pag. 283 VR 1996, De PLU, een nieuwe impuls voor de schaderegeling?

VRA 1996, p. 283
1996-10-01
Mr J. Schep
De PLU, een nieuwe impuls voor de schaderegeling?
VRA 1996, p. 283
Mr J. Schep
Inleiding
In dit blad is menigmaal gedebatteerd over de periodieke uitkering in de vorm van een lijfrente, als alternatief voor de gekapitaliseerde lumpsum als vergoeding voor de toekomstige jaarschade bij letsel[1] . Ook in de literatuur is het geen onbesproken onderwerp[2] , terwijl Audalet BV te Zeist er in 1993 haar jaarlijkse symposium aan heeft gewijd[3] .
De lijfrente is in de rechtspraak een enkele maal onderwerp van debat geweest[4] . Het debat heeft zich daarbij toegespitst op de vraag of de benadeelde genoegen moet nemen met een periodieke uitkering in de vorm van een lijfrente of dat hij aanspraak kan maken op de gekapitaliseerde lumpsum ondanks de daarmee gepaard gaande hogere kosten. Met verschillende motivering lijkt de tendens te zijn, dat de schade wordt bepaald op de som die noodzakelijk is voor de aankoop van een lijfrentepolis.
Mijn bescheiden bijdrage aan het debat wordt ingegeven door het verschijnsel, dat een aantal verzekeraar sinds kort een periodieke letseluitkering aanbiedt, waarin tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren, die tegen deze vorm van schadevergoeding zijn geopperd.
Saldo-methode
Eerst een geheugensteuntje. Tot 1 januari 1984 was de lijfrente geen bruikbaar alternatief voor het gekapitaliseerde bedrag-ineens. Hoewel de Hoge Raad reeds in 1959[5] had aangegeven dat een schadevergoeding in de vorm van een lijfrente een geëigende wijze van schadevergoeding is, werd het geen succes. De periodieke uitkeringen waren fiscaal belast, waardoor deze wijze van schadevergoeding duurder uitviel voor de verzekeraar van de veroorzaker dan de methode waarbij de schade werd berekend via de contante waarde.
Met name om misbruik tegen te gaan[6] is bij wet van 20 december 1985 (Stb. 698) de zgn. 'saldo-methode' ingevoerd, die erop neer komt dat de periodieke uitkeringen fiscaal onbelast blijven tot het moment dat de uitgekeerde lijfrente-termijnen de koopsom gaan overtreffen. Vanaf dat moment moet de levensverzekeraar op de lijfrente-termijnen de verschuldigde belasting inhouden.
Voor- en nadelen
In de hierboven genoemde discussies zijn de voor- en nadelen van de periodieke uitkering in de vorm van een lijfrente breed uitgemeten. De voorstanders benadrukten dat de lijfrente zo mooi past bij de wijze waarop de schade wordt geleden, nl. periodiek. Eykman zegt het simpel: 'De overschrijving van de lijfrente-verzekeraar arriveert als het ware op hetzelfde moment waarop zonder het ongeval de loonoverschrijving van het slachtoffer gearriveerd zou zijn'[7] .
En bovendien wordt het slachtoffer niet neutraal geconfronteerd met het probleem hoe het bedrag ineens zó te beleggen, dat hij in de toekomst zijn periodieke, financiële tekorten zal kunnen aanvullen.
Kapitaalvernietiging
Een sterk bezwaar van de kant van de belangenbehartigers van de gelaedeerden is de kapitaalvernietiging, die optreedt als het slachtoffer voortijdig overlijdt[8] . En dat werkt naar twee kanten uit. Voor de levensverzekeraar ontstaat dan een onbedoeld voordeel, doordat de verzekeringsplicht eindigt door het overlijden van het slachtoffer en anderzijds blijft er voor erfgenamen van de benadeelden niets over, terwijl deze bij een bedrag-ineens - wellicht - nog een bedrag zouden hebben geërfd.
Bongaarts heeft in een reactie op Pals[9] daarvoor reeds de oplossing van een ongevallenverzekering genoemd.
Periodieke Letsel-Uitkering
Een aantal verzekeraars[10] benadert belangenbehartigers sinds kort met een totaalprodukt, dat bestaat uit a) een periodieke uitkering afhankelijk van het in leven zijn van de benadeelde, b) een contra-verzekering in de vorm van een overlijdensrisico-verzekering en c) aandelen in een groeifonds.
Over de periodieke verzekering valt niet veel nieuws te melden. De verzekeraar stort de koopsom van de lijfrente, die is berekend aan de hand van de jaarlijks berekende tekorten, het inflatiepercentage, de leeftijd van de benadeelde en de looptijd van de periodieke uitkering. In overleg met de benadeelde kan de - al of niet geïndexeerde[11] - uitkering per maand, per kwartaal of ook per jaar plaatsvinden.
Het nieuwe zit in de koppeling met de risicopolis. Met deze contra-verzekering wordt beoogd de kapitaalvernietiging te voorkomen, waarbij alle oorzaken van overlijden van de benadeelde-verzekerde zijn gedekt, en niet alleen door een ongeval, zoals Bongaarts beoogde. Het is een dalende risicoverzekering, waarvan in verband met het voorkomen van successierechten de kinderen of de buiten gemeenschap van goederen gehuwde echtgeno(o)t(e) de verzekeringnemer en begunstigende(n) zijn[12] . De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de restsom van de lijfrente op het moment van overlijden van de benadeelde en wordt ineens aan de nabestaanden uitgekeerd.
Aan de uitkering is een deelnemerschap aan een beleggingsfonds verbonden. Dit groeifonds is bedoeld om de fiscale schade op te vangen, die ontstaat vanaf het moment dat de eerste periodieke uitkering gedaan wordt die het totaal van de koopsom overschrijdt. Het werkt aldus, dat de benadeelde eigenaar wordt van aandelen in een beleggingsfonds, dat onderworpen is aan de vennootschapsbelasting en dat geen dividend uitkeert maar het rendement toevoegt aan de reserves.
De ontstane koerswinst in fiscaal onbelast. De benadeelde kan als rechthebbende op elk gewenst moment aandelen in het fonds verkopen en daarmee het tekort aanvullen dat is ontstaan doordat de lijfrenteverzekeraar fiscaal moet inhouden.
Nieuwe impuls
Met deze PLU kan een nieuwe impuls gegeven worden aan de schaderegeling door middel van de periodieke uitkering in de vorm van een lijfrente. De bezwaren dat de verzekeraars geen passende lijfrenteverzekering kunnen aanbieden[13] en de bezwaren over de kapitaalvernietiging worden met deze PLU ondervangen. De betrokken verzekeraars beschikken over een inzichtelijk computerprogramma, waarin de periodieke uitkeringen zichtbaar worden gemaakt, de hoogte van de contra-verzekeringen, alsook de aankoopsom voor het deelnemerschap in het groeifonds. Daarbij worden de lijfrente-uitkeringen berekend op de 'klassieke' methode via bruto-netto naar de jaarschade met verdiscontering van de sterftekansen van de betrokkene.
De benadeelde behoeft niet zelf te beleggen, maar krijgt zijn periodiek te lijden schade netjes vergoed met de periodieke uitkeringen van de lijfrenteverzekeraar. Winst voor de benadeelden.
[1] Verkeersrecht 1987, p. 113 e.v. P.J.M. Bongaarts, R.Ph. Elzas, P. van der Nat en L.G. Eykman; L.H. Pals, Verkeersrecht 1987, p. 281 e.v. en P.J.M. Bongaarts, Verkeersrecht 1987, p. 285 e.v.; L.H. Pals, Verkeersrecht 1988, p. 59 e.v.
[2] Zie bijv. Mon. Nieuw BW B-37 (Bouman/Van Wassenaer) nr 33.
[3] Audalet symposium 17 maart 1993, Financiering van toekomstschade in Nederland, van lijfrente tot levensrente.
[4] Rb. Utrecht 28-3-1988, VR 1990, 71; Rb. Utrecht 21-6-1989, VR 1990, 164; Rb. Utrecht 21-3-1990, VR 1991, 147; Rb. Breda 1-8-1989, NJ 1991, 226.
[5] HR 24 april 1959, NJ 1959, 603 (Hoogster/Valkenburg).
[6] Zie het duidelijk artikel van Bongaarts genoemd in noot 1.
[7] Verkeersrecht 1987, p. 120.
[8] Mw S. Luyt tijdens het Audalet symposium van 17 maart 1993; Pals Verkeersrecht 1987, p. 282.
[9] Verkeersrecht 1987, p. 285.
[10] O.m. FBTO, behorend tot de Achmea-groep.
[11] Art. 25 lid 2 Wet IB '64. Onder lijfrente wordt verstaan de aanspraak op een of meer, al dan niet ingegane vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen, waarvan het bedrag is vastgesteld bij het tot stand komen van die aanspraak en welke eindigen bij iemands overlijden. Ook een geïndexeerde periodieke uitkering voldoet aan de definitie van de lijfrente, omdat de term 'vast' in de definitie betekent, dat de hoogte van de uitkering bij het aangaan van de overeenkomst moet zijn vastgelegd.
[12] Art. 13 Successiewet: Al wat ten gevolge van of na het overlijden van een erflater wordt verkregen krachtens een overeenkomst van levensverzekering, ongevallenverzekering daaronder begrepen, of krachtens een beding van een derde, wordt voor de toepassing van deze wet geacht door de bevoordeelde krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen, tenzij voor de verkrijging niets aan het vermogen van de erflater is onttrokken.
[13] Mw S. Luyt, zie noot 8.