pag. 23 VR 2000, Het middelengebruik in het snelle (weg)verkeer

VRA 2000, p. 23
2000-01-01
T.I. Oei
Het middelengebruik in het snelle (weg)verkeer
Forensisch-psychiatrische overpeinzingen aan het begin van 2000
VRA 2000, p. 23
T.I. Oei
Inleiding
In art. 130 e.v. WVW 1994 wordt bepaald dat, in geval daartoe aangewezen personen het vermoeden hebben dat een houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, van overheidswege een procedure in gang wordt gezet, waarbij soms ook psychiatrisch onderzoek is gewenst. Veelal gaat het om de vraag of de onderzochte dusdanige persoonlijke en/of lichamelijke klachten vertoont, dat vanwege alcoholmisbruik de kans op verkeersproblemen aanzienlijk wordt vergroot.
Er zijn ook andere gevallen van rijbewijshouders die een potentieel gevaar op de weg kunnen vormen, en waarover advies van de psychiater of zenuwarts wordt gevraagd. Hierbij kan men denken aan epilepsie, organische psychische klachten, zoals ernstige hoofdpijn, bewustzijnsveranderingen, visuele aanpassingsproblemen, aanvallen van angst en paniek, hyperventilatie en gehoorhandicaps. De reden voor specialistisch advies ligt veelal in de kans op ongeschiktheid voor het deelnemen aan het verkeer, als gevolg van (een van) de genoemde ziekten, in samenhang met of uitgelokt door het gebruik van specifieke medicijnen. Anti-epileptica, zoals carbamazepine en valproïnezuur bijvoorbeeld, worden vaak gebruikt bij psychiatrische aandoeningen, zoals manisch-depressieve stoornis. Epileptici neigen vroeg of laat door de ziekte zelf en/of het langdurige gebruik van medicijnen tot karakter- en persoonlijkheidsveranderingen, waaronder traag reageren en handelen, wat zeker een handicap kan zijn in het wegverkeer.
Daarnaast vormt het toenemende gebruik van soft- en harddrugs, soms in combinatie met benzodiazepinen en andere slaapmedicijnen, al dan niet als een cocktail gehanteerd met sterke drank, een potentieel gevaar voor verkeersdeelnemers. Dergelijke verslaafden zullen wellicht niet zo gauw als bestuurder van een motorrijtuig optreden, maar als voetganger/fietser vormen ze zeker een potentieel gevaar in het verkeer.
Onlangs ondernam een bestuurder van een auto met twee inzittenden een dodelijke slalom om gesloten spoorbomen. Hij had een trein zien passeren, maar rekende niet op een van de andere kant in razend tempo aanstormende trein. Het nemen van grote risico's, het zogeheten 'sensation seeking behaviour', kan een uiting en/of gevolg zijn van overmatig drugs- en/of alcoholgebruik.
Alcohol vormt de voornaamste oorzaak voor dodelijke ongevallen in het verkeer[1] . In 1997 werden op het Gerechtelijk Laboratorium 3000 tests[2] gedaan, waarvan het in 90% van de gevallen ging om alcoholgebruik[3] . Van de overige tien procent was er in acht van de tien gevallen sprake van verboden middelen. Schattingen van gemiddeld 30% alcoholmisbruik bij verkeersongevallen zijn gewoon in Europa. Het voorstel in het Nederlandse parlement, dat onlangs discussies uitlokte, om de strafbare alcoholpromillagegrens van 0,5 te verlagen naar 0,2, wordt niet ondersteund door gegevens uit onderzoek. Bovendien is het vrij moeilijk uit te sluiten dat een bepaalde concentratie alcohol in het bloed - hoe gering ook - toch kan worden bereikt door 'gewoon' consumptiegedrag: denk aan rumbonen, kersenbonbons, 'alcoholvrij' bier en een flinke hoeveelheid fruit, zoals druiven. Vergeleken met het buitenland gelden in Nederland trouwens nog relatief lage alcoholgehaltes, aangezien elders grenzen van 0,8 tot 1,0 promille gebruikelijk zijn, alvorens eventuele maatregelen aan de orde zijn.
De weggebruiker - met al dan niet goede bedoelingen - vormt onder invloed van middelen, anders dan alcohol, een potentieel gevaar. A fortiori geldt dit voor gebruikers van medicijnen, drugs in algemene zin en bewustzijnsverruimende middelen. Men beseft soms onvoldoende hoe riskant middelengebruik kan zijn, al spelen andere, persoonlijke, situationele factoren daarbij ook een rol. In Australië gebruikten bijvoorbeeld vrachtwagenchauffeurs regelmatig opwekkende middelen zoals efedrine om niet in slaap te vallen. De wegen zijn goeddeels kaarsrecht en afstanden van 1000 km per dag vormen geen uitzondering. Iedere apotheek had het middel in voorraad. Op een gegeven moment werd het uit de handel gehaald. Er was een ander middel dat pseudo-efedrine heette. Men dacht dat dat ook een opwekkend middel was en ging dat gebruiken om wakker te blijven. Tot overmaat van ramp had het middel juist een slaapverwekkend effect. Het duurde echter geruime tijd voordat dit gemerkt werd[4] . Hoe catastrofaal dat was, kan men zich voorstellen.
Moeilijke vragen die spelen bij het gebruik van middelen, al dan niet gecombineerd met het gebruik van alcohol, rechtvaardigen de inschakeling van de psychiater.
Onlangs werd dan ook gepleit meer aandacht te schenken aan de persoonlijke omstandigheden van de motorrijtuigbestuurder, voordat er (justitiële, verkeers-, bestuurs-, strafrechtelijke) maatregelen zouden worden genomen. De psychiater zou er dan, zo begrijp ik eruit, meer en sneller aan te pas moeten komen, voordat zo'n maatregel aan de orde zou zijn. De belangen van de particulier zouden even zwaar moeten wegen als die van de veiligheid van andere burgers. 'Het gaat erom hoe die belangen tegen elkaar worden afgewogen. Met andere woorden: de evenredigheid van de belangenafweging[5] .
Het onder invloed verkeren kan het verkeer te land, op het water of in de lucht betreffen. In deze bijdrage beperk ik mij voornamelijk tot het wegverkeer en het alcoholgebruik, al voert het gebruik van andere drugs vaak ook tot problemen in het verkeer.
De rol van de psychiater
De mogelijkheden waarin de psychiater een bijdrage kan leveren in verschillende situaties zijn de volgende:
Hij kan als deskundige worden ingeschakeld door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van Verkeer en Waterstaat. Maar ook als adviseur van de Rechter-Commissaris (RC), wanneer een verdachte onder invloed van alcohol een ernstig feit begaat. Ook buiten het kader van het verkeer kan de psychiater een rol spelen, wanneer hij als zorgverlener een uitspraak doet over het al dan niet onder invloed verkeren van de justitiabele in de Penitentiaire Inrichting (PI). In de TBS-inrichting kan de psychiater als behandelaar bijvoorbeeld te maken krijgen met een TBS-gestelde die drugs gebruikt, en/of onder invloed van alcohol een aanrijding veroorzaakt tijdens zijn (proef)verlof. De directeur van de inrichting baseert een eventuele disciplinaire strafoplegging veelal op de deskundigheid van de psychiater ter zake.
Wat is de rol van de gedragsdeskundige in de komende tijd met betrekking tot het onderzoek betreffende onder invloed zijn van middelen van degenen die een strafbaar feit begaan? Zal die rol in belang toenemen, nu gebleken is dat het drukke verkeer aanhoudt en de gevaren navenant zijn?
De samenleving wil meer beveiligd zijn tegen de risico's van onverantwoord rijgedrag. Is de gedragsdeskundige psychiater erop voorbereid om als voorlichter en zorgverlener adequate hulp te bieden? Zo ja, in welke gevallen dient hij dan wel ingeschakeld te worden, en wanneer (nog) niet?
In de volgende paragrafen worden aan de hand van voorbeelden de (on)mogelijkheden onderzocht waarmee de forensisch psychiater als gedragsdeskundige kan worden geconfronteerd. Daar waar het zinvol is, zal ik een duidelijk onderscheid moeten maken tussen enerzijds de problematiek veroorzaakt door alcohol, en anderzijds die welke is gerelateerd aan drugs. Bij alcohol wordt een beoordeling van het gedrag gegeven naar aanleiding van het aangetroffen alcoholgehalte, waarbij mijns inziens dit aanknopingspunt verre van zaligmakend is. Bij andere middelen is niet alleen het 'meten' van de hoeveelheden lastig, maar blijkt ook de beoordeling van het gedrag in verband met het behoud van het rijbewijs niet zonder problemen.
Geneesmiddelen en gedrag
Veel geneesmiddelen beïnvloeden het verstandelijk functioneren. Ik denk aan de inprenting, het reactievermogen, de alertheid, de vigilantie (waakzaamheid), het coördineren van visuele en auditieve informatie, de 'information processing', de psychomotoriek en dergelijke[6] . Medicamenten als kalmeringstabletten, pijnstillers, slaapmiddelen, antidepressiva, antipsychotica, hooikoortsmiddelen (antihistaminica) en ook hoestdrankjes, hebben invloed op het centrale zenuwstelsel. Onder meer worden door waarschuwingsstickers of door de bijsluiter bestuurders er op geattendeerd dat men onder invloed van zo'n middel tot risicogedrag geneigd is. In de meeste gevallen gebeurt er niets bijzonders. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat de wetgever nog geen uitgesproken bepalingen over het gebruik van middelen, anders dan alcohol in de wet verankerd heeft[7] .
In Nederland is het onder invloed van alcohol achter het stuur zitten niet strafbaar, tenzij in gevallen waarin iemand met een alcoholpromillage van boven 0,5 of een alcoholgehalte van 220 ug een voertuig bestuurt[8] . In de jaren twintig vormde zulks alleen een overtreding, tien jaar later werd dit een misdrijf, en thans kan iemand die (onder invloed) een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt, ter zake van dood door schuld worden veroordeeld tot maximaal 9 jaar. Zelfs doodslag moet (onder omstandigheden) niet uitgesloten worden geacht[9] .
Ongeveer tien procent van de Nederlandse bevolking heeft in meer of mindere mate een alcoholprobleem; 650.000 personen nuttigen dagelijks meer dan acht glazen, van wie de helft ruim twaalf. In 1996 waren er 250 verkeersdoden tengevolge van alcohol en zo'n 100 doden door alcohol in de privésfeer. In dat jaar was er sprake van 37.000 keer rijden onder invloed. 40% van de geweldsdelicten vond plaats tijdens of na gebruik van alcohol, terwijl er 27 doden als gevolg daarvan te betreuren waren[10] .
Mogelijkheden tot aanpak
Personen achter het stuur met een alcoholpromillage tussen de 1,3 en de 2,1 in het bloed, kunnen door de politie worden voorgedragen voor een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA-)cursus. Bij een alcoholpromillage hoger dan 0,8 én recidive, gebeurt dit onvoorwaardelijk. De uitvoering hiervan is opgedragen aan het CBR, dat jaarlijks ongeveer 8.000 maal hiertoe besluit.
Bij aanhouding door de politie van personen met een alcoholpromillage van meer dan 2,1 wordt de psychiater ingeschakeld. Deze kan na onderzoek besluiten of er sprake is van chronisch alcoholmisbruik. Als dit het geval is, wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Na hernieuwd psychiatrisch onderzoek kan een nieuw rijbewijs worden verstrekt, indien de persoon weer geschikt is bevonden. In de praktijk blijkt deze regeling dusdanig af te schrikken, dat zij preventief werkt, al moet gezegd worden dat de aanleiding voor psychiatrisch onderzoek - het alcoholpromillage - op zijn minst discutabel is. Veeleer zou het gedrag van de bestuurder - zoals uitgesproken psychische prikkelbaarheid, agressiviteit, ongeremdheid en agitatie - politie en justitie moeten bewegen tot het inschakelen van een gedragsdeskundige. Dat dit nog maar weinig geschiedt, hangt mede samen met het feit dat politie en justitie zich amper laten leiden door de gedachte dat achter een fout in het verkeer soms diepe persoonlijke problemen schuilgaan. In de praktijk blijkt dat een op de drie automobilisten die met te veel drank op wordt aangehouden de dans ontspringt, aangezien de politie het zekere voor het onzekere neemt en alleen mensen naar het bureau lijkt mee te nemen met een alcoholpromillage van 0,7 of hoger[11] .
De rol van de politiepsycholoog en -arts is hierbij van groot belang teneinde de politie alerter te doen reageren op dergelijk te corrigeren verkeersgedrag.
Enkele vragen ten behoeve van het gedragskundig onderzoek
Problemen bij de objectivering van middelengebruik stuiten onder meer op de vragen:
1
Is zo'n stof meetbaar in bloed/urine of in een ander lichaamsvocht, zoals liquor, of uit adem?
2
Meet men dan werkelijk wat men moet meten? Als men bijvoorbeeld overmatig rumbonen snoept, vermoeid is, en weinig drinkt, zal een gemeten alcoholpromillage van bijvoorbeeld 0,5 volstrekt geen indicator kunnen zijn voor afhankelijkheid van het gebruik van alcohol. Voorbeelden in de wielersport geven aan dat pilletjes, zalfjes en smeersels stoffen bevatten die als dopingmiddel kunnen worden aangemerkt. In zekere zin zouden caffeïne (in koffie, cola), theïne (in thee) en dergelijke daar ook onder kunnen vallen, aangezien deze stimulerende effecten hebben op het zenuwstelsel. Duidelijk moge zijn dat psychiatrisch onderzoek hier doorgaans niet aan de orde is.
3
Is het gebruik van stimulerende middelen op zich strafbaar? Alcoholgebruik op zich is dat niet. Wel het gebruik van verdovende middelen die onder de opiumwet vallen, maar zonder doktersrecept, dus illegaal, worden verkregen, en die bij gebruik aanleiding geven tot verkeersproblemen, of zelfs ongevallen met dodelijke afloop. Het chronisch gebruik van morfineachtige stoffen, zoals codeïne of palfium, kan zo'n grote bewustzijnsvernauwing teweeg brengen dat er gevaarlijke situaties en verkeersproblemen ontstaan. Psychiatrisch onderzoek kan hierbij aangewezen zijn.
4
Is de rol van de gedragsdeskundige slechts die van degene die door de OvJ of R-C te hulp wordt geroepen ter rapportering pro Justitia, in het verloop van het gerechtelijk vooronderzoek? Kan de gedragsdeskundige niet juist al in een eerder stadium van betekenis zijn, dat wil zeggen, wanneer de politie bedenkelijk verkeersgedrag constateert en de bestuurder zich uitdagend of zelfs arrogant/agressief opstelt? Het diagnostiseren in zo'n fase kan soms psychische problematiek aan het licht brengen. Ik pleit er dus voor om crisisgedrag van verkeersdeelnemers in een vroeg stadium van hun aanhouding ook door gedragsdeskundigen, i.c. de psychiater, te laten onderzoeken.
Diagnose, gedrag en delict
In Rotterdam veroordeelde de rechtbank onlangs een 25-jarige man tot een boete van 750 gulden wegens rijden onder invloed van cannabis. Hij werd in 1997 aangehouden, omdat het in zijn auto naar deze softdrug rook en hij onvast ter been was. Een dergelijke rechterlijke uitspraak is vrij uitzonderlijk, aangezien het beleid ter zake van het rijden na snuiven, spuiten, slikken of roken van drugs of medicijnen eigenlijk nog in de kinderschoenen staat. Bovendien is zo'n onderzoek pas nuttig, indien de agent denkt dat er is gebruikt, en zijn vermoeden wil objectiveren door middel van een gedragsbeschrijving.
Behalve de moeilijkheid te achterhalen wat er is gebruikt, zijn er nog andere diagnostische problemen. Het grootste knelpunt vormt het tekort aan technische hulpmiddelen om drugs- of medicijngebruik vast te stellen. Urine-, bloed- en speekselcontroles zijn wel mogelijk, maar hebben geringe diagnostische waarde, aangezien datgene wat gemeten wordt, niet per se het - al dan niet verboden - middel in kwestie aangeeft. Met andere woorden, de betrouwbaarheid is daarbij in het geding. Degene bijvoorbeeld die zijn plas vervalst, doordat hij vlak voor de test nog vele liters (water) drinkt, bewerkstelligt aldus een negatief resultaat. Een plas in hartje zomer, wanneer het erg warm is, kan ook, nu echter door het geconcentreerde urinemonster, een onbetrouwbare, vals-positieve uitslag geven.
Hoewel in principe denkbaar, is het thans echter (nog) in de praktijk niet goed mogelijk om de mate van invloed van bijkomende menselijke factoren, zoals (gebrek aan) goede trouw, schuld en schaamte, te meten, aangezien gestandaardiseerde detectiemogelijkheden geen of een onvoldoende antwoord blijken te geven op dit soort vragen. Men denke slechts aan de leugendetector, die toch zijn langste tijd gehad heeft. Alleen het blaaspijpje in het verkeer is vanuit diagnostisch standpunt redelijk betrouwbaar. Maar uit onderzoek is niet komen vast te staan dat THC (tetra-hydro-cannabinol), het werkzame bestanddeel van verreweg de meest gebruikte drugs hasj en weed, een verhoogde kans op ongevallen zou veroorzaken[12] .
Er zijn grofweg drie criteria[13] om onbekwaam rijgedrag te herkennen:
1
Het slingeren van het voertuig: het zogeheten zigzag rijden. Dit vindt vooral plaats wanneer de bestuurder bijvoorbeeld ongeconcentreerd is, versuft raakt of zelfs dreigt in te dutten.
2
De snelheid van het voertuig. Hiermee wordt bedoeld de mate van consistent hard rijden. Naarmate dit aan veranderingen onderhevig is, bijvoorbeeld als men met lagere snelheid en minder regelmatig gaat rijden, is er sprake van onbekwaam rijgedrag.
3
Het reactievermogen. Dit verslechtert al significant als gevolg van gewone hooikoortsmiddelen en ook bij gebruik van lage hoeveelheden alcohol (nog onder 0,5 promille bloedconcentratie).
Wanneer we aan een spookrijder denken komen associaties boven met gebrek aan alertheid, niet weten wat men doet, geringe concentratie, zekere afwezigheid van de aandacht, nachtblindheid en dergelijke. De relatie spookrijden en onder invloed verkeren is van verwaarloosbare betekenis. Soms zijn spookrijders ouderen die gedesoriënteerd in de schemering 'rondkuieren', of zelfs de kluts kwijt zijn, wat minstens zo erg is, aangezien dit vooral voorkomt bij hersenpatiënten, zoals bij aftakelingsprocessen (beginnende dementering) of nieuwvormingen (kankeruitzaaiïngen in de hersenen, al dan niet met epileptische aanvallen).
Ongevallenpreventie kan pas een redelijke kans van slagen hebben, indien frequente controle op verkeersfouten, beoordeeld door een agent die is getraind in de herkenning van middelengebruik, kan uitmonden in een exacte en optimale registratie hiervan.
Overwegingen
Valiumgebruikers zijn zich er vaak niet van bewust dat zij trager dan anderen reageren in het verkeer. Zij hebben echter zulke slappe spieren, dat een lichte onoplettendheid al tot desastreuze gevolgen kan leiden. Immers door het rode licht rijden onder invloed van middelen is minstens zo gevaarlijk als het niet stoppen voor een weggebruiker die zich op een voorrangsweg bevindt.
Er moet nog heel wat gebeuren met betrekking tot wetgeving ten aanzien van het besturen van auto's, schepen of vliegtuigen terwijl men onder invloed is, voordat het gebruik van middelen wettelijke (al dan niet strafrechtelijke) consequenties krijgt. Helemaal niets gebruiken is en blijft het streven van de zich veilig wanende burger[14] , maar wie houdt zich er aan?
Intussen blijft het onzeker of het meegeven van de bijsluiter bij het gebruik van psychofarmaca wel voldoende preventief is. In de praktijk komt het voor dat patiënten zich te weinig realiseren aan welke risico's zij zichzelf en anderen blootstellen door bij het gebruik van dergelijke middelen zonder meer aan het drukke verkeer deel te nemen. Dat er bijvoorbeeld op zebrapaden, of bij (on)bewaakte spoorweg(overgang)en ongelukken blijven voorkomen, heeft nogal eens te maken met trage reacties van (gemediceerde) weggebruikers, of inschattingsfouten bij (al dan niet gebruikende) voetgangers. Wellicht vormt de oorzaak in een aantal gevallen van zogeheten suïcide in het verkeer niet de depressie in engere zin, maar is dit veeleer het gevolg van onverantwoord (bijvoorbeeld door stress en ingehouden agressieve gevoelens ingegeven) medicijngebruik.
Besluit
Er bestaan derhalve nog vele onzekerheden en vragen met betrekking tot het middelengebruik in het verkeer. Deze betreffen met name de juridische en forensisch-gedragskundige aspecten en valkuilen. Of we er in zullen slagen om hier uit te komen is nog maar de vraag. Hoe strikt moet je als overheid bijvoorbeeld zijn om te voorkomen dat onverantwoord rijgedrag de plaag vormt van de 21e eeuw zonder evenwel een politiestaat te worden?
Toch moeten we niet opkijken, wanneer dit probleem van alle tijden blijkt te zijn. In een hectische omgeving levend, waarin onthaasting amper een rol speelt, kunnen we enerzijds het geduld nog maar met moeite opbrengen om het ingehouden tempo van de gehandicapte burger/verkeersdeelnemer te respecteren, terwijl we anderzijds door ons jachtig bestaan, het tijdperk van 'Vrouw Holle'[15] bij lange na nog niet zijn ontgroeid. Of deze kwestie in het volgende millennium wordt opgelost, is voer voor futurologen of waarzeggers. 'New Age denken' is echter niet meer dan koffiedik kijken, vrees ik. De psychiater moet toch zijn gedragsdeskundigheid baseren op eigen onderzoek. Dit onderzoek moet de indruk van de alerte politie bevestigen, dat er sprake is van gestoord gedrag bij een bestuurder, al vervluchtigt alcohol wel gauw!
[1] Veroordelingen wegens rijden onder invloed (x 1000) bedroegen in 1990: 34,9; 1991: 32,1; 1992: 28,8; 1993: 24,2; 1994: 27,7; en 1995: 27,7. De laatste jaren heb ik niet kunnen achterhalen. Het aantal processen-verbaal (x 1000) in 1997 bedroeg: 30,9.
[2] Dit aantal tests door het Gerechtelijk Laboratorium is maar een klein deel van het aantal uitgevoerde alcoholonderzoeken. Het aantal door de politie uitgevoerde (adem)alcoholonderzoeken is aanzienlijker.
[3] En ik vrees dat het aantal van 3000 aan de krappe kant is, aangezien niet iedere aanhouding, waarbij sprake is van alcohol in het verkeer, wordt geregistreerd ('haalwerk'). Zie J.J.M. van Dijk, H.I. Sagel-Grande & L.G. Toornvliet, Actuele criminologie, 2e druk, Koninklijke Vermande, Lelystad,1996, p. 24.
[4] Zie C. Kuijten: Stoned Rijden zelden bestraft. In: Utrechts Nieuwsblad, 14-11-1998.
[5] Zie K.E. van Tuijn, Botsende Belangen. Proefschrift, Tilburg, 1998, p. 292.
[6] Zie ook K.A. Brookhuis & F.J.J.M. Steyers, Medicatie en verkeersgedrag in: Medicatie en gedrag, red. L.de Vos, K. Venselaar & G. Timmermans, Swets & Zeitlinger BV, Lisse, 1998, p. 133-157.
[7] Artikel 8 WVW 1994 luidt:
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed.
Aanknopingspunt is eventueel art. 8 lid 1 WVW of art. 5 WVW 1994: gevaarlijk rijden.
[8] Zie A. Korzec, M.M.T. Hendrikx & H.H. Warmink, Bestaat er een samenhang tussen alcoholisme en de kans op verkeersongevallen? Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1995, p. 2020-2023. Hier wordt gesteld dat alcoholisten in het algemeen wel een verhoogde kans hebben op een verkeersongeval, wat niet wil zeggen dat iedere alcoholist in het verkeer brokken maakt. De noodzaak tot het verbieden van alcohol in het verkeer is derhalve hoogstens gebaseerd op resultaten van groepsonderzoek.
[9] Vergelijk HR 17 december 1996, NJ 1997, 245 (veroordeling van heroïneverslaafde voor poging tot doodslag bij poging te ontkomen aan de politie).
[10] Zie ook SEC, 12-6-1998, p. 4, resp. p. 16-17. Zie E.W. Fine, Violence, aggression and alcohol, American Journal of Forensic Psychiatry, 19-4-1998, p. 9-28. Hierin wordt de relatie genoemd tussen laag serotoninegehalte in de hersenen, alcoholisme, depressiviteit, gewelddadig en impulsief gedrag. Chronisch alcoholmisbruik vergroot de kans op gewelddadig, crimineel gedrag is: in de VS is de helft van de moorden en ongeveer een derde van de suïcides ermee gerelateerd..
[11] Zie Algemeen Dagblad 19-12-1998, Drinker ontsnapt geregeld.
[12] Zie H.W.J. Robbe, Influence of marijuana on driving. Proefschrift, Maastricht, 1994, resp. noot 4.
[13] Zie K.A. Brookhuis, G. de Vries & D. de Waard, Acute and subchronic effects of the H1-histamine receptor antagonist ebastine in 10, 20 and 30 mg dose, and triprolidine 10 mg on car driving performance, British Journal of Clinical Pharmacology, jrg. 36 nr 1, 1993, p. 67-70. Zie ook noot 6, p. 140 e.v. Het voert thans te ver om hierop nader in te gaan.
[14] Onlangs pleitte de Minister van Binnenlandse Zaken voor een totaal alcoholverbod voor automobilisten, wat politiek wel een issue kan zijn, maar wetenschappelijk noch feitelijk hard te maken is. Zie Rotterdams Dagblad 5-11-1998.
[15] Het afreageren van frustraties door in het verkeer de pas af te snijden, het onnodig claxonneren of lichtsignalen afvuren, achter bumpers aankleven en dergelijke. Toon Hermans heeft jaren geleden het jachtige bestaan van de hedendaagse mens met 'Vrouw Holle' humoristisch verwoord, d.w.z. enerzijds 'weten' wij het niet meer door onze 'neurosen', anderzijds vliegen en rennen wij 'in den blinde'. Vergelijk ook 'het kleine kwaad', o.a. bij H.M. Dupuis, Verantwoord verkeersgedrag, in: Verkeersethiek, ANWB, Den Haag, 1999, p. 19 e.v.