gegevens te verdisconteren in zijn oordeel, zij het dat het Hof van Cassatie hem daarin tot op grote hoogte vrij laat, namelijk zolang zijn oordeel maar niet in strijd komt met algemeen erkende wetenschappelijke maatstaven, bijvoorbeeld het gegeven dat het bag met gemiddeld 0,15 per uur vermindert[48] .
Duitsland
Evenals in België vormt het alcoholgehalte ten tijde van het begaan van het feit het uitgangspunt bij de levering van het bewijs. Ook in Duitsland dient dus teruggerekend te worden tot het tijdstip waarop de bestuurder met het voertuig heeft gereden. Bovendien behoort het toenmalige alcoholgehalte in concreto te worden vastgesteld. Er moet dus rekening worden gehouden met velerlei factoren die daarop van invloed zijn geweest, zoals de aard van de genuttigde drank, het lichaamsgewicht en het geslacht. Op basis daarvan zijn tabellen opgesteld aan de hand waarvan bijvoorbeeld het tijdseffect kan worden berekend op een glaasje advocaat dat een vrouw van 60 kg heeft leeggelepeld[49] .
De wettelijke grondslag voor de methoden die mogen worden gebezigd ter berekening van het alcoholgehalte, ligt in § 81a StPO: 1) Eine körperliche Untersuchung des Beschuldigten darf zur Feststellung von Tatsachen angeordnet werden, die für das Verfahren von Bedeutung sind. Zu diesem Zweck sind Entnahmen von Blutproben und andere körperliche Eingriffe, die von einem Arzt nach den Regeln der ärztlichen Kunst zu Untersuchungszwecken vorgenommen werden, ohne Einwilligung des Beschuldigten zulässig, wenn kein Nachteil für seine Gesundheit zu befürchten ist. 2) Die Anordnung steht dem Richter, bei Gefährdung des Untersuchungserfolges durch Verzögerung auch der Staatsanwaltschaft und ihren Hilfsbeamten (§ 152 des Gerichtsverfassungsgesetzes) zu.
De ademanalyse wordt niet beschouwd als een lichamelijk onderzoek in de zin van deze bepaling[50] . Zij ontbeert derhalve een wettelijke grondslag. Op grond van het beginsel dat niemand gedwongen kan worden tegen zichzelf bewijs te leveren, is daarom de toestemming van de verdachte nodig om haar te mogen uitvoeren. Belangrijke prikkels tot het verlenen van medewerking aan de ademanalyse blijken overigens te zijn gelegen in de omslachtigheid van de bloedproef en het daaraan inherente tijdverzuim alsmede in de kosten van het onderzoek, die in geval van veroordeling voor rekening van de verdachte komen. Wanneer de verdachte de ademanalyse weigert of niet in staat is daaraan mee te werken dan wel het onderzoek manipuleert, kan de bloedproef worden afgenomen. Met de ademanalyse kan overigens niet steeds worden volstaan. Zij moet door een bloedproef worden gevolgd, indien de hierboven genoemde misdrijven van § 315c StGB ('Gefährdung des Straβenverkehrs') of § 316 StGB ('Trunkenheit im Verkehr') in beeld komen. Meer in het bijzonder moet de bloedproef worden uitgevoerd indien 1) het vermoedelijke bag van de autobestuurder ten minste 1,1 of van de fietser ten minste 1,6 bedroeg, en 2) het vermoedelijke bag meer dan 0,3 bedroeg én er voorts sprake is van 'Ausfallerscheinungen' (bijvoorbeeld slingerend rijgedrag), van (andere) verkeersovertredingen of van een verkeersongeval.
Uit § 81a StPO blijkt dat het bloedonderzoek alsook andere onderzoeksmethoden die 'körperliche Eingriffe' veronderstellen (bijv. een urineonderzoek) wel een wettelijke basis hebben. Deze ingrepen, waaronder dus de bloedproef, worden aangewend met het oog op het bewijs van de genoemde misdrijven, maar ook voor het bewijs van de eveneens reeds vermelde Ordnungswidrigkeit van § 24a StVG[51] . De regels die bij de bloedproef in acht moeten worden genomen zijn nader uitgewerkt in richtlijnen[52] .
De verdachte moet de ingreep dulden. Wanneer hij weigert zich eraan te onderwerpen, kan hem door de in § 81a StPO genoemde instantie een daartoe strekkend bevel worden gegeven, mits geen gevaar voor zijn gezondheid is te vrezen. Voorwaarde is wel dat de ingreep noodzakelijk is voor het achterhalen van de waarheid[53] . Op grond van een dergelijk bevel kan de verdachte dus - eventueel met geweld - worden onderworpen aan de bloedafname. De bloedafname geschiedt door een arts door middel van een venapunctie[54] in tegenwoordigheid van een opsporingsambtenaar[55] . De bloedafname moet zo snel mogelijk na de aanhouding plaatsvinden omdat het steeds moeilijker wordt terug te rekenen naar de tijd waarop het feit werd begaan.
Naar andere bewijsmiddelen kan worden uitgeweken indien geen onderzoek van adem, bloed of urine kon worden uitgevoerd. De bewijslevering is dan vrij, in die zin dat de rechter niet gebonden is aan bijzondere bewijsvoorschriften. In zo'n geval mag het bag bijvoorbeeld worden berekend aan de hand van de gegevens die de verdachte heeft verstrekt omtrent zijn alcoholgebruik, en van andere relevante factoren, zoals het lichaamsgewicht[56] .
Tegenonderzoek
Nederland
De wettelijke basis voor het doen verrichten van een tegenonderzoek is neergelegd in art. 163 WVW 1994 en uitgewerkt in het Besluit alcoholonderzoeken.
Na de ademanalyse kan door de verdachte om een tegenonderzoek in de vorm van een bloedonderzoek worden gevraagd[57] . De politie behoeft de verdachte niet op deze mogelijkheid te wijzen. Het verzoek om een tegenonderzoek moet uitdrukkelijk worden gedaan. Bovendien dient de verdachte dit tegenonderzoek zelf te betalen. De kosten van de arts en het bloedblok[58] moeten op het politiebureau worden voldaan voordat een arts wordt ingeschakeld. De kosten van het onderzoek door het Gerechtelijk Laboratorium[59] dienen binnen zes weken na de bloedafname aan dit laboratorium te worden voldaan.
Ook na de bloedproef en het urineonderzoek heeft de verdachte recht op een tegenonderzoek in de vorm van een nieuw onderzoek van het afgenomen materiaal[60] . Met het oog daarop moet het voor het tegenonderzoek bestemde gedeelte van het bloed- of urinemonster gedurende een jaar worden bewaard[61] . De verdachte kan zelf een laboratorium aanwijzen dat het onderzoek zal uitvoeren, met dien verstande dat dit moet voorkomen op de lijst van door de minister van Justitie erkende laboratoria. Ook hier behoeft de verdachte niet op dit recht geattendeerd te worden en komen de kosten, die vooruitbetaald moeten worden, voor zijn rekening[62] .
België
Behoudens degene die aanstalten maakt om te besturen, heeft elke verdachte die meewerkt aan een ademanalyse, een onbegrensd recht op een tegenonderzoek. Dit tegenonderzoek bestaat dan uit een tweede ademanalyse. Een derde ademanalyse wordt uitgevoerd in geval de eerste twee uitslagen een vastgestelde marge overschrijden. Indien het verschil tussen twee van deze drie resultaten niet meer bedraagt dan de toegestane marge, wordt het laagste resultaat in aanmerking genomen. Is het verschil daarentegen groter, dan wordt de ademanalyse als niet uitgevoerd beschouwd[63] .
Wanneer een aag van ten minste 350 is gemeten, kan de verdachte vragen om een tegenonderzoek in de vorm van een bloedproef[64] . De kosten hiervan dient hij zelf te dragen, tenzij dit tegenonderzoek een bag oplevert van minder dan 0,8 (= een aag van minder dan 350)[65] .
De verdachte die meteen aan de bloedproef is onderworpen - dus zonder dat daaraan een ademanalyse is voorafgegaan - heeft eveneens het recht op een tegenonderzoek en wel in de vorm van een nieuw onderzoek van het afgenomen bloed[66] .
Duitsland
De Duitse wetgeving kent niet de mogelijkheid van een tegenonderzoek. Weliswaar is voorzien in een tweede bloedonderzoek, maar deze heeft een andere vorm en functie dan in Nederland en België. In de eerste plaats betreft het een tweede bloedafname (en niet een tweede onderzoek van het eerder afgenomen bloed). In de tweede plaats staat het nieuwe onderzoek los van de wens van de verdachte. Een tweede bloedproef wordt slechts verricht indien (bewijs)moeilijkheden worden gevreesd bij de terugrekening met het oog op de bepaling van het bag ten tijde van het besturen van het voertuig. Die tweede bloedproef, die wordt afgenomen nadat tenminste 30 minuten zijn verstreken na de eerste bloedafname, vindt daarom plaats wanneer de verdachte 1) stelt binnen een uur voor de eerste bloedproef alcohol te hebben genuttigd, 2) zich beroept op de zgn. nadronk, en/of 3) weigert duidelijkheid te verschaffen omtrent de hoeveelheid genuttigde drank en/of het tijdstip waarop hij heeft gedronken[67] .
Sancties
Nederland
De hoofdstraf op het besturen van een voertuig in de staat van art. 8 WVW 1994 bedraagt drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van ƒ 10.000[68] . Als bijzondere bijkomende straf kan de rijbevoegdheid voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd[69] . Daarnaast kunnen de algemene bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd, mits aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, bijvoorbeeld de verbeurdverklaring van het voertuig waarmee het feit is gepleegd. De maximale hoofdstraf is aanzienlijk hoger, namelijk een gevangenisstraf van negen jaar of een geldboete van ƒ 100.000, indien de bestuurder - kort gezegd - in dronken toestand een dodelijk verkeersongeluk heeft veroorzaakt[70] .
Deze maximumstraffen worden in de praktijk zelden opgelegd. De meeste zaken worden afgedaan overeenkomstig de zeer gedetailleerde aanwijzingen[71] en richtlijnen[72] van het College van Procureurs-Generaal. Op grond daarvan is, om slechts één voorbeeld te noemen, een politietransactie van ƒ 400 geïndiceerd bij het eenmalig besturen van een motorvoertuig met een aag van 235-350 of een bag van 0,54-0,80 zonder dat zich bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld schadeveroorzaking) hebben voorgedaan.
België
We merkten reeds op dat de delictskwalificatie afhankelijk is van de hoofdstraf die in concreto wordt opgelegd. En daarvoor is het geconstateerde alcoholgehalte weer van belang.
Bij een aag van 220-350 of een bag van 0,5-0,8 kan een geldboete worden opgelegd van (omgerekend) ƒ 250 tot ƒ 5.000. Een vrijheidsstraf is dan niet mogelijk. Bij dit alcoholgehalte kan de rechter evenmin de straf van het verval van het recht tot sturen uitspreken, behoudens wanneer het gaat om de vierde veroordeling binnen een jaar[73] .
Bedraagt het aag 350 of meer dan wel het bag 0,8 of meer, dan kan een geldboete van ƒ 2.000 tot ƒ 20.000 worden opgelegd. In dat geval kan de verdachte tevens worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen tot zes maanden[74] . Daarnaast kan de rechter het verval van het recht tot sturen opleggen voor de tijd van acht dagen tot vijf jaar[75] . Indien het voertuig aan de verdachte in eigendom toebehoort, kan hij voor de duur van het verval tevens de oplegging van het voertuig bevelen[76] . Dan wordt het op kosten en risico van de dader verzegeld of aan de ketting gelegd[77] . De verbeurdverklaring van het voertuig kan worden uitgesproken indien het verval van het recht tot sturen definitief is of ten minste zes maanden bedraagt[78] .
Duitsland
In geval van strafrechtelijke afdoening kan bij veroordeling wegens 'Gefährdung des Straβenverkehrs' (§ 315c StGB) als hoofdstraf een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of een geldboete worden opgelegd indien het feit opzettelijk is begaan. Is het gevaar daarentegen slechts door onachtzaamheid van de verdachte veroorzaakt, dan bedraagt de maximale gevangenisstraf twee jaren. Bij veroordeling ter zake van 'Trunkenheit im Verkehr' (§ 316 StGB) kan een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete worden opgelegd, ongeacht of het feit opzettelijk of onachtzaam is begaan. Opmerking verdient dat de Duitse wet in het kader van het streven naar terugdringing van de korte vrijheidsstraf de oplegging van een gevangenisstraf van minder dan zes maanden slechts toestaat indien bijzondere, in het feit of in de persoon van de verdachte gelegen omstandigheden die straf noodzakelijk maakt 'zur Einwirkung auf den Täter oder zur Verteidigung des Rechtsordnung'[79] . Opmerking verdient verder dat de geldboete wordt vastgesteld met behulp van het zgn. dagboetesysteem. Zij bedraagt ten minste 5 en ten hoogste 360 'Tagessätze'. Het precieze aantal moet worden vastgesteld aan de hand van de wettelijke straftoemetingsbeginselen[80] . Vervolgens moet het bedrag worden berekend dat met een 'Tagessatz' correspondeert. Uitgangspunt daarbij is het dagelijks netto-inkomen van de verdachte, met als wettelijk minimum 2 DM en een maximum van 10.000 DM per dag[81] . De in theorie hoogst mogelijke geldboete voor 'Trunkenheit im Verkehr' bedraagt dus (omgerekend) een kleine ƒ 4.000.000.
Naast deze hoofdstraffen kan een 'Fahrverbot' worden opgelegd[82] . Deze bijkomende straf moet in de regel worden opgelegd bij veroordeling ter zake van de onderwerpelijke delicten indien de 'Entziehung der Fahrerlaubnis' achterwege is gebleven. Het 'Fahrverbot' kan worden opgelegd voor een periode van één tot drie maanden[83] .
Genoemde 'Entziehung der Fahrerlaubnis' is een maatregel die vergelijkbaar is met onze ongeldigverklaring van het rijbewijs. Deze is bedoeld om degene die 'ungeeignet' is tot het besturen van motorvoertuigen, uit het verkeer te weren[84] . Veroordeling ter zake van de genoemde misdrijven levert het (rechts)vermoeden van bedoelde onbekwaamheid op. Bij de veroordeling wordt tevens een termijn vastgesteld gedurende welke aan de veroordeelde geen nieuw rijbewijs mag worden afgegeven. Deze 'Sperre' beloopt in beginsel zes maanden tot vijf jaar, maar is van onbepaalde duur wanneer te verwachten valt dat de veroordeelde een blijvend gevaar voor de verkeersveiligheid zal vormen[85] .
Bij de bestuursrechtelijke afdoening van overtreding van § 24a StVG is de op te leggen sanctie evenals in België afhankelijk van het alcoholgehalte. Bij een aag van 250-400 of een bag van 0,5-0,8 bedraagt de maximale geldboete 1.000 DM. Bij een aag van ten minste 400 of een bag van ten minste 0,8 kan een geldboete van 3.000 DM worden opgelegd. De hoogte van de in concreto te bepalen geldboete wordt vastgesteld aan de hand van de zogenaamde 'Buβgeldkatalog'[86] .
Naast een geldboete kan een 'Fahrverbot' worden opgelegd voor de duur van één tot drie maanden. Bij een aag van ten minste 400 of een bag van ten minste 0,8 is de rechter in de regel zelfs verplicht een 'Fahrverbot' op te leggen[87] .
Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat in Duitsland een strafpuntensysteem bestaat[88] . Dit houdt in dat de veroordeling ter zake van bepaalde feiten gepaard gaat met de toekenning van strafpunten. Zo resulteert een veroordeling ter zake van overtreding van § 24a StVG in 2 punten bij een aag van 250-400, en in 4 punten bij een aag van 400 of meer. Na een bepaald quotum komt de overheid in het geweer[89] . Zo volgt bij een puntentotaal van 8-13 een waarschuwing, bij 14-17 punten het bevel tot deelneming aan een 'Aufbauseminar'[90] en bij 18 of meer punten de reeds genoemde 'Entziehung der Fahrerlaubnis'.
Uitleiding
'Everyone is equal before the law' bepaalt art. 20 van het EU-grondrechtenhandvest. Het moge duidelijk zijn dat de uitdrukking 'law' voor wat betreft een belangrijk deel van het verkeersstrafrecht slechts de betekenis heeft van: nationale wet. Er is nog veel werk aan de winkel vooraleer de bestuurder die binnen de Europese Unie de alcohol- én de staatsgrenzen heeft overschreden, overal op gelijke wijze zal worden behandeld. We kunnen ons echter goed voorstellen dat er andere, vrolijker stemmende, onderwerpen zijn die prioriteit genieten bij de harmonisatie en unificatie van de regelgeving binnen de Unie. Want ten slotte kan degene die bang is voor alle onzekerheden die hij loopt wanneer hij dronken over de grens gaat, elk risico vermijden door het glas (of het voertuig) eenvoudigweg te laten staan.
[1] Y. Baaijens-van Geloven en J. Simmelink, Europese overeenkomst betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid, VRA 2000, p. 6.
[2] Voor het gemak van de lezer hebben we de elders gehanteerde grenswaarden omgerekend naar de Nederlandse normen van art. 8 lid 2 WVW 1994: aag is het ademalcoholgehalte (uitgedrukt in microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en bag is het bloedalcoholgehalte (uitgedrukt in milligram alcohol per milliliter bloed). Op grond van art. 8 staat een bag van 0,5 gelijk aan een aag van 220. In Duitsland hanteert men overigens de verhouding 0,5 = 250, hetgeen (letterlijk) een slok op een borrel scheelt.
[3] Zie voor de Belgische verkeerswetgeving: P. Arnou en M. De Busscher, Misdrijven en sancties in de Wegverkeerswet, Antwerpen 1999.
[4] Zie voor de Duitse verkeerswetgeving: Straβenverkehrsrecht, Textsammlung (Verlag C.H. Beck, München); H. Jagusch en P. Hentschel, Straβenverkehrsrecht, 33e, München 1997; H. Janiszewski, Verkehrsstrafrecht, 4e, München 1994; H. Mühlhaus en H. Janiszewski, Straβenverkehrs-Ordnung, 14e, München 1995, alsmede E. Göhler, Ordnungswidrigkeitengesetz, 11e, München 1995.
[5] Hof van Cassatie 16 februari 1971, Arr.Cass. 1971, 581.
[6] Zie Chr. van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen 1991, p. 141.
[7] De Belgische wet drukt de strafbedreiging uit in franken. Ingevolge de Wet van 5 maart 1952 betreffende de opdecimes op de strafrechtelijke geldboeten, moet bij oplegging van de geldboete een verhoging worden toegepast van (thans) 1990 opdecimes, hetgeen betekent dat een vermenigvuldigingsfactor van 200 moet worden aangelegd. Bij overtreding van art. 34 § 1 Wegverkeerswet met zijn strafbedreiging van 25-500 frank (bij een aag van 220-350 of een bag van 0,5-0,8) gaat het in werkelijkheid dus om 5.000-100.000 frank.
Voor het gemak van de lezer hebben wij de wettelijke bedragen aan de hand van deze maatstaf vermeerderd en vervolgens (globaal) omgerekend in Nederlandse guldens.
[8] Gesetz über Ordnungswidrigkeiten (OWiG) § 21.
[9] Hoewel dit niet beslissend behoeft te zijn, zoals blijkt uit een beslissing betreffende iemand die bergopwaarts fietste. Zie Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 901.
[10] A. Schönke en H. Schröder, Strafgesetzbuch, Kommentar, 25e, München 1997, aant. 7-14 bij § 316.
[11] WVW 1994 art. 160 lid 5. Zie voor de vereisten waaraan een voorlopig ademonderzoek dient te voldoen de Regeling voorlopig ademonderzoek d.d. 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129.
[12] WVW 1994 art. 177 lid 1 sub a.
[13] WVW 1994 art. 162 lid 1.
[14] Zie WVW 1994 art. 164 voor de verdere uitwerking van deze bevoegdheid, waaronder de inhoudingstermijn en de beroepsmogelijkheden.
[15] WVW 1994 art. 164 lid 7.
[16] Wegverkeerswet art. 34 § 2.
[17] Wegverkeerswet art. 60 § 2.
[18] Wegverkeerswet art. 60 § 3.
[19] Wegverkeerswet art. 61.
[20] Wegverkeerswet art. 55.
[21] Wegverkeerswet art. 58. Zie voetnoot 7 voor de vermenigvuldigingsfactor van 200 die hier moet worden toegepast.
[22] Wegverkeerswet art. 55. Art. 56 e.v. bevat regels omtrent de inhoudingstermijn.
[23] Zie Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 131.
[24] K.E. van Tuijn, Botsende belangen (diss. KUB) 1998, p. 225.
[25] StGB § 69.
[26] Strafprozeβordnung (StPO) § 111a Abs. 1.
[27] StVG § 21 Abs. 1 Nr. 1. Zie voorts Van Tuijn, a.w., p. 225.
[28] StPO § 111a Abs. 3.
[29] StGB § 44.
[30] Art. 163 lid 1. De regelgeving inzake de ademanalyse is uitgewerkt in het Besluit alcoholonderzoeken d.d. 5 juli 1997, Stb. 1997, 293; de Regeling ademanalyse d.d. 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129; de Regeling type-aanwijzing ademanalyse-apparaat d.d. 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129.
[31] WVW 1994 art. 163 lid 4.
[32] WVW 1994 art. 163 lid 9.
[33] Deze zijn neergelegd in het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek d.d. 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129.
[34] Besluit alcoholonderzoeken art. 15.
[35] WVW 1994 art. 163 lid 8.
[36] Zie het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek.
[37] De uitslag van een voorlopige ademtest is, evenals in Nederland, op zichzelf niet zo een bewijsmiddel.
[38] Alsmede de rij-instructeur.
[39] Wegverkeerswet art. 59 § 1.
[40] Wegverkeerswet art. 59 § 2.
[41] Wegverkeerswet art. 60 § 1.
[42] Art. 7 lid 1 van het KB van 18 februari 1991 betreffende de analysetoestellen voor de meting van de alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht.
[43] Wegverkeerswet art. 34 § 2 sub 3°; zie ook art. 1 van het KB van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef, waarin is bepaald dat de arts zich van bloedafname onthoudt 'wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke degene op wie de bloedproef moet worden verricht, aanvoert om zich eraan te onttrekken, gegrond erkent.'
[44] Arnou en De Busscher, a.w., p. 198-199.
[45] Als bedoeld in art. 35 Wegverkeerswet.
[46] Wegverkeerswet art. 63.
[47] Bijvoorbeeld hartinsufficiëntie of bloedstollingsproblemen. Geen wettige redenen zijn de wens door de eigen arts te worden geprikt, religieuze motieven, angst voor de injectienaald en onwetendheid omtrent de verplichting tot medewerking. Zie Arnou en De Busscher, a.w., p. 202-203.
[48] Arnou en De Busscher, a.w., p. 180-183.
[49] Zie Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 910-911.
[50] Zie Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 911.
[51] Zie OwiG § 46 lid 4.
[52] Richtlinien über die Feststellung von Alkohol-, Medikamenten- und Drogeneinfluβ bei Straftaten und Ordnungswidrigkeiten sowie für die Sicherstellung und Beschlagnahme von Fahrausweisen (meestal verkort weergegeven als: Richtlinien Blutalkoholproben, of RiBA), opgenomen in Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 911 e.v.
[53] Vgl. RiBA 3.1.1.
[54] RiBA 3.5.1.
[55] RiBA 3.5.5.
[56] Mühlhaus/Janiszewski, a.w., p. 896.
[57] Besluit alcoholonderzoeken art. 10a.
[58] Deze kosten bedragen ƒ 126 indien het tegenonderzoek overdag buiten het weekend plaatsvindt. 's Avonds en in het weekend bedragen de kosten ƒ 184. Vgl. art. 13a lid 2 sub a en b Regeling bloed- en urineonderzoek.
[59] Dit onderzoek kost de verdachte ƒ 200. Vgl. art. 13a lid 2 sub c Regeling bloed- en urineonderzoek.
[60] Besluit alcoholonderzoeken art. 21.
[61] Gedurende één jaar wordt het bloed namelijk bewaard om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Vgl. art. 14 Regeling bloed- en urineonderzoek.
[62] Besluit alcoholonderzoeken art. 21.
[63] Wegverkeerswet art. 59 § 3.
[64] Wegverkeerswet art. 63 § 3.
[65] Wegverkeerswet art. 63 § 4.
[66] Art. 10 van het KB betreffende de bloedproef.
[67] RiBA 3.5.4.
[68] Art. 176 lid 3 WVW 1994 jo. art. 23 lid 4 Sr. Op grond van art. 9 lid 3 Sr kunnen de hoofdstraffen tezamen worden opgelegd.
[69] Art. 179 lid 1 WVW 1994. Ingevolge lid 4 kan de ontzettingsduur worden verdubbeld tot tien jaar in geval van recidive binnen vijf jaar. Op grond van art. 9 lid 4 Sr kan de ontzegging zowel afzonderlijk als in combinatie met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.
[70] Art. 175 WVW 1994. De maxima bedragen drie jaar of ƒ 25.000 als het gaat om een ongeval waardoor aan een ander lichamelijk letsel is toegebracht.
[71] Zie de Aanwijzing inzake rijden onder invloed d.d. 4 mei 1999, Stcrt. 116, alsmede de Aanwijzing tarieven en feitsomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften d.d. 21 juni 1999, Stcrt. 137.
[72] Zie de Richtlijn voor strafvordering inzake rijden onder invloed, art. 8, lid 1 WVW 1994 d.d. 11 mei 1999, Stcrt. 117, alsmede de Richtlijn voor strafvordering inzake rijden onder invloed, art. 8, lid 2, 162 en 163 WVW 1994 d.d. 11 mei 1999, Stcrt. 117.
[73] Wegverkeerswet art. 38 § 1 sub 4.
[74] Wegverkeerswet art. 34. In geval van recidive binnen drie jaar zijn de strafmaxima ƒ 4.000 tot ƒ 50.000 en gevangenisstraf van een maand tot twee jaar; bij herval binnen drie jaar na deze tweede veroordeling kunnen deze maxima worden verdubbeld (art. 36).
[75] Wegverkeerswet art. 38 § 1 sub 1.
[76] Wegverkeerswet art. 50 § 1.
[77] Wegverkeerswet art. 53.
[78] Wegverkeerswet art. 50 § 2.
[79] StGB § 47.
[80] StGB § 46.
[81] StGB § 40.
[82] Zie voor de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn met het oog op de 'Einziehung' (StGB § 74) van het voertuig (vgl. onze verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer) Schönke/Schröder, a.w., aant. 12a bij § 74.
[83] Zie StGB § 44 voor meer details.
[84] StGB § 69.
[85] Zie StGB § 69a voor de verlenging van de termijn in verband met recidive, de verkorting in verband de 'vorläufige Entziehung' en de mogelijkheid tot tussentijdse opheffing van de maatregel.
[86] Zie StVG § 26a en de Buβgeldkatalog-Verordnung (BkatV), afgedrukt Straβenverkehrsrecht, Textsammlung, nr. 15e.
[87] StVG § 25.
[88] Zie ook Van Tuijn, a.w., p. 223-241 voor een beschrijving van dat puntensysteem alsmede van het 'Fahrverbot' en de 'Entziehung der Fahrerlaubnis'.
[89] Zie voor details StVG § 4 Abs. 3.
[90] Blijkens StVG § 4 Abs. 8 gaat het hier om een soort cursus die vergelijkbaar is met die welke bevolen kan worden als Educatieve Maatregel Verkeer en alcohol; zie de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid d.d. 17 april 1996, Stcrt. 1996, 183.