pag. 265 VR 2008, Whiplash en de nieuwe richtlijnen van neurologen. Hoe nu verder?

VRA 2008, p. 265
2008-09-01
Drs A.W.A. Elemans
In november 2007 zijn de nieuwe richtlijnen voor neurologen geïntroduceerd. Uit de nieuwe NVvN-richtlijn (Nederlandse Vereniging van Neurologen) blijkt dat neurologen geen functieverlies in het kader van de vaststelling van Blijvende Invaliditeit ( BI ) meer aan zullen geven als er ten aanzien van het postwhiplashsyndroom (PWS) op neurologisch terrein geen zichtbare fysiologische en/of anatomische afwijkingen vastgesteld kunnen worden. Achterliggende gedachte is dat de NVvN zoveel mogelijk wil uitgaan van 'evidence-based'-criteria.
De vraag is hoe het nu verder moet? Kan er aan PWS nog een percentage BI worden gekoppeld? En welke medicus stelt dat vanaf nu vast?
In dit artikel zal aan de hand van jurisprudentie en de integrale medische expertiserapporten van De Greef [1] antwoord worden gegeven op deze vragen. Ten overvloede: dit artikel heeft geen betrekking op het vaststellen van beperkingen in het kader van de bepaling van inkomensschade omdat het vaststellen van de BI op andere principes is gebaseerd.
Whiplash en de nieuwe richtlijnen van neurologen. Hoe nu verder?
VRA 2008, p. 265
Drs A.W.A. Elemans [2]
Medische begrippen in juridisch jargon beschreven
Civielrechtelijke uitspraken ten aanzien van de begrippen 'stoornis' en 'objectief', 'aanwezig', 'reëel', 'niet-ingebeeld', 'niet-voorgewend', en 'niet-overdreven' zijn schaars en bieden weinig houvast. Eigenlijk kan alleen worden teruggevallen op het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef (Hoge Raad 8 juni 2001, VR 2001, 168 m.nt GMvW, NJ 2001, 433 ). De interpretatie van de begrippen 'objectief' en 'stoornis', 'aanwezig', 'reëel', 'niet-ingebeeld', 'niet-voorgewend' en 'niet-overdreven' wordt bemoeilijkt doordat de Hoge Raad zich beperkt tot juridische aspecten. Er wordt geen medisch inhoudelijke uitleg gegeven omtrent de betekenis van deze begrippen.
Het antwoord op de vraag waar de grens ligt tussen stoornis en geen stoornis wordt nog verder bemoeilijkt doordat de Hoge Raad in algemene bewoordingen de (juridische) kanttekening plaats '(…) dat het hier gaat om een syndroom (post whiplash) waarvan algemeen bekend is dat dit moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden, met zich mede (brengt) dat de eisen die aan het bewijs kunnen worden gesteld niet al te hoog dienen te zijn. Het komt dan - tot op zekere hoogte - voor risico van de veroorzaker van het ongeval dat het oorzakelijk verband tussen ongeval en klachten zich niet rechtstreeks laat aantonen en dat de klachten evenmin zijn te herleiden tot medisch vaststelbare afwijkingen' (r.o. 3.3).
In feite worden medische fenomenen in juridisch jargon beschreven. De taal die hierdoor is ontstaan is voor beide beroepsgroepen niet goed te begrijpen. In dit licht bezien is het niet verwonderlijk dat er onder juristen en medici discussie is over de juiste uitleg van de sleutelbegrippen ten aanzien van het begrip 'ziekte'. Om in materiële zin een regel te halen die vorm kan geven aan de medisch deskundige oordeelsvorming ten aanzien van het bestaan van een stoornis zullen juridische en medische begrippen uit elkaar gehaald moeten worden. Dit artikel richt zich op het medische deel van het begrip 'stoornis' waarop ook de AMA-guides (American Medical Association) zijn gebaseerd.
De begrippen 'stoornis' en 'objectief'
Hoewel het arrest ZA/De Greef weinig houvast biedt, maakt dit arrest wel duidelijk dat (citaten uit het arrest, r.o. 3.3):
-
Met stoornis niet wordt bedoeld een medisch waarneembare beschadiging, afwijking of gebrek (van orthopedische of neurologische aard).
-
Als medici overtuigd zijn dat gelaedeerde de klachten niet overdrijft of simuleert [3] , redelijkerwijs niet anders geconcludeerd kan worden dan dat hij als gevolg van het ongeval (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is.
-
Objectief moet vastgesteld worden dat de klachten van betrokkene aanwezig zijn, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn.
Het lijkt erop dat 'stoornis' gelijkgesteld wordt aan 'klachten' en de betekenis van de begrippen 'aanwezig', 'reëel', 'niet-ingebeeld', 'niet-voorgewend', en 'niet-overdreven' uitgelegd kunnen worden conform het laatste voorstel van de Interdisciplinaire Werkgroep Medisch Deskundigen, als 'niet-simuleren'.
Omdat dit niet zeker is, kan het begrip 'stoornis' op verschillende manieren worden geïnterpreteerd:
1
Er is sprake van een stoornis als de klachten van betrokkene niet worden gesimuleerd.
2
Er is sprake van een stoornis als de klachten met in de reguliere geneeskunde algemeen geaccepteerde onderzoeksmethoden kunnen worden gereproduceerd.
Als de Hoge Raad in het arrest ZA/De Greef heeft bedoeld dat 'stoornis' uitgelegd moet worden zoals bij optie 1, dan volstaat het voor de medicus om vast te stellen of sprake is van simulatie of niet. Daarmee is nog niet gezegd hoe simulatie vastgesteld dient te worden. De betekenis van het begrip 'objectief' verschaft hierover uitsluitsel (zie hierna).
Als het begrip 'stoornis' uitgelegd moet worden conform optie 2, dan is het niet voldoende om te differentiëren tussen 'simuleren' en 'niet-simuleren'. De klachten dienen dan te worden geobjectiveerd c.q. aan de hand van in de reguliere geneeskunst algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden te kunnen worden gereproduceerd.
Ten aanzien van het begrip 'objectief' geeft de Hoge Raad geen toelichting of aanwijzingen hoe dit te dient te worden geïnterpreteerd. Er zijn verschillende definities in omloop.
De medische uitleg : Voor een medicus heeft het begrip 'objectief', in lijn met het toetsingskader van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) alsmede in het licht van de (nieuwe) richtlijn van de Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage ( WMSR ), betrekking op de wijze waarop de medicus een stoornis vaststelt. Dat wil zeggen: met gebruikmaking van in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. Het zal ook de niet-medicus waarschijnlijk niet verbazen dat men niet van een stoornis op medisch terrein kan spreken als bijvoorbeeld een magnetiseur op basis van visueel waargenomen magneetstralen rond het hoofd of een afwijkend kleurenspectrum bij aurameting tot de conclusie komt dat sprake is van problemen met concentratie, aandacht en 'multi tasking'.
De uitleg conform algemeen taalgebruik : Volgens de Dikke van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal betekent 'objectief': '(…) zich bepalende tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel, of door vooroordelen (…)'. Het begrip 'objectief' kan ook de betekenis hebben van de aanduiding van een reële en verifieerbare beschrijving van het object waarbij de menselijke factoren (zoals voorkeur, gewoonte, affectiviteit met het object) tot het minimum worden beperkt.
De juridische uitleg : In het kader van de goede procesorde refereert 'objectief' in het civiele recht aan de eis dat de deskundige zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten dient te volbrengen ( art. 198 lid 1 Rv).
Bespreking medische rapporten De Greef
De hiervoor beschreven opties ten aanzien van de begrippen 'stoornis' en 'objectief' werden in het kader van dit artikel getoetst aan de hand van de integrale medische expertiserapporten die zijn uitgebracht op verzoek van het Hof Den Bosch. (Zie voor een overzicht van alle in de zaak ZA/De Greef opgestelde expertiserapporten tabel 1 ). In deze tabel zijn voor de volledigheid ook de rapporten opgenomen van de expertises die werden verricht in het traject voorafgaand aan het hoger beroep.
Op verzoek van het Hof Den Bosch werden twee expertises verricht: één door een orthopeed en één door een neuroloog. (Zie expertisenummers 5 resp. 6.)
De neuroloog vond op basis van in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden geen stoornissen c.q. afwijkingen binnen zijn kennis- en werkgebied. Hij deed geen eenduidige uitspraak over het bestaan van simulatie: 'De stoornissen worden eventueel nog in stand gehouden als gevolg van mogelijke ziektewinst, alsmede in de zin van het zich vastbijten in deze zaak'.
Uit de rapportage wordt niet duidelijk waarop dit is gebaseerd. Terzijde merk ik op dat niet goed is te begrijpen waarom de orthopeed eerder in zijn rapport aangeeft dat er geen stoornissen zijn, maar later - in een tekstfragment dat over simuleren gaat - dit woord wel gebruikt.
Hoewel er geen sprake was van een neurologisch substraat stelde de neuroloog kennelijk op grond van het klachtenverhaal een beperkingenprofiel op; de beperkingen als gevolg van de klachten werden in ieder geval niet uitgevraagd.
De orthopeed vond op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden evenmin een substraat binnen zijn kennis- en werkgebied. De door De Greef verwoorde klachten passen naar het oordeel van de orthopeed wel bij het klachtencomplex dat bekend is onder de noemer PWS. Ten aanzien van al of niet simuleren merkt de orthopeed op dat de presentatie van de klachten hem niet doet denken aan ziektewinst. Op basis van indrukken tijdens het onderzoek (dus niet op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden) merkt de orthopeed op dat de presentatie van de klachten reëel is. Evenals de neuroloog stelde de orthopeed kennelijk op basis van het klachtenverhaal een belastbaarheidsprofiel op; de beperkingen als gevolg van de klachten werden niet uitgevraagd.
Vermeldenswaardig is dat de expertise van de psycholoog in 1992 een neuropsychologisch onderzoek betrof met een beperkte set onderzoeksinstrumenten. De expertise van de neuroloog-psychiater in 1994 betrof een neuropsychologisch belastbaarheidsonderzoek. Bij een neuropsychologisch onderzoek wordt enkel de vraag beantwoord wat de cognitieve mogelijkheden zijn in relatie tot de sociaal-emotionele gesteldheid op een bepaald moment.
Bij een neuropsychologisch belastbaarheidsonderzoek wordt ook het effect van de cognitieve problemen op het prestatievermogen in de tijd gemeten.
In tegenstelling tot een neuropsychologisch onderzoek wordt betrokkene bij een neuropsychologisch belastbaarheidsonderzoek een werkdag onderworpen aan verschillende testen, waarbij een aantal testen die in de ochtend zijn afgenomen in de middag herhaald worden. Het verschil in de uitkomsten van de onderzoeken in 1992 en 1994 zou hierdoor verklaard kunnen worden.
Tabel 1
Expertise 1, 1991
Aanvragende partij :
Zwolsche Algemeene
Soort specialist :
orthopeed
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat
Geen orthopedisch substraat op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. Klachten zijn wel herkenbaar als PWS.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Geen aggravatie op basis van indruk/klachtenverhaal.
Expertise 2, 1992
Aanvragende partij :
Zwolsche Algemeene
Soort specialist :
psycholoog
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat :
Geen stoornissen op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. De klachten zijn wel herkenbaar als PWS.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Reële indruk. Op basis van indruk tijdens het onderzoek.
Expertise 3, 1993
Aanvragende partij :
Zwolsche Algemeene in overleg met De Greef
Soort specialist :
neuroloog
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat :
Geen neurologisch substraat op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. Klachten passen bij het PWS. De neuroloog acht De Greef beperkt t.a.v. de dynamische en statische nekbelasting en beperkingen t.a.v. concentratie zijn voorstelbaar door pijn in de nek.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Geen uitspraak daarover.
Expertise 4, 1994
Aanvragende partij :
De Greef
Soort specialist :
neuroloog-psychiater
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat :
Klachten nek en cognitief functioneren met (een zeer uitgebreide set) algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Geen uitspraak daarover.
Expertise 5, 1998
Aanvragende partij :
Het Gerechtshof Den Bosch
Soort specialist :
orthopeed
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat :
Geen orthopedisch substraat op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. Klachten zijn wel herkenbaar als omschreven bij PWS. Beperkingsprofiel werd opgesteld.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Geen ziektewinst. De klachten zijn reëel op basis van indrukken tijdens onderzoek.
Expertise 6, 1998
Aanvragende partij :
Het Gerechtshof Den Bosch
Soort specialist :
neuroloog
Conclusie t.a.v. vaststelbaarheid van een substraat :
Geen neurologische stoornissen op basis van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. De klachten zijn herkenbaar als omschreven bij PWS. Een beperkingenprofiel werd opgesteld.
Indruk van specialist t.a.v. realiteitsgehalte klachten :
Mogelijk ziektewinst op basis van indrukken tijdens het onderzoek.
Uit analyse van de medische rapporten die zijn ingezet bij het arrest ZA/De Greef blijkt dat het begrip 'stoornis' gelijk staat aan 'niet-simuleren'. Het vaststellen dat geen sprake is van simuleren hoeft niet plaats te vinden aan de hand van in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. De indruk van de specialist (in de onderhavige casus een orthopeed en een neuroloog) volstaat daarbij. Daarbij dient de medicus objectief te zijn.
Wat de Hoge Raad met 'objectief' bedoelt, wordt ook op basis van studie van de medische stukken niet precies duidelijk. De expertiserende neuroloog en orthopeed hebben namelijk zonder medische onderbouwing aangegeven dat de klachten van De Greef niet zijn overdreven of werden gesimuleerd. Met andere woorden: niet bedoeld wordt: dat gebruik gemaakt dient te worden van in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden. In dit licht bezien volgt de Hoge Raad waarschijnlijk de betekenis die aan het begrip 'objectief' wordt gegeven in het kader van de goede procesorde.
Weliswaar is niet zichtbaar welke normen, waarden en opvattingen de betrokken specialisten ten aanzien van PWS hebben, maar aan de hand van de medische rapporten van deze specialisten zijn er geen aanwijzingen dat het verrichtte onderzoek is ingegeven door vooroordelen of is beïnvloed door eigen gevoel; het medisch onderzoek en de weergave daarvan heeft zich beperkt tot de feiten.
Conclusie
Om postwhiplash gerelateerde klachten als stoornis te kunnen duiden, dienen de klachten die betrokkene rapporteert te passen bij de klachten die 'officieel' worden samengevat onder de noemer PWS. Daarnaast dient de expertiserende medicus de indruk te hebben dat de klachten niet worden gesimuleerd. Deze indruk dient niet beïnvloed te zijn door vooroordelen of eigen gevoel.
Hoe nu verder?
Omdat de NVvN zoveel mogelijk wil uitgaan van 'evidence-based'-criteria zullen neurologen ten aanzien van PWS in termen van de BI geen functieverlies meer aangeven als zij op neurologisch terrein geen zichtbare fysiologische en/of anatomische afwijkingen kunnen vaststellen. Zoals hiervoor beschreven is dit volgens de Hoge Raad echter geen voorwaarde om PWS als stoornis te beschouwen. In dit licht bezien en met de wetenschap dat de AMA-guides, 6th edition, middels tabel 17-2 van hoofdstuk 17 ('Cervical spine regional grid') in combinatie met o.a. de 'Pain Disability Questionair' van hoofdstuk 3 , mogelijkheden biedt om een percentage BI te koppelen aan PWS, is de weg vrij voor andere artsen om een uitspraak te doen over het bestaan van PWS en het realiteitsgehalte van de door betrokkene verwoorde klachten.
Kalb en Van Wingaarden [4] stellen dat de verzekeringsarts de aangewezen persoon is om het percentage BI vast te stellen indien de medisch adviseurs van de betrokken partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken. De ratio daarvan is dat naast bevindingen bij lichamelijk onderzoek ten aanzien van pijn en de beweeglijkheid van de nek en actuele medische gegevens, de consistentie tussen klachten, observatie bij lichamelijk onderzoek en het dagelijks functioneren bepalend is voor de hoogte van het percentage BI. Toetsen op consistentie tussen stoornis (dit is niet hetzelfde als een klacht), beperkingen en handicaps is een kerncompetentie van de verzekeringsarts. Dat vloeit voort uit de betekenis van de begrippen 'ziekte' of 'gebrek' in het bestuursrecht (i.v.m. ziektewet ). Het beoordelen van consistentie in een claimsituatie is eveneens een kerncompetentie van de verzekeringsarts en behoort tot diens dagelijks werk. [5]
De vraag is echter welke eisen de AMA-guides stellen aan de striktheid van de toets op consistentie. Indien de eisen niet strikt zijn, zou men kunnen overwegen om een andere arts dan een verzekeringsarts in te zetten.
Op basis van hetgeen hiervoor is gesteld en geconcludeerd, kan het volgende worden gezegd over het profiel van de expert:
-
De expert dient te weten wanneer postwhiplash gerelateerde klachten geduid kunnen worden als PWS.
-
Daarnaast dient de expert vrij van vooroordelen of eigen gevoel zich een indruk te kunnen vormen of de door betrokkene verwoorde klachten niet worden gesimuleerd.
-
Verder dient de expert pijn en beweeglijkheid van de nek te kunnen beoordelen en dus vaardigheid te hebben ten aanzien van het verrichten van lichamelijk onderzoek (van de nek).
-
De expert moet voorts kunnen toetsen of sprake is van consistentie tussen klachten, observatie bij lichamelijk onderzoek en het dagelijks functioneren.
-
Tevens moet de expert vaardig zijn in het stellen van de juiste diagnose. Daarvoor is ter zake doende kennis noodzakelijk alsmede het vermogen om relevante medische informatie uit verschillende bronnen te verkrijgen.
-
Ook verdient het de voorkeur als de expert de AMA-guides kan toepassen hoewel de BI ook door een andere expert vastgesteld zou kunnen worden aan de hand van informatie met betrekking tot de hierboven genoemde punten.
-
Tot slot verdient het aanbeveling dat de expert op de hoogte is van juridische begrippen zoals inzage-, correctie- en blokkeringsrecht en daar dienovereenkomstig naar kan handelen.
Een andere reden waarom men kritisch kan zijn over de inzet van een verzekeringsarts voor het vaststellen van de BI is dat de opleiding tot verzekeringsarts niet voorziet in de laatste twee genoemde punten. De vraag is of dit onoverkomelijk is.
Niet alleen uit civielrechtelijke overwegingen maar ook uit curatieve motieven is het niettemin raadzaam om betrokkene eerst door een neuroloog en eventueel een orthopeed te laten onderzoeken om pathologie van neurologische en/of orthopedische aard uit te sluiten. Indien er geen aanwijsbaar substraat voor de klachten vastgesteld kan worden, kan vervolgens een andere arts het percentage BI bepalen (zie hiervoor).
Neurologen zouden dit natuurlijk ook kunnen doen [6] , maar dat is niet logisch nu zij in navolging van de orthopeden willen uitgaan van onderzoek op basis van 'evidence-based'-criteria.
Tot besluit
Lange tijd was onduidelijk hoe de sleutelbegrippen 'stoornis', 'objectief' en 'aanwezig', 'reëel', 'niet-ingebeeld', 'niet-voorgewend', en 'niet-overdreven' geïnterpreteerd dienden te worden. Ik heb in dit artikel hierover duidelijkheid proberen te verschaffen. Door bestudering van integrale medische stukken is het voor het eerst mogelijk geworden om de taal te begrijpen die was ontstaan door een juridische interpretatie van medische begrippen. Daarmee is een belangrijk knelpunt in de afwikkeling van letselschade opgelost: het al of niet zichtbaar kunnen maken van een substraat voor de klachten behoeft geen onderwerp van discussie meer te zijn. In deze omstandigheid zal de discussie naar verwachting verschuiven naar de wijze waarop een onderscheid wordt gemaakt tussen 'simuleren' en 'niet-simuleren'. Omdat bij het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef de inzet van algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden blijkbaar niet is vereist bij het maken van dit onderscheid, is dit bij uitstek een subjectieve aangelegenheid. Wat niet wil zeggen dat het vaststellen niet naar beste eer en geweten gedaan kan worden.
Het door Akkermans voorgestelde 'disclosure statement' [7] zou hier zijn waarde kunnen bewijzen. Hierin geeft de deskundige een verklaring af over zijn professionele kwalificaties en de positie die hij inneemt in eventuele uiteenlopende opvattingen over het onderwerp van de expertise.
Indien de discussie verschuift naar de wijze van vaststellen van simulatie zal onvermijdelijk het inzetten van simulatiedetectietesten aan de orde worden gesteld, omdat vaststelling op basis van indrukken tijdens een onderzoek op zichzelf de schijn van subjectiviteit heeft.
Afgezien van het feit dat de Hoge Raad aan het vaststellen van simulatie niet de voorwaarde heeft gekoppeld dat dit dient te geschieden met simulatiedetectietesten, is er op dit moment echter geen simulatietest beschikbaar die honderd procent betrouwbaar is. [8] Daarnaast kan simulatie van cognitieve klachten ook door zeer ervaren neuropsychologen gemist worden. [9]
Niettemin kan de subjectieve component van de beoordeling worden verkleind door de inzet van verschillende goed gevalideerde simulatiedetectietesten door verschillende experts, die uitgebreide ervaring hebben opgedaan met de inzet daarvan. Daarmee kan tevens de kans worden gereduceerd dat simulatie over het hoofd wordt gezien.
Hoe het ook zij, er zal nog wel wat water door de Rijn stromen alvorens alle bij de afwikkeling van letselschade betrokken partijen consensus hebben bereikt over het antwoord op de vraag hoe de claimbeoordeling bij postwhiplashklachten zou moeten verlopen na de invoering van de nieuwe NVvN-richtlijn en welke specialisten in welke volgorde daarbij betrokken moeten worden. Het gaat hierbij namelijk ook om een veranderingsproces, waarbij ook andere factoren een rol kunnen spelen.
Hopelijk biedt dit artikel enige houvast en geeft het richting aan een nadere inhoudelijke discussie hierover.
Reactie op A.W.A. Elemans, Whiplash en de nieuwe richtlijnen van neurologen. Hoe nu verder?
mr J. Quakkelaar
1
In zijn artikel 'Whiplash en de nieuwe richtlijnen van neurologen. Hoe nu verder?' gaat Elemans in op de consequenties van de in november 2007 verschenen richtlijn [10] van de commissie forensische neurologie van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvN). Deze richtlijn zal ik vervolgens aanduiden als de 'november 2007 richtlijn'. Hij doet dit vanuit het gezichtspunt van het arrest inzake Zwolsche Algemene/De Greef van HR 8 juni 2001, na analyse van de in die zaak verschenen medische deskundigenrapportages. Het onderwerp dat Elemans bespreekt is van groot belang voor de letselschadepraktijk en verdient daarom de aandacht. [11] De huidige discussie over de inhoud van de richtlijn november 2007 roept in breder verband de vraag op welke rol een richtlijn speelt bij de beoordeling van de gezondheidstoestand van een keurling. Ik zal enkele tot dusver onbesproken facetten van het werken met richtlijnen bij medische keuringen bespreken tegen de achtergrond van de november 2007 richtlijn van de NVvN.
2
Om de betekenis van het begrip richtlijn in algemene zin te illustreren zal ik in de eerste plaats ingaan op de achtergrond van de eerder gememoreerde richtlijn van november 2007. Voor een juiste plaatsbepaling van de discussie rondom die richtlijn zal ik deze kort bespreken. Daarbij zal ik tevens ingaan op de wijzigingen die erin zijn doorgevoerd ten opzichte van de vorige richtlijn (2001). Vervolgens schets ik kort de ervaringen in de letselschadepraktijk tot nu toe met de november 2007 richtlijn. Uit deze analyse wordt duidelijk waarom de gemoederen verhit zijn geraakt. Vervolgens plaats ik enkele opmerkingen vanuit procesrechterlijk perspectief. De eerste betreft de verhouding van richtlijnen tot de wettelijke eis dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig verricht ( artikel 198 lid 1 Rv). De tweede opmerking heeft betrekking op het fundamentele beginsel in het civiele proces: de waarheidsvinding. De derde opmerking betreft de wijze waarop aan richtlijnen wordt getoetst. In het geval van de november 2007 richtlijn bestaat de indruk dat deze toetsing niet zuiver ligt op het vakgebied van de neurologie, maar ook op dat van de epidemiologie.
3
De genoemde richtlijn gaat over de neurologische beoordeling (medische expertise in een juridische context) en bevat geen aanbeveling voor de diagnostiek en behandeling van neurologische ziektebeelden. Zij is opgesteld door de commissie Forensische neurologie van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. [12] De commissie verwacht van de leden van de NVvN dat zij de richtlijn bij hun beoordelingen toepast. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de vorige richtlijn is dat het postcommotioneel syndroom en het postwhiplash syndroom toen (2001) niet en nu wel als een tijdelijk pijnsyndroom worden gezien. [13] Als de klachten langer dan 6 maanden aanhouden, is het klachtenpatroon niet meer aan te merken als voortkomend uit het ongeval/letsel dat de betrokkene is overkomen. Als de klachten aanhouden moeten deze worden gezien als een vorm van spierspanningshoofdpijn en/of nekpijn, hetgeen vanzelf behoort te verdwijnen. De richtlijn beschrijft het standpunt dat aan het postcommotioneel syndroom en het postwhiplash syndroom geen functieverlies kan worden toegekend. In het kielzog daarvan is het ook niet mogelijk om, relevant bij de begroting van de schade (zoals arbeidsvermogensschade), beperkingen toe te kennen. Het verdient opmerking dat de richtlijn november 2007 in strijd is met andere NVvN-richtlijnen. In de richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van patiënten met een licht schedelhersenletsel wordt serieus overwogen of er andere oorzaken zijn bij het voortbestaan van de klachten na 6 maanden. Dit is een principieel andere benadering dan het in alle gevallen niet toekennen van functieverlies in een soortgelijke situatie.
4
De november 2007 richtlijn stelt de expertiserend neurologen lijnrecht tegenover de behandelend neurologen. Whiplashpatiënten worden in de curatieve sector gedurende lange tijd behandeld en begeleid zonder dat bij de traumatische achtergrond van hun klachten een vraagteken wordt geplaatst. Sinds november 2007 krijgt deze patiëntengroep bij de keurende neuroloog te horen dat hun klachten en beperkingen geen relatie hebben met het hun overkomen trauma. Een verklaring hiervoor is tot dusver op gezag van de commissie forensische neurologie niet gegeven. Het zou niet verbazen als deze situatie tot sterke verdeeldheid binnen de beroepsgroep van neurologen aanleiding geeft. Tot zover de plaatsbepaling van de discussie over de november 2007 richtlijn van de NVvN.
5
De eerste opmerking is dat een verwijzing naar de richtlijnen dikwijls door partijen of de rechter worden opgenomen in de aan de deskundige voor te leggen vragen. De indruk bestaat dat over de consequenties van die vermelding vaak onvoldoende is nagedacht. De gedachte is immers dat de neuroloog de casus dient te toetsen aan de in zijn vakgebied geldende professionele standaard. In de rechtspraktijk leeft de opvatting dat deze onder meer te vinden is in de richtlijnen van de beroepsvereniging. Juist die werkwijze roept het beeld in het leven dat de neuroloog de casus niet op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen zou mogen afdoen. De richtlijnen bepalen in belangrijke mate zijn conclusies.
6
De vraag is hoe deze werkwijze zich verhoudt tot de wettelijke regeling met betrekking tot het (voorlopig) deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv. De wet bepaalt in artikel 198 Rv dat de deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard verplicht is de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen ( lid 1 ). Bovendien stelt de deskundige zijn onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig ( lid 2 ).
7
De verwijzing 'naar beste weten' heeft betrekking op de kennis, kunde en ervaring van de deskundige. Daarbij behoort mijns inziens ook de constatering dat in een voorkomend geval onvoldoende kennis, kunde en ervaring bestaat. Dit dient de deskundige dan expliciet te vermelden. De eis dat de deskundige het onderzoek zelfstandig dient te verrichten, brengt mee dat hij vrij moet kunnen oordelen over de aan hem voorgelegde casus en zijn onderzoek naar eigen inzicht mag verrichten. De Leidraad deskundigen van de Raad voor de Rechtspraak definieert het begrip zelfstandig als 'de regie voeren'. [14] De rechtspraktijk laat zien dat het begrip 'zelfstandig' de deskundige in hoge mate vrij laat in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. De eis dat een deskundige bij zijn onderzoek dient te toetsen aan richtlijnen zou hem in de uitoefening van die vrijheid kunnen belemmeren. Het onderzoek kan dan niet zelfstandig geacht te zijn verricht. De Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage ( WMSR ) heeft blijk gegeven zich hiervan bewust te zijn door in de richtlijn medisch specialistische rapportage op te merken dat een richtlijn 'een hulpmiddel' is en niet de 'status van een wet' heeft. [15] Essentieel is dat de arts niet precies volgens een richtlijn hoeft te handelen. Ook acht de werkgroep het voor 'een professional altijd mogelijk om gemotiveerd van een richtlijn af te wijken'. [16] Deze inzichten passen in de wettelijke eis dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig dient te verrichten. Het noopt tevens tot hernieuwd nadenken over de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen c.q. opdracht. [17] Immers, een plichtmatige toetsing aan eventuele richtlijnen van een beroepsvereniging is onverenigbaar met de wettelijke eis dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig verricht.
8
De tweede opmerking is meer van fundamentele aard en betreft het uitgangspunt van het burgerlijk procesrecht: de waarheidsvinding. De rechter die over een geschil moet beslissen wil zo dicht mogelijk aansluiten bij datgene wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Het recht doen op basis van de werkelijkheid is een zwaarwegend fundamenteel beginsel. [18] De deskundige is de rechter in die zin behulpzaam bij het vaststellen van de feiten en speelt daarin, vanwege het feit dat de rechter medische kennis ontbeert, een belangrijke rol. Juist deze constatering brengt mee dat de inbreng van deskundigheid in een civiele procedure zoveel mogelijk dient te zijn ontbloot van randvoorwaarden die de werkelijkheid doet verkleuren en verkokeren. In dit verband brengt verplichte toepassing van richtlijnen het risico mee dat de werkelijkheid waarin de benadeelde zich begeeft op onjuiste wijze wordt vastgesteld. [19] De eis dat aan een richtlijn dient te worden getoetst kan als effect hebben dat de deskundige de werkelijkheid onjuist rapporteert.
9
De derde opmerking betreft het beslismodel van de november 2007 richtlijn. Zie ik goed, dan lijkt dat te zijn gebaseerd op epidemiologische gronden. Ik bedoel daarmee het volgende. In de medische literatuur is uitgebreid gedocumenteerd dat bij mensen die een acceleratietrauma hebben doorgemaakt een specifiek klachtenpatroon (onder meer bestaande uit pijn in de nek en het hoofd, concentratiestoornissen en snel optredende vermoeidheid) kan ontstaan. Het is niet zo dat bij een ieder die dit trauma doormaakt dit specifieke klachtenpatroon ontstaat. Het is ook niet zo dat niet bij een ieder bij wie dit specifieke klachtenpatroon aanwezig is, daaraan voorafgaand een acceleratietrauma heeft doorgemaakt. Het kernpunt is hoe te bepalen wanneer dit specifieke klachtenpatroon mag worden toegeschreven aan een acceleratieletsel (met andere woorden: wanneer mag worden gesproken van een postwhiplash syndroom). Voor dit doel is de november 2007 richtlijn opgesteld. Het gaat hier om een vraagstuk dat in de epidemiologie 'causale attributie' wordt genoemd. Anders gezegd: op grond van welke voorwaarden mag een in de epidemiologie gevonden (statistisch) causaal verband in een individueel geval aanwezig worden geacht? Het volgende voorbeeld ter verduidelijking: Het is bekend dat roken longkanker veroorzaakt. Longkanker kan ook andere oorzaken hebben. Onder welke voorwaarden mag worden aangenomen dat de longkanker van een specifieke patiënt het gevolg is van zijn rookgedrag? De november 2007 richtlijn is dus niet zozeer ontleend aan het vakgebied van de neurologie, maar veeleer aan het vakgebied van de epidemiologie.
10
Niettemin wordt de neuroloog geacht een dergelijk onderzoek handen en voeten te geven, terwijl dat niet tot zijn bijzondere kennis en expertise behoort en hij daarmee geen ervaring heeft. Dit gezichtpunt brengt mee dat de neuroloog slechts de kenmerken van de patiëntengroep met een postwhiplash syndroom, zoals daarover in de medische literatuur is gepubliceerd, zou moeten beschrijven. Vervolgens zal hij op grond van de op zijn vakgebied [20] geldende professionele standaard moeten nagaan welke van die kenmerken bij betrokkene bestaan. Gelet op de voorgaande analyse ligt het in de rede er in dit stadium een klinisch epidemioloog bij te betrekken. Vervolgens zal de rechter dan in staat zijn de voorkomende rechtsvragen betreffende de toerekening van de gezondheidsklachten aan het trauma te beantwoorden.
[1] Graag wil ik de heer De Greef en diens advocaat mr Loeffen hartelijk danken voor hun medewerking. Zonder toestemming voor inzage in de medische stukken was het niet mogelijk geweest om de eerder vermelde sleutelbegrippen te verhelderen.
[2] Verzekeringsarts.
[3] Met simuleren wordt bedoeld: Met opzet symptomen provoceren of voorwenden om directe winst, financieel voordeel, verslavende geneesmiddelen of invaliditeitsuitkering te verkrijgen, of om te ontsnappen aan een werksituatie, dienstplicht verhoor in een rechtszaak of gevangenisstraf.
[4] L. Kalb en F. van Wingaarden, Beoordeling van het postwhiplashsyndroom na november 2007, letselschademagazine.nl, april 2008
[5] KNMG, College voor sociale geneeskunde, Besluit verzekeringsgeneeskunde, 26 maart 2004, houdende opleidingseisen voor het sociaal-geneeskundig specialisme arbeid en gezondheid - verzekeringsgeneeskunde.
[6] D. Faust, K. Hart, T. Guilmette, e.a., Neuropsychologists' capacity to detect adoloscent malingerers, Professional Psychology: Research and Practice 19, 1988.
[7] A.J. Akkermans, Verbeterde vraagstelling voor medische expertises, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2005, nr 3.
[8] R.K. Heaton, H.H. Smith jr, R.A. Lehman, e.a., Prospects for faking believable deficits on neuropsychological testing, Journal of Consulting and Clinical Psychology 46, 1978.
[9] D. Faust e.a., a.w.
[10] Nederlandse Richtlijn voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen, Nederlandse Vereniging voor Neurologie, november 2007.
[11] Zie tot dusver: E.M.H. van den Doel, Whiplash en de neuroloog, TvP 2008, 1; G.C. Endedijk, Causaal verband bij personenschade; de nieuwe richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, TvP 2008, 1 en P.C. Knijp, Whiplash en de nieuwe richtlijnen van de NVvN, PIV-bulletin 2008, 5/6.
[12] Deze commissie bestaat uit: E.M.H. van den Doel, P.M.G.A.W. Mulkens, H.P. Siegers, T.J. Tacke, M.B.M. Vermeulen, E. Ch. Wolters en G.K. van Wijngaarden (als adviseur).
[13] Uit de medisch-wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp valt een dergelijke ommezwaai niet af te leiden. Eerder is het zo dat uit studies naar voren komt dat er wel objectieve aanwijzingen voor het bestaan van het klachtenpatroon te duiden zijn. Zo ook het commentaar van 26 maart 2008 van de Whiplash Stichting Nederland op de november 2007-richtlijn te raadplegen op www.whiplashstichting.nl/site/index.html . De commissie laat zich helaas niet uit over de reden waarom deze nieuwe visie op het postwhiplash syndroom en het postcommotioneel syndroom bestaat.
[14] Leidraad deskundigen, Raad voor de Rechtspraak, p. 23.
[15] Zie over de status van een richtlijn/protocol HR 1 april 2005, NJ 2006, 377 m.nt Van Wijmen en Snijders.
[16] Richtlijn Medisch specialistische rapportage in bestuursrechtelijk en civielrechtelijk verband, Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage, in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Utrecht, 31 januari 2008, p. 7.
[17] De projectgroep medisch deskundigen in de rechtspleging van de Vrije Universiteit in samenwerking met de Interdisciplinaire Werkgroep Medisch Deskundigen (IWMD) heeft in de vraagstelling van augustus 2005 bij de vragen 1g en 2c opgenomen dat de deskundige min of meer verplicht is te toetsen aan de eventuele richtlijnen van de eigen beroepsvereniging. De vraag rijst of deze plichtmatige toetsing, gelet op de door mij beschreven gezichtpunten, gerechtvaardigd is. De genoemde vraagstelling van de IWMD is te vinden op het internet: http://www.rechten.vu.nl/dbfilestream.asp?id=1493 .
[18] Asser, Grenzen aan de waarheidsvinding in burgerlijke zaken, Kluwer-Deventer 1991, p. 2.
[19] De voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde heeft dat treffend geïllustreerd: 'Zo wordt de verwerking van het drama van een doodgeboren kind binnen de regelgeving rond uitbetaling van ziekengeld niet als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap gezien. Dit terwijl de behandelaar dit als onlosmakelijk beoordeelt', Voorzitterscolumn NVVG, Medisch Contact 18 juli 2008, p. 1279.
[20] Ik gebruik hier de term 'vakgebied' in plaats van 'binnen de beroepsvereniging heersende opvatting' of 'beroepsgroep' om te benadrukken dat de professionele standaard op het vakgebied van de neurologie ook buiten de landsgrens wordt gevormd.