VRA 2007, p. 265
2007-09-01
Mr E.F. Bueno
Al jarenlang hoor ik dat het maken van een telastelegging op basis van artikel 6 WVW 1994[1] zo moeilijk is. En in de praktijk blijkt dat ook wel. Met als triest hoogtepunt het dodelijk ongeval dat leidde tot het arrest van het Haagse Hof van 24 september 2004, VR 2005, 68. Blijkens dat arrest verleende een automobilist geen voorrang aan een hem op dezelfde weg tegemoet rijdende bestuurder van een motor. Als gevolg van een - volgens het hof - onjuiste telastelegging ging de schuldige automobilist vrijuit.
Terwijl het opstellen van zo'n telastelegging eigenlijk toch zo simpel is, mits een aantal basisregels wordt gehanteerd. Enige kennis van het verkeersrecht is daarbij niet onbelangrijk. Nu de telasteleggingen gestandaardiseerd zijn en ook juristen wel eens niet verder kijken dan modellen en daarop blind varen[2] , is het de moeite waard enkele van die regels hier in herinnering te roepen. Voor een veel uitgebreidere verhandeling over de techniek van het te laste leggen verwijs ik naar het zeer lezenswaardige boekje van oud-collega Josephus Jitta[3] .
Overtreding van een gedragsregel
TK:Een deugdelijke basis voor een solide telastelegging ex artikel 6 WVW 1994
VRA 2007, p. 265
Mr E.F. Bueno
WVW 1994 art. 6
Stelplicht versus bewijslast
Iedere concipiënt van een telastelegging dient één grondregel scherp voor ogen te houden: 'Wie stelt, moet bewijzen'. Daarom is het wezenlijk onderscheid te maken tussen 'stelplicht' en 'bewijslast'. Anders geformuleerd: hoe minder men stelt, hoe meer vrijheid voor officier van justitie en rechter wordt gecreëerd ter zitting die bewijsmiddelen te gebruiken die voor een bewezenverklaring van de telastelegging noodzakelijk zijn.
'Stelplicht' wil zeggen, dat men een strafbaar feit formuleert op zodanige wijze, dat aanstonds duidelijk is[4] waarover straks op de zitting moet worden gesproken. Wat een strafbaar feit is blijkt uit de wet, in dit kader dus artikel 6 WVW 1994[5] .
Dat strafbare feit bestaat uit de volgende elementen of bestanddelen:
1
Een verkeersdeelnemer
2
Een gedraging (in wezen natuurlijk een mis draging)
3
Een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval[6]
4
Het daardoor doden of - zakelijk weergegeven - (zwaar) verwonden van een ander
Deze elementen/bestanddelen moeten dus in elk geval worden gesteld.
Bezien we alleen de zuivere stelplicht dan behoeft de telastelegging dus slechts te luiden:
'dat hij op datum X te Y, als verkeersdeelnemer zich zodanig heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood.'
Zo'n telastelegging is natuurlijk onvoldoende duidelijk. De 'gedraging' is immers niet feitelijk omschreven. Een dergelijke telastelegging geeft dus geen inzicht in de 'omstandigheden waaronder het feit[7] is begaan' (videte artikel 261 Sv) en is derhalve nietig[8] .
De 'omstandigheden' moeten dus worden toegevoegd.
Teneinde die omstandigheden zo kort en concreet mogelijk te kunnen formuleren, is enige basis kennis van de 3 V's (vrijheid, veiligheid en vertrouwen), die in het verkeersrecht centraal staan, een noodzakelijke voorwaarde. Daarom een kort uitstapje.
Drie grondbegrippen in het verkeersrecht [9]
Het doorstromings- of vrijheidsbeginsel [10]
Dit beginsel is wezenlijk in het verkeer. Het houdt - praktisch gesproken - in dat degene die normaal vooruit of rechtuit rijdt (of loopt!!), in beginsel recht heeft op een ongehinderde doorgang (en hinderen doe je op zich al als een ander gedwongen wordt zijn/haar gas los te laten![11] . Daarom is degene die van richting verandert ('afslaat') als regel schuldig aan de aanrijding met de hem op dezelfde weg links inhalende of tegemoet rijdende weggebruiker, die op dezelfde weg wel rechtdoor (vooruit) rijdt/loopt. Het aangeven van richting en het voorsorteren doen daar niets aan af[12] . Dit laat natuurlijk onverlet dat die laatste ook een verwijtbare fout kan maken. Maar aan die verwijtbaarheid worden wel bewijseisen gesteld. Verkeer is immers een dynamisch gebeuren. Wie als inhaler wordt geconfronteerd met een auto vlak voor zich, waarvan de bestuurder plotseling richting aangeeft en afslaat, kan een botsing (eigenlijk) niet meer voorkomen.
Omdat twee bestuurders beiden rechtuit/vooruit kunnen rijden, moest de wetgever een regeling treffen als zij elkaar kruisen: de voorrangsregeling.
Het vrijheidsbeginsel vindt zijn begrenzing in de volgende 'V': vrijheid in gebondenheid dus.
Het veiligheidsbeginsel
Dit beginsel is alles overheersend. Het loopt als een rode draad door het verkeersrecht heen. Het houdt in dat iedere verkeersdeelnemer zich altijd zo moet gedragen, dat geen gevaar ontstaat of kan ontstaan voor andere verkeersdeelnemers.
Indien een botsing heeft plaatsgevonden heeft het gevaar zich geconcretiseerd[13] .
Het beginsel vindt zijn schriftelijke neerslag in genoemd artikel 5 WVW 1994.
Uit een stroom arresten van de Hoge Raad blijkt dat dit beginsel alle andere opzij zet. Logisch, het gaat in het verkeer immers om mensenlevens.
Daarom moet iedere weggebruiker anticiperen. Daarom moet iedere weggebruiker ook rekening houden met (voorzienbare) fouten van anderen: het spelend kind, de onverlichte (brom)fietser, de te snel rijdende automobilist/motorrijder.
De Hoge Raad is streng. Alleen als het gedrag van de ander onvoorzienbaar was, is sprake van afwezigheid van alle schuld[14] . Daarom ook heeft de Hoge Raad een en andermaal korte metten gemaakt met de 'dode hoek'. Om het simpel te zeggen: je moet er rekening mee houden en je gedrag daarop afstemmen.
Goedbedoelde acties voeren om de fietser(tje)s er op te attenderen hoe gevaarlijk afslaande vrachtauto's zijn, is verkeersjuridisch gesproken de boel op zijn kop zetten![15]
Veiligheid gaat derhalve boven alles.
Het vertrouwensbeginsel
Uit de beide hiervoor genoemde beginselen vloeit dit derde beginsel voort. Het behelst dat degene, die zichzelf aan alle (geschreven en ongeschreven) verkeersregels houdt er in beginsel op mag vertrouwen, dat de andere weggebruiker dat ook zal doen[16] . Het kan bijvoorbeeld een rol spelen als de tot voorrang verplichte groen licht heeft, maar de tot voorranggerechtigde door rood rijdt. Colijn brak voor dit ongeschreven rechtsbeginsel een lans[17] . Het is een inmiddels in het verkeer algemeen aanvaarde grondgedachte[18] .
In beginsel, want ook dit wijkt voor het veiligheidsbeginsel![19]
Vertrouwen dus, maar niet tot elke prijs.
Ten slotte, andere hoofdbeginselen gelden niet in het verkeersrecht. Met name niet, dat van het recht van de sterkste[20] .
De omstandigheden waaronder het feit is begaan' geconcretiseerd
De geschreven gedragsregels in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 zijn niet alleen de concretisering van beide eerstgenoemde verkeersbeginselen, maar vormen ook ieder op zich (meestal) een voldoende concrete omschrijving van het te verwijten en verwijtbare gedrag. Dit klemt te meer nu - anders dan onder het oude artikel 36 - de schuld betrekking moet hebben op het ongeval. De voorzienbaarheid van het ongeval en de daarbij behorende zorgplicht zich daarnaar te gedragen, staan aan de basis van de eis van artikel 6 dat het ongeval wordt voorkomen. En die voorzienbaarheid wordt meestal afgeleid uit het niet in acht nemen van (on)geschreven normen[21] .
Een telastelegging toegesneden op artikel 6 WVW 1994 (maar voor artikel 5 geldt natuurlijk mutatis mutandis hetzelfde!) is dus voor wat betreft de verweten gedraging voldoende feitelijk omschreven, als de verdachte een (als strafbaar feit aangemerkte) overtreding van een concrete gedragsregel te laste wordt gelegd. Of, zoals Simmelink het formuleerde in zijn noot onder het hierboven genoemde arrest van het Haagse Hof: 'Het komt de duidelijkheid en begrijpelijkheid van de tenlastelegging ten goede als tevens de kern van het onjuist te achten verkeersgedrag van de verdachte wordt vermeld'.
Wil een veroordeling kunnen volgen, dan is uiteraard vereist, dat de gestelde schuld komt vast te staan en tussen de overtreden regel (het gedrag van verdachte) en het ongeval oorzakelijk verband bestaat[22] .
Alvorens met een enkel voorbeeld te adstrueren hoe eenvoudig het dus is een concrete en correcte telastelegging ex artikel 6 te concipiëren, maak ik nog een enkele (aanvullende) opmerking over de bestanddelen van artikel 6 WVW 1994 en, zonodig, de daaraan - telasteleggingstechnisch gezien - te stellen eisen.
Verkeersdeelnemer
Wie verkeersdeelnemers zijn, spreekt kennelijk[23] zo voor zich, dat de wetgever het niet nodig vond dit begrip nader te omschrijven. Artikel 1 aj jo ap RVV 1990 biedt houvast.
Het ongeval
Door in de delictsomschrijving eenvoudig te volstaan met de vermelding dat een verkeersongeval moet hebben plaatsgevonden, is het niet langer meer noodzakelijk zich het hoofd te buigen over de vraag wat nu precies het verschil is tussen een botsing of een aanrijding. En of het relevant was wie tegen wie is gebotst of aangereden[24] .
Causaal verband
Zoals ik hiervoor al opmerkte moet tussen de schuld en het ongeval causaal verband bestaan. Datzelfde verband moet bovendien bestaan tussen het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval en het gevolg (dood of letsel). Ontbreekt dat laatste verband, dan gaat de verdachte vrijuit.
In het kader van dit artikel volsta ik met op te merken, dat tussen de botsing en het gevolg andere gebeurtenissen mogen liggen[25] .
De schuld
Het begrip schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is beperkter dan de betekenis die daaraan in het normaal spraakgebruik wordt toegekend. Het omvat namelijk niet iedere vorm van schuld, maar alleen de grovere vormen, de zogenaamde grove schuld ('culpa lata') in tegenstelling tot de lichtere vormen ('culpa levis').
De ondergrens is niet exact af te bakenen[26] . Ik volsta met op te merken dat de in de Aanwijzing artikel 6 WVW 1994 d.d. 10 februari 2004 (paragraaf 4.1 ad a) van het College van procureurs-generaal gemaakte opmerking dat 'een op zich voorstelbare fout, waarvan gezegd zou kunnen worden dat iedereen die zou kunnen maken, niettemin in beginsel tot vervolging dient te leiden' m.i. geen recht doet aan het gegeven, dat de vraag of sprake is van 'grove schuld' afhankelijk is van tal van factoren. Die opmerking leidt tot de in de praktijk nogal eens gehoorde opvatting, dat wie een gedragsregel overtreedt dus schuld (in de zin van artikel 6 wel te verstaan!) heeft.
M.i. een onjuiste opvatting zoals ook nog eens overtuigend is uiteengezet door A-G Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 17 januari 2006, VR 2007, 3. Overigens een m.i. wel heel erg bijzonder geval waarin grove schuld werd aangenomen.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat sprake was van een zeer aanmerkelijke schuld bij een verdachte die een kind - letterlijk - over het hoofd zag. Hoewel volgens de Hoge Raad dat oordeel geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting lijkt m.i. de vraag gewettigd of de afschuwelijke gevolgen (het kind werd voor de ogen van de moeder doodgereden) het (juridische) oordeel niet sterk kleurden[27] .
Omdat sprake is van een specifiek juridisch begrip 'schuld' moet in de telastelegging zichtbaar worden gemaakt, dat van dat specifieke begrip sprake is. In de telastelegging moet dus tot uitdrukking komen dat sprake is van 'schuld' als in genoemd artikel bedoeld. Dat kan op verschillende manieren[28] .
De standaard telastelegging voorziet daarin door te formuleren 'roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend'[29] .
In de praktijk pleegt de rechter - overeenkomstig de bedoeling van de officier van justitie - een keuze te maken tussen een van de schuldgradaties. Logisch, omdat ook daarmee (redelijk) duidelijk de mate van verwijtbaarheid (en dus de strafwaardigheid!) tot uitdrukking kan worden gebracht. Formeel juridisch hoeft tussen 'zeer' en 'aanmerkelijk' overigens niet te worden gekozen[30] .
Meer dan de hierboven genoemde woorden 'roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend' behoeft beslist niet te worden opgeschreven om juridisch correct te stellen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Dat de verdachte geen geldig rijbewijs had, is bezien vanuit de grondregel (stelplicht versus bewijslast) overbodig. Het is niet meer dan een gegeven dat kán bijdragen tot het bewijs van de schuld. Hetzelfde geldt voor al die andere feiten waarmee in de praktijk menig parketsecretaris (of AJM'er?) de telastelegging pleegt in te kleuren. Dat geldt dus ook voor de zogenaamde strafverzwarende omstandigheden[31] .
De opsteller(s) van genoemde Aanwijzing artikel 6 WVW 1994 zien dit onderscheid kennelijk over het hoofd (paragraaf 4.1 en 7.1).
Het gevolg
Een misvatting in de telasteleggingspraktijk is dat het door verdachtes gedraging veroorzaakte gevolg, zeker als het gaat om letsel, feitelijk moet worden omschreven. Miskend wordt, dat aan de begrippen 'zwaar lichamelijk letsel' en - kort gezegd - 'tijdelijke ziekte' mede feitelijke betekenis toekomt[32] . Ook hier geldt weer: onderscheidt stelplicht en bewijslast!
De voldoende concrete omschrijving van het te verwijten gedrag: een enkel voorbeeld
Een enkel voorbeeld moge het bovenstaande verduidelijken.
I
Aan degene die met zijn auto geen voorrang verleent aan een ander[33] en deze daarbij zwaar lichamelijk letsel toebrengt kan, indien de steller van de telastelegging van oordeel is dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, dus het volgende worden telastegelegd:
'dat hij op datum X te Y, als verkeersdeelnemer zich zodanig heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, aangezien hij als bestuurder van een motorrijtuig daarmede heeft gereden over de A-straat en op het kruispunt van die weg en de B-straat roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig geen voorrang heeft verleend aan een voor verdachte van rechts komende, over die B-straat rijdende bestuurder van een fiets, ten gevolge waarvan tussen beide voertuigen een botsing of aanrijding is ontstaan, waardoor de bestuurder van die fiets zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.'
Deze - simpele - telastelegging[34] voldoet volledig aan de eisen die daaraan worden gesteld door artikel 261 Sv. of sprake is van grove schuld zal moeten worden bewezen. Heeft verdachte de fietser over het hoofd gezien, terwijl deze (voor een ander/anderen) duidelijk zichtbaar was? Reed verdachte veel te hard? Was hij bezig te telefoneren? Keek hij alleen naar links in plaats van naar rechts? Was het daglicht? Was de fietser opvallend gekleed? Was de kruising overzichtelijk? enz.
Persoonlijk vind ik een dergelijke telastelegging niet fraai, reeds omdat het geen voorrang verlenen een concretisering is van het gedrag en aan het 'zich zodanig gedragen' dus geen zelfstandige betekenis meer toekomt. Ik pas daarom graag nog een andere regel van telasteleggingstechniek toe. De woorden van de wet (het juridische jargon) mogen worden vervangen door 'normaal Nederlands', mits (natuurlijk!) sprake blijft van dezelfde juridische betekenis[35] .
Een bekend voorbeeld daarvan is, dat het juridische begrip 'motorrijtuig' mag worden vervangen door het normale woord 'auto' (of 'vrachtauto' of 'autobus' als het motorrijtuig in kwestie tot die categorie behoort).
En 'stelen' is een normaal equivalent voor het juridisch begrip 'met het oogmerk van wederechtelijke toe-eigening'[36] .
Aanmerkelijke oplettendheid en voorzichtigheid is hierbij echter geboden[37] . De steller van de telastelegging raadplege in elk geval altijd de wettelijke definities.
Het is dus ook mogelijk de telastelegging als volgt te formuleren:
'dat hij op datum X te Y, als bestuurder van een auto daarmede heeft gereden over de A-straat, en toen op het kruispunt van die weg en de B-straat roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig geen voorrang heeft verleend aan een voor verdachte van rechts komende, over die B-straat rijdende bestuurder van een fiets, ten gevolge waarvan tussen beide voertuigen een botsing of aanrijding is ontstaan, waardoor de bestuurder van die fiets zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht[38] .'
Deze telastelegging kan natuurlijk ook fungeren als telastelegging van overtreding van artikel 5 WVW 1994. Want met uitzondering van de woorden: 'roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig' bevat deze alle elementen/bestanddelen van dat laatste artikel.
Voor de volledigheid merk ik op dat, indien subsidiair de overtreding van genoemd artikel 5 wordt telastegelegd, de steller niet kan volstaan met een omschrijving als: 'subsidiair, indien van de woorden 'roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig' wordt vrijgesproken[39] , door welke gedraging verdachte artikel 5 WVW 1994 heeft overtreden'. De overtreding moet integraal worden omschreven[40] .
II
Stel dat een vrachtautochauffeur bij het naderen van een tijdig en goed zichtbare stilstaande file op de achterste van de stilstaande auto's botst. Als gevolg daarvan overlijdt een inzittende. Niet geheel duidelijk is wat de oorzaak daarvan is. Telefoneren? Niet optimaal werkende remmen? In slaap gesukkeld?
In wezen gaat het natuurlijk om een kop/staart-botsing[41] . Een specifieke gedragsregel die verbiedt op een stilstaand object te rijden is er niet. Het is een schending van het veiligheidsbeginsel. Aan deze verdachte kan derhalve het volgende worden telastegelegd:
'dat hij op datum X te Y, als bestuurder van een vrachtauto[42] daarmede heeft gereden op de A-weg en toen in plaats van[43] voldoende afstand te bewaren tot of voldoende rekening te houden met een zich vóór hem, op die A-weg, bevindende auto, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig, met de door verdachte bestuurde vrachtauto is opgebotst tegen laatstgenoemde auto, waardoor een inzittende in laatst genoemde auto werd gedood.'
De 'grove schuld' kan in elk geval worden gebaseerd op het feit dat verdachte, hoewel hij de stilstaande file tijdig kon en dus moest zien, niet op tijd is gestopt.
Enige praktijkvoorbeelden
Bladerend door de - met name in Verkeersrecht - gepubliceerde uitspraken valt op dat veel opstellers van een telastelegging gebaseerd op artikel 6 WVW 1994, daarin niet scherp onderscheiden tussen stelplicht en bewijslast. Integendeel, velen putten zich uit in het omschrijven van gedrag of omstandigheden die óf juist typerend zijn voor de vraag of de gestelde schuld kan worden bewezen óf irrelevant zijn[44] .
Aangezien de rechter recht moet doen op de grondslag van de telastelegging wordt hem aldus de mogelijkheid ontnomen ook ander, uit het onderzoek (ter terechtzitting) gebleken, gedrag als 'schuld' te bestempelen. Bovendien vertrouwt men dan wel heel erg op de juistheid en de nauwkeurigheid van de door de politie opgeschreven verklaringen van getuigen en verdachte.
Ik noem:
'(…) ondanks het feit dat hij het in zijn richting gekeerde verkeerslicht geel licht zag uitstralen (…)[45] .'
(Het gaat niet om de vraag of verdachte het licht zag maar om de vraag of hij het licht geel kon - en dus moest - zien stralen. Geel betekent in beginsel immers: 'Stop').
'(…) en/of in strijd met de voorschriften vermeld in de beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 van de minister van Verkeer en Waterstaat (nummer RVR 172392) (…)[46] .'
(Irrelevant, omdat een ontheffing geen vrijbrief is het veiligheidsbeginsel te schenden).
'(…) immers voornoemde kruising was gelegen binnen de bebouwde kom van O; ten tijde van voornoemd ongeval was het wegdek waarover de verdachte reed, bestaande uit asfalt, nat; nabij de kruising van de S-laan met de Z-weg voor het kruisingsvlak op de rijbaan, waar hij als bestuurder reed, waren zichtbaar voor hem zogenaamde attentiestrepen in zigzagvorm aangebracht; ongeveer 240 meter vóór de kruising van de S-laan met de Z-weg was op de rijbaan waar de verdachte als bestuurder reed een verkeersdrempel, een verkeersremmende maatregel, aangebracht; het uitzicht vanaf de S-laan, de weg waarover de verdachte reed, werd voor de verdachte naar links de Z-weg op, sterk beperkt door struikgewas en de verdachte was, voor en op het moment van de aanrijding bezig met een achtervolging van een overvaller, voerde direct voor en op het moment van de aanrijding geen optische en geluidssignalen zoals bedoeld in art. 29 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (…)[47] .'
(Een m.i. wel heel sprekend voorbeeld. De toestand van het wegdek, de aangebrachte attentiestrepen en het uitzicht zijn omstandigheden die rechtstreeks kunnen bijdragen aan het bewijs van de schuld. Dat een verkeersdrempel een verkeersremmende maatregel is, hoort thuis in een opstel; het vermelden in de telastelegging heeft geen enkele functie. En of verdachte bezig was met zijn taakuitoefening is volslagen irrelevant).
'(…) en heeft hij verdachte niet tijdig gezien, althans opgemerkt (…)[48] .'
(Daargelaten de vraag of het juridische relevant is te kunnen onderscheiden tussen 'zien' en 'opmerken', wezenlijk is of verdachte tijdig kon en dus moest zien).
'(…) vanaf een plaats aan die openbare weg, de X, in het centrum van W, waar werkzaamheden gaande waren terwijl die plaats en omgeving niet waren afgesloten voor voetgangers en waardoor met name voetgangers gehinderd werden in het vrije gebruik van die openbare weg en aldus de verkeerssituatie aldaar minder overzichtelijk was geworden en wetende dat hij als bestuurder van die vrachtauto te maken had met dode hoeken voor en naast die vrachtwagen vanaf de bestuurdersplaats in die vrachtwagen en terwijl verdachte geen maatregelen had genomen ter controle op de veiligheid van voetgangers in de ruimte van die dode hoeken (…)[49] .'
(Naar mijn oordeel slechts elementen die kunnen bijdragen tot het bewijs van de schuld).
'(…) bij welke vrachtauto een persoon (het slachtoffer) doende was met het sluiten van de achterdeuren van de container van die vrachtauto (…)[50] .'
(Wat doet het er toe waar het slachtoffer mee bezig was?).
'(…) daarmede heeft gereden over de weg, de N 348 (ter plaatse bekend als de Nieuwe IJsselbrug), terwijl de omstandigheden als volgt waren:
-
de N 348 liep ter plaatse van de aanrijding over een brug en/of
-
de N 348 was ter plaatse van de aanrijding een rechte weg en/of de rijbaan was door middel van een doorgetrokken dubbele streep was (schrijffout; EFB) verdeeld in twee rijstroken en/of aan beide zijden van de rijbaan bevond zich een vangrail en/of
-
de maximumsnelheid ter plaatse van de aanrijding bedroeg 80 kilometer per uur en/of
-
ten tijde van de aanrijding regende het en/of het wegdek voor en/of ter plaatse van de aanrijding was nat en/of vochtig en/of
-
ten tijde van de aanrijding was het druk ten gevolge van de (ochtend)spits, althans was de verkeersintensiteit op de N 348 groot en/of
-
in de rijrichting van verdachte gezien, bevond zich voor hem een langzaam rijdende en/of stilstaande file, althans hadden (schrijffout; EFB) een aantal voertuigen snelheid verminderd (…)[51] .'
(Dit is slechts bewijslast).
Illustratief ten slotte is hetgeen de Rechtbank Dordrecht overwoog: 'hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd ten aanzien van het niet richten van zijn volledige aandacht op de weg, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen nu dit op grond van de stukken en hetgeen daaromtrent ter terechtzitting naar voren is gekomen niet aannemelijk is geworden'[52] . Gelukkig 'bleef er genoeg over'.
Met oog voor het al meermalen genoemde onderscheid stelplicht versus bewijslast, het kan ook anders.
'(…) zeer onvoorzichtig en onoplettend niet in staat te zijn geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of[53] waarover de weg vrij was (…)[54] .'
(De gedragsregel van art. 19 RVV 1990).
'(…) immers heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend (…) een bijzondere manoeuvre uitgevoerd (…) door achteruit te rijden en daarbij niet overig verkeer (…) laten voorgaan (…) en niet in staat geweest dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte die S-weg en die kruising kon overzien en waarover deze vrij waren (…)[55] .'
(Combinatie van de gedragsregels van de artikelen 54 en 19 RVV 1990).
'(…) hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar het linkerportier van voornoemd motorrijtuig heeft geopend op het moment dat genoemde J. op een fiets links langs zijn, verdachtes, motorrijtuig reed (…)[56] .'
(De gedragsregel omschreven in artikel 17 van het vervallen Reglement verkeersregels en verkeerstekens).
'(…) daarmee binnen de bebouwde kom (…) door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend (…) te rijden met een snelheid van 63 km per uur (…) ten gevolge waarvan (…)[57] .'
(De gedragsregel omschreven in artikel 20 aanhef en sub a RVV 1990. Dat in casu geen veroordeling volgde, was niet te wijten aan de telastelegging maar aan het ontbreken van het noodzakelijke causale verband tussen de gestelde overschrijding en het ongeval).
'(…) door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, rechtsaf de I-laan in te rijden zonder daarbij richting aan te geven en het rechtdoorgaande verkeer (te weten een fiets(er)), rijdende rechts naast hem, verdachte, voorrang te verlenen (…)[58] .'
(De gedragsregel omschreven in artikel 18 RVV 1990 kort en bondig geformuleerd).
'(…) toen hij doende was naar rechts af te slaan teneinde de M-weg op te rijden, zich niet tijdig en/of voldoende heeft vergewist dat hij dit kon doen zonder een fietser, die zich rechts naast althans rechts dicht achter die door hem bestuurde vrachtauto bevond (…) in gevaar te brengen (…) immers naar rechts is afgeslagen, (…) waarbij hij voornoemde fietser niet heeft laten voorgaan (…)[59] .'
(Minder kort en bondig dan de vorige, maar de steller van de telastelegging heeft ook het oog gehad op artikel 44 lid 1 van het vervallen Reglement verkeersregel en verkeerstekens).
'(…) in of nabij een in die weg gelegen (…) naar links verlopen (of lopende? EFB) bocht, naar links heeft gestuurd en geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen (…)[60] .'
(De gedragsregel omschreven in artikel 32 lid 1 RVV 1966).
Het te laste leggen van de strafverzwarende omstandigheden genoemd in artikel 175 lid 3 WVW 1994 [61]
Ter afsluiting van mijn opmerkingen een enkel woord over de wijze van het te laste leggen van de strafverzwarende omstandigheden.
Bij de wet van 22 december 2005 (Stb. 2006, 11, in werking getreden op 1 februari 2006), werd naast de vanouds[62] bekende strafverzwarende omstandigheid (het verkeren in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, dan wel het na het feit niet hebben voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid) in de wet vastgelegd, dat als de schuld bestaat in roekeloosheid of het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt door een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate te overschrijden, dan wel zeer dicht achter een ander voertuig te gaan rijden, geen voorrang te verlenen of gevaarlijk in te halen, de maximumstraf met de helft kan worden verhoogd.
Tot het midden van de jaren '90 werd eerstgenoemde strafverzwarende omstandigheid geheel conform bestendig gebruik als laatste zin aan de telastelegging van artikel 6 toegevoegd[63] . Naar mijn mening is het voordeel daarvan in elk geval dat de rechter eenvoudig kan terugvallen op het gronddelict als de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen wordt geacht[64] .
Dan komt in zwang het stellen van 'alcoholinvloed' in de telastelegging als onderdeel van de schuld[65] . Waarom is mij niet duidelijk[66] . Het hoeft - zoals moge blijken uit hetgeen ik hierboven opmerkte over de 'schuld' - beslist niet. Het is - behalve een strafverzwarende omstandigheid als aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan - ook een uit het onderzoek ter terechtzitting blijkende omstandigheid die de mate van schuld bepaalt. Wie, voordat hij aan het verkeer gaat deelnemen, (veel) teveel gedronken heeft, is zoals Remmelink schreef in zijn conclusie voorafgaande aan het Haagse Spui-arrest, 'ipso facto' aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend[67] . Niettemin wordt artikel 8 ook wel apart te laste gelegd. Het is overbodig en levert m.i. alleen maar hoofdbrekens op over de samenloopvraag[68] .
Is de 'oude' strafverzwaringsgrond dus simpel te laste te leggen, moeilijker lijkt het voor de andere in artikel 175 lid 3 WVW 1974 genoemde omstandigheden:
-
zeer dicht[69] achter een ander voertuig gaan rijden
-
een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate overschrijden
-
geen voorrang verlenen en
-
gevaarlijk inhalen.
Het in ernstige mate[70] overschrijden van de maximumsnelheid wil nog wel eens gepaard gaan met een andere verkeersmisdraging. Dat geldt m.i. ook voor gevaarlijk inhalen. Men denke bijvoorbeeld aan het overschrijden van een doorgetrokken streep, het zich tevoren er niet van hebben vergewist dat inhalen veilig[71] kon geschieden of inhalen in of nabij een onoverzichtelijke bocht[72] .
Maar geldt dat ook voor 'kleven' en het niet verlenen van voorrang? Ik waag dat, gelet op het in noot 26 vermelde arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, VR 2005, 30, ernstig te betwijfelen.
In het kader van dit artikel is belangrijker de vraag hoe deze vier specifieke strafverzwarende omstandigheden eenvoudig en juist kunnen worden telastegelegd.
Uit het gebruik van het woord 'feit' in artikel 175 lid 3 leid ik af dat de strafverzwarende omstandigheden die daarop volgen in wezen het in artikel 6 verboden gedrag inkleuren. Zie ik goed dan zullen deze daarom - telasteleggingstechnisch gezien - ook als zodanig moeten worden te laste gelegd. Uit de door mij gepropageerde wijze van te laste leggen spreekt dat overigens vanzelf[73] .
Een combinatie is natuurlijk ook mogelijk, bijv.:
'dat hij op datum X binnen de bebouwde kom van Y, als bestuurder van een auto daarmede roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig met een snelheid van ongeveer 120 km per uur[74] heeft gereden over de Z-laan, en vervolgens, rijdend met die snelheid, op het kruispunt van die weg en de B-straat geen voorrang heeft verleend aan een voor verdachte van rechts komende, over die B-straat rijdende bestuurder van een motorfiets[75] , ten gevolge waarvan tussen beide motorrijtuigen een botsing of aanrijding is ontstaan, waardoor de bestuurder van die motorfiets werd gedood, terwijl verdachte toen (ook) verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 tweede lid onder a WVW 1994 (omdat het ademalcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek hoger bleek te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht)[76] .'
De telastelegging leidend tot het arrest van het Haagse Hof
Terugkerend naar de telastelegging[77] die leidde tot het in de aanhef genoemde arrest van het Haagse Hof valt, deze toetsend aan de door mij genoemde uitgangspunten, het volgende op.
Door niet te onderscheiden tussen stelplicht en bewijslast heeft de steller van de telastelegging een nodeloos lange en ingewikkelde zin gemaakt. En m.i. heeft hij/zij het overzicht ook verloren, omdat de gestelde schuld en gedraging tot tweemaal toe worden geconcretiseerd ('zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer (…) onvoorzichtig naar links af te slaan', waarna de steller verder gaat met 'welke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en/of verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen en daar (…) naar links is afgeslagen'[78] ).
Stelplicht is - en dan blijf ik in het stramien en gebruik ik de woorden van de telastelegging - dat verdachte
'zich toen zodanig heeft gedragen dat daar een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig enz. naar links af te slaan omdat verdachte een hem, over dezelfde weg tegemoetkomende motorrijder niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die motorrijder is aangereden waardoor een ander, te weten vorenbedoelde motorrijder, is gedood.'
Alles wat verder is gesteld over de bebording[79] kon desgewenst worden gebruikt om te bewijzen dat sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. (Het feit dat in de telastelegging ook nog is vermeld, dat 'hij, verdachte, ervan uitging dat hij daar niet naar links mocht afslaan' is uiteraard telasteleggingstechnisch irrelevant).
In de opvatting van het hof dat het enkele links afslaan en in botsing komen met een tegenligger niet zonder meer betekent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan ik mij nog wel vinden. Maar als feitelijk wordt vastgesteld dat verdachte niet eens heeft gekeken of er een tegenligger aankwam zou ik menen dat sprake is van (tenminste) aanmerkelijk onoplettend links afslaan[80] . Bovendien meen ik in het voorgaande duidelijk te hebben gemaakt, dat het niet naar links kijken - anders dan het hof expliciet overweegt - niet in de telastelegging behoeft te worden gesteld. Het is een omstandigheid op basis waarvan de schuld kon worden bewezen.
De telastelegging was veel te uitgebreid, moeilijk leesbaar, maar niet onjuist[81] .
Ten slotte
Zoals zo vaak in de huidige telasteleggingen[82] valt ook hier het overbodige en m.i. zelfs gevaarlijke gebruik van de woordjes 'en/of' op. Aan de woordjes 'en/of' komt geen eenduidige betekenis toe.
De rechter kan een dergelijke wijze van te laste leggen verstaan als een combinatie van een cumulatieve en een alternatieve telastelegging, maar ook als een die alternatief drie mogelijkheden biedt: cumulatief, óf het één óf het ander[83] .
Als de rechter in de bewezenverklaring de woordjes 'en/of' laat staan moet voor elk van beide 'alternatieven' een bewijsmiddel worden gebruikt. Een valkuil voor rechters en griffiers[84] .
Slotopmerkingen
Ik merkte reeds op dat iedere botsing of aanrijding een schending is van het veiligheidsbeginsel, dat vaak is geconcretiseerd, hetzij in het vervallen hetzij in het vigerende Reglement verkeersregels en verkeerstekens[85] .
Het is dan ook minder moeilijk dan men denkt om in de praktijk de gedraging, die aan de botsing ten grondslag lag, op te sporen en deze als basis te gebruiken voor een deugdelijke en - in wezen - simpele telastelegging ex artikel 6 WVW 1994. Vellinga bepleitte dit in 1979 overigens al terecht[86] .
[1] Voorheen artikel 36 WVW.
[2] Ten onrechte, want het systeem wordt m.i. door het OM niet voldoende bijgehouden. Zie ook A-G Wortel bij HR 3 oktober 2006, NJ 2006, 552.
[3] A.N.A. Josephus Jitta, Praktijkhandleiding telasteleggingstechniek, Kluwer 2002.
[4] Ik laat hier buiten beschouwing, dat het juridisch jargon op zich niet altijd voor iedereen even duidelijk is en dat het relatief eenvoudig is een correcte telastelegging in algemeen leesbaar Nederlands te concipiëren.
[5] Strafbaar gesteld bij artikel 175 WVW 1994. Het loont overigens altijd te controleren of een feit wel strafbaar is gesteld.
[6] Tussen de schuld en het ongeval moet causaal verband bestaan. Zie bijv. HR 18 mei 2004, VR 2004, 117.
[7] Het 'strafbare' feit!
[8] Ik kom straks terug op het feit dat de gestelde 'schuld' feitelijk moet worden omschreven.
[9] Zie voor een uitvoerige, meer theoretische beschouwing: J.B.H.M. Simmelink in hoofdstuk 1 van De Wegenverkeerswet 1994, onder redactie van A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, serie Facetten van rechtstrafrechtspleging.
[10] Het gebruik van het woord 'beginsel' voor dit begrip is overigens omstreden. Ik verwijs naar M. Otte, Beginselen in het verkeers(straf)recht, VRA 1992, p. 289 en J.B.H.M. Simmelink a.w. Vgl. ook B.F.Keulen, Verkeer en strafproces, VRA 2006, p. 327 e.v. Omdat het in dit kader niet relevant is, laat ik dit verder buiten beschouwing.
[11] HR 15 oktober 1957, VR 1957, 102. In het hedendaagse verkeer is overigens m.i. enige hinder niet abnormaal.
[12] O.a. HR 22 maart 1966, VR 1966, 62, HR 18 juni 1968, VR 1968, 91 en HR 3 maart 1969, NJ 1969, 404. De paragraaf over het van richting veranderen begon in 1966 niet voor niets met het gebod zich eerst te vergewissen of dit kon zonder anderen in gevaar te brengen (art. 44 RVV 1966).
[13] De steller van de telastelegging te kennen uit Rechtbank Groningen 21 februari 2006, VR 2006, 120 heeft dat kennelijk uit het oog verloren toen hij/zij meer subsidiair overtreding van artikel 18 RVV 1990 te laste legde.
[14] Krabbe a.w. p. 132. Vgl. voorts HR 20 oktober 1970, VR 1971, 50, NJ 1971, 732, HR 30 november 1971, VR 1972, 38, HR 3 februari 1987, VR 1988, 3, HR 21 november 1972, VR 1973, 19, HR 28 november 1972, VR 1973, 20, HR 25 maart 1975, VR 1975, 79, HR 24 maart 1977, VR 1978, 86, HR 21 juni 1983, NJ 1983, 743, HR 5 juni 1983, NJ 1984, 63, A-G Remmelink bij HR 3 februari 1987, HR 3 februari 1987, VR 1988, 3, HR 7 juni 2005, VR 2005, 116 en HR 7 februari 2006, VR 2007, 19.
[15] HR 16 november 2004, VR 2005, 67 en HR 7 juni 2005, VR 2005, 116.
[16] Een verstandig weggebruiker zal dat nooit doen en op zeker spelen!
[17] A.J. Colijn, De vertrouwensregel in het Wegenverkeersrecht.
[18] O.a. Rechtbank Rotterdam 27 juni 1958, VR 1959, 112 en HR 23 maart 1971, VR 1971, 106.
[19] HR 25 mei 2004, VR 2004, 99: De opvatting, dat een tot voorranggerechtigde altijd er op mag vertrouwen dat hem voorrang wordt verleend ook als hijzelf te hard rijdt, is in zijn algemeenheid onjuist.
[20] J. Remmelink, Prinzipiënreiterei door het Verkeersrecht, VRA 1965, p. 193 e.v.
[21] H.G.M. Krabbe a.w., p. 132.
[22] HR 18 mei 2004, VR 2004, 117.
[23] HR 21 oktober 2003, VR 2004, 36.
[24] Hof 's-Hertogenbosch 29 oktober 2003, VR 2004, 64. Juridisch relevant is de discussie overigens nooit geweest: HR 19 december 1995, VR 1996, 191.
[25] HR 13 januari 1970, VR 1970, 44 en HR 20 april 1971, VR 1971, 87. Vgl. ook HR 21 maart 1975, VR 1975, 85 en HR 11 december 2001, VR 2002, 75. Voorts in dit verband: HR 12 november 1985, NJ 1986, 782, HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563, HR 20 maart 2001, NJ 2001, 340 en HR 20 september 2005, NJ 2006, 86.
[26] HR 1 juni 2004, VR 2005, 30 en de zéér lezens- én behartigenswaardige conclusie van de A-G Vellinga. Zie ook zijn Vervolging en berechting van culpose verkeersdelicten in VRA 2005 p. 169 e.v.
[27] Ik attendeer voorts nog op Rechtbank Utrecht 8 februari 2006, VR 2006, 137, Rechtbank Groningen 21 februari 2006, VR 2006, 120, Rechtbank Roermond 22 februari 2006, VR 2006, 139, Rechtbank Den Haag 22 november 2005, VR 2006, 69 en Rechtbank Zutphen 9 februari 2007, LJN AZ8154. Die opvatting getuigt m.i. ook van onvoldoende empathie voor de verdachte. Want voor verreweg de meesten geldt, dat ook zij (zwaar) gebukt gaan onder de gevolgen. Het is nogal wat om beschuldigd van een misdrijf voor de rechter te staan.
[28] HR 1 mei 1973, VR 1974, 34.
[29] Aan deze woorden komt mede feitelijke betekenis toe: HR 18 mei 1965, VR 1965, 85, HR 13 januari 1987, VR 1988, 2 en HR 10 september 1991, VR 1992, 129.
[30] HR 23 januari 1979, NJ 1979, 257 en HR 10 september 1991, VR 1992, 129. Dit geldt niet voor het woordje 'roekeloos', omdat 'roekeloosheid' sedert 1 februari 2006 een strafverzwarende omstandigheid is geworden (Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11).
[31] Het arrest van de Hoge Raad van 16 december 1997, VR 1998, 83 is géén contra-argument. Men leze de conclusie van de A-G Van Dorst.
[32] HR 18 januari 1949, NJ 1949, 423, HR 2 juni 1992, NJ 1992, 775 en HR 3 juli 2001, VR 2002, 11.
[33] Artikel 15 RVV 1990.
[34] In het stramien van de standaardtelastelegging:
'dat hij op datum X te Y, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de A-straat, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig op het kruispunt van die straat en de B-straat geen voorrang te verlenen aan een voor verdachte van rechts komende, over die B-straat rijdende bestuurder van een fiets, ten gevolge waarvan tussen beide voertuigen een botsing of aanrijding is ontstaan waardoor de bestuurder van die fiets zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht'.
[35] Vgl. HR 7 januari 1975, VR 1975, 41, HR 7 februari 1984, VR 1984, 115, HR 20 november 1990, NJ 1991, 301, HR 18 oktober 1994, NJ 1995, 214, HR 30 mei 2000, NJ 2000, 522 en HR 19 april 2005, NJ 2005, 566. Zie nog HR 2 juni 1998, NJ 1998, 770.
[36] Gerechtshof Amsterdam 25 juli 1994, NJ 1994, 696, Gerechtshof 's-Gravenhage 7 december 1995, NJ 1996, 425 en HR 27 juni 1995, NJ 1996, 127.
[37] HR 27 juni 1995, NJ 1996, 126. Zie ook D.H. de Jong, De telastelegging blijft de rechter binden, in NJB 1995, p. 1259 e.v.
[38] Deze telastelegging is ook eenvoudig in de - veel beter leesbare - directe reden te formuleren. Een voorbeeld van zo'n telastelegging is te kennen uit HR 31 maart 1998, VR 1998, 134.
[39] In de praktijk ten onrechte nog al eens 'schrappen' genoemd!
[40] HR 18 april 1978, VR 1979, 38.
[41] Artikel 19 RVV 1990 ziet wetshistorisch m.i. alleen op het geval waarin iemand in de gegeven situatie objectief bezien te snel rijdt (bijv. kleven). Vgl. J. Remmelink, De reikwijdte van art. 53 lid 1 WVR in VRA 1955, p. 206 e.v.
[42] Juridisch 'bedrijfsauto' genoemd; artikel 1.1h Voertuigreglement.
[43] De woorden 'in plaats van' mogen worden uitgelegd als 'niet': HR 5 november 1968, VR 1969, 18.
[44] Bovendien valt op dat zuiver taalkundig bezien zinsdelen (men pleegt nogal eens één lange zin te formuleren!) lang niet altijd goed 'lopen'. Slordig, maar niet zo erg. Vele modellen bevatten immers de standaardfrase dat kennelijke schrijffouten worden verbeterd.
[45] HR 15 februari 2000, VR 2000, 164.
[46] HR 3 juli 2001, VR 2002, 11.
[47] Gerechtshof Amsterdam 18 februari 2000, VR 2001, 166.
[48] Rechtbank Almelo 13 januari 2004, VR 2005, 4.
[49] Gerechtshof Leeuwarden 8 december 2003, VR 2005, 19. Opvallend vind ik het gebruik van het woordje 'openbare'. Want daargelaten dat de toepassing van artikel 6 niet beperkt is tot een ongeval op de weg, kennelijk mochten ter plaatse waar de vrachtautochauffeur zich bevond, voetgangers lopen. En dan is sprake van een voor het openbaar verkeer openstaande weg (art. 1 lid 1 sub b WVW 1994).
[50] Gerechtshof Arnhem 1 december 2004, VR 2005, 20.
[51] Rechtbank Zutphen 10 februari 2006, VR 2006, 119.
[52] Rechtbank Dordrecht 2 februari 2006, VR 2007, 20. Teveel details is riskant: Rechtbank Zutphen 29 december 2005, VR 2007, 50: het verwijt in de telastelegging was toegespitst op de combinatie snelheid en weersomstandigheden. Toen dit niet werd bewezen volgde vrijspraak! Zie ook A-G Kist bij HR 3 november 1970, VR 1971, 36. Vgl. ook A-G Langemeijer bij HR 20 november 1962, VR 1963, 22.
[53] Zie voor de betekenis van deze woordjes noot 83.
[54] HR 14 april 1998, VR 1998, 152.
[55] HR 17 september 2002, VR 2002, 212.
[56] HR 21 oktober 2003, VR 2004, 36.
[57] HR 18 mei 2004, VR 2004, 117.
[58] HR 7 september 2004, VR 2005, 18.
[59] HR 16 november 2004, VR 2005, 67.
[60] HR 1 juni 2004, VR 2005, 30.
[61] Voor die genoemd in het tweede lid van artikel 175 volsta ik te verwijzen naar hetgeen ik opmerkte onder 'De schuld'. In de MvT op de zogenaamde Wet herijking strafmaxima (Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11) omschreven als: 'zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's worden genomen' (TK 2001-2002, 28 484, nr 3 en TK 2002-2003, 28 484, nr 7).
[62] Eerder, bij de wet van 24 juni 1998, Stb. 375, in werking getreden op 3 juli 1998, was als strafverzwarende omstandigheid al ingevoerd dat ook het in ernstige mate overschreden hebben van de maximumsnelheid tot een hogere straf kon leiden.
[63] De beperking van het wettelijk strafmaximum tot 9 jaar heeft voor wat betreft de toepassing van voorlopige hechtenis ten gevolge dat de grond 'geschokte rechtsorde' toepassing mist. Terwijl dat nu juist een van de argumenten was het oorspronkelijk maximum van 3 jaar te verdrievoudigen (Nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, 24 112, nr 5. Zie ook Rechtbank Utrecht 15 mei 2007, LJN BA5177.
[64] D.H. de Jong, De macht van de telastelegging in het strafproces, Hoofdstuk 3.5.1 en 4.2.4.3.
[65] HR 14 april 1998, VR 1998, 152 met lezenswaardige noot van Simmelink en HR 17 februari 1998, VR 1998, 167.
[66] Wellicht gedachtig aan HR 9 mei 1961, VR 1961, 63.
[67] HR 3 april 1973, VR 1973, 129.
[68] Rechtbank Dordrecht 14 maart 2006, VR 2006, 136.
[69] Een relatief begrip. Maar ongetwijfeld bepaald door de snelheid. Zie: Rechtbank Dordrecht 27 september 1968, VR 1969, 16 en HR 20 oktober 1992, VR 1993, 166. Vgl. ook HR 23 juni 1964, VR 1964, 125: 'naast is geen mathematische maar een verkeersrechtelijke term'.
[70] De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunt voor de vraag wanneer sprake is van 'ernstige mate'. De hierboven reeds genoemde Aanwijzing van het Openbaar Ministerie haakt - niet onbegrijpelijk - aan bij het bepaalde in artikel 164 lid 2d en e WVW 1994. Maar ik betwijfel of dat de enige maatstaf is. Zie de Nota van wijziging bij het voorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, nr 24 112, p. 14.
[71] Videte artikel 34 aanhef RVV 1966. Zie ook HR 16 november 2004, VR 2005, 67.
[72] Artikel 37 lid 2 sub c RVV 1966.
[73] Ik verwijs naar de voorbeeldomschrijving onder voorbeeld I.
[74] Artikel 20a RVV 1990.
[75] Artikel 15 lid 1 RVV 1990.
[76] Tussen haakjes, omdat het niet strikt noodzakelijk is: HR 1 november 2005, VR 2006, 134.
[77] Luidend:
dat hij op of omstreeks 13 juni 2003 in de gemeente Alphen aan de Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede heeft gereden over een weg, te weten de President Kennedylaan, en/of een kruising van wegen, te weten de kruising van de President Kennedylaan en de Planetensingel, en zich toen zodanig heeft gedragen dat daar een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door terwijl
- iets vóór voornoemde kruising op de President Kennedylaan in de rijrichting van verdachte door middel van een onderdeel (te weten het WIU-links-onderdeel) van een tijdelijk bord (te weten een bord, bevattend de combinatie van WIU-119-links en WIU-119-rechts) was aangegeven dat linksaf de Planetensingel inrijden niet was toegestaan althans niet de bedoeling (van de wegbeheerder) was
en/of
- hij, verdachte, ervan uitging dat hij daar niet naar links mocht afslaan
en/of
- uit tegenovergestelde richting over dezelfde weg, de President Kennedylaan, een bestuurder van een motorfiets hem, verdachte, tegemoet kwam rijden
en/of
- deze motorrijder voornoemde kruising (dicht) was genaderd en/of was opgereden (teneinde deze kruising (rechtdoor) over te steken en zijn weg over de President Kennedylaan te vervolgen) zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid op voornoemde kruising naar links af te slaan (teneinde de Planetensingel in te rijden), welke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en/of verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen en daar op voornoemde kruising met het door hem bestuurde motorrijtuig (in weerwil van het WIU-links-onderdeel van het WIU-bord, bevattende de combinatie van WIU-l19-links en WIU-119-rechts) naar links is afgeslagen (teneinde de Planetensingel in te rijden)
en/of
- geen, althans onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de ter plaatse op de President Kennedylaan in verband met wegwerkzaamheden genomen (overige) verkeersmaatregel(en)
en/of
- (aldus) met het door hem bestuurde motorrijtuig de rijstrook voor het hem tegemoetkomende verkeer is opgereden en/of overgereden
en/of
- (aldus) vorenbedoelde hem, verdachte, over dezelfde weg tegemoetkomende motorrijder niet heeft laten voorgaan
en/of
- (daarbij en/of vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die motorrijder is aangereden en/of aangebotst waardoor een ander, te weten vorenbedoelde motorrijder, genaamd D.O. W., is gedood.
[78] Aan 'afslaan' komt dezelfde juridische betekenis toe als aan is 'is afgeslagen'. Vgl. HR 29 januari 1974, VR 1974, 90 en HR 3 februari 1976, NJ 1976, 312: 'gaan inhalen' maakt deel uit van en valt onder 'inhalen' in de zin van artikel 37 RVV 1966. Vgl. ook HR 9 november 1954, VR 1955, 11, HR 2 juni 1959, VR 1959, 48 en HR 24 juni 1969, VR 1969, 99.
[79] Is van algemene bekendheid wat WIU-links en WIU-rechts is?
[80] HR 16 december 1975, NJ 1976, 188 en HR 8 mei 1979, NJ 1979, 474.
[81] Zo ook Simmelink in zijn noot.
[82] A.N.A. Josephus Jitta a.w., p. 24 en 25.
[83] Melai-Groenhuijsen e.a., Het Wetboek van Strafvordering, aant. 17.11 ad artikel 261 Sv. Zie ook HR 3 april 2007, NJ 2007, 210 en met name de conclusie van de A-G Machielse. Anders Rechtbank Amsterdam 26 maart 2004, NJ 2004, 289: 'en/of' wil zeggen primair cumulatief, subsidiair het subsidiair gestelde.
[84] HR 6 mei 2003, NJ 2003, 710 en HR 22 juni 2004, NJ 2004, 256.
[85] Het is in feite slechts vervangen, omdat het te veel gedetailleerde regels zou bevatten.
[86] W.H. Vellinga, Gevaar en schuld op de weg, p. 192 e.v.