pag. 313 VR 2008, 108 BW over de grens/grensoverschrijdend overlijden

VRA 2008, p. 313
2008-10-01
P. Schillings
108 BW over de grens/grensoverschrijdend overlijden
VRA 2008, p. 313
P. Schillings [1]
Inleiding
In het kader van onderzoek naar mogelijkheden tot vereenvoudiging van de 108 BW berekeningssystematiek en praktische toepassing daarvan, kan het mogelijk nuttig zijn om enig rechtsvergelijkend onderzoek te doen en aldus bij te dragen aan de discussie. Biedt de rechtspraktijk in de ons omringende landen ten aanzien van de overlijdensschaderegeling houvast bij mogelijke vereenvoudigingspogingen in de systematiek hier te lande? Uitkomst van ons globale onderzoek lijkt te zijn: hoe abstracter het begrotingssysteem in het betreffende land is, hoe feitelijk eenvoudiger toepasbaar, maar weinig toegesneden op de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Hoe concreter het begrotingssysteem in een land, hoe complexer vaak de wederzijdse beïnvloeding van allerlei meewegende factoren, waarbij het gevaar op de loer ligt, dat het systeem elke transparantie gaat missen en slechts nog voor ingewijde deskundigen na te rekenen. Wat opvalt is dat de scheidslijn - hoewel enigszins slingerend - toch Noord-Europa en Zuid-Europa van elkaar laat verschillen. In Spanje is sprake van een relatief eenvoudig systeem (Baremo) met vrij grove correctiefactoren, maar met relatief hoge uitkomsten - en tevens toekenning van een morele schadevergoeding/smartengeld! Zo ook in Italië waar men schadevergoeding kent voor morele schade bij overlijden van een nabestaande. Op het eerste gezicht zou men het smartengeld in dat soort systemen kunnen zien als een compensatie voor het soms rigide systeem van toekenningen op basis van tabellen, welke toepassing de ene keer meer in het voordeel van een slachtoffer uitvalt, de andere keer meer in het voordeel van een betalende partij. Het verschil in uitkomsten bij een meer concrete schadeberekeningsmethodiek en het resultaat bij een meer abstracte methode loopt feitelijk parallel met de verschillen die bestaan in de letselschadepraktijk. Ook daar kent men in de zuidelijke landen meer de hantering van indicatieve tabellen, terwijl in landen als Nederland en Duitsland vergelijkbare methodes bestaan die meer concreet van aard zijn. In de pogingen om tot harmonisatie te komen van de verschillende letselschadepraktijken binnen de Europese Gemeenschap lijkt de stem van de meer zuidelijke landen het hardst te horen.
Discussie in Nederland
Zijn discussies, zoals wij die in Nederland kennen, daarmee discussies in de achterhoede? Welke zijn trouwens die ontwikkelingen of aandachtspunten die recent de discussie in de Nederlandse schaderegelingspraktijk ter zake artikel 6:108 BW hebben bepaald? Ik noem hier de pogingen om voorzichtig te komen tot normering van een aantal componenten, dat in de berekeningssystematiek wordt ingevoerd, zoals bijvoorbeeld de vaste lasten - welke lasten vaak relatief sterk medebepalend zijn voor een eventuele behoeftigheid - maar welke lasten evengoed veel discussie opleveren (juist omdat zij zo bepalend kunnen zijn). Neemt men bijvoorbeeld ZKV-premies mee in het fiscale bruto/netto traject of betrekt men hen in de bepaling van de vaste lasten, of beide? Andere vraag is of het recente arrest, gewezen door het Hof Den Haag op 24 april 2007 (rolnummer 04/1518) erop wijst, dat er een nieuwe weg ingeslagen wordt, waarbij de behoeftigheid in de klassieke methode niet alles bepalend is? Door het hof werd namelijk bepaald, dat het consumptieve aandeel van de overledene en eventuele uitkeringen niet in mindering behoeven te strekken op de kosten van huishoudelijke hulp.
In het algemeen werd en wordt aangenomen, dat bij gederfd levensonderhoud rekening dient te worden gehouden met de gehele financiële positie van de nabestaande, ook wel genaamd het behoeftigheidsvereiste. Het genoemde hof besliste evenwel, dat het recht op schadevergoeding van de huishoudelijke hulp op grond van artikel 6:108 lid 1 sub d BW niet afhankelijk is van of wordt begrensd door het bestaan van financiële behoeftigheid. Tegen het arrest van het hof is cassatie ingesteld, waarbij door menigeen is gesteld, dat aan het arrest van het hof een belangrijk nadeel kleeft, namelijk rechtsongelijkheid. Vergelijkingen met het Franse en Duitse systeem leren, dat ook daar het behoeftigheidsvereiste gekend wordt. In het bijzonder is het Duitse systeem goed vergelijkbaar met het Nederlandse en om die reden ook wordt in dit artikel wat uitgebreider stilgestaan bij de wijze van begroten in het Duitse systeem.
Ik vergelijk de diverse methoden aan de hand van een standaard casus, die als volgt luidt:
De heer J. Smit komt door een ongeval in het buitenland te overlijden op 1 juli 2008. Hij laat na een weduwe met één kind, resp. geboren 1 juni 1970 en 1 september 2005. De heer Smit had een netto inkomen van € 21.000 uit arbeid. Mevrouw Smit voor/zonder ongeval een inkomen van € 4.000 netto uit arbeid. Na ongeval resteert er een gelijksoortig netto inkomen uit arbeid voor de weduwe van € 4.000, alsmede een netto inkomen van € 4.500 als overheidsweduwepensioen/overheidshalfwezenpensioen (sociale verzekering) en een particulier weduwepensioen van € 2.750. Alle bedragen zijn - voor de eenvoud - netto per jaar. Het particulier weduwepensioen loopt door tot het overlijden van de weduwe. Het inkomen uit arbeid stopt per 1 juni 2035.
Er heeft een eenmalige uitkering plaatsgevonden van € 50.000 op basis van een levensverzekering.
Regeling naar Nederlands recht
Om een goede vergelijking te maken met een viertal buitenlandse systemen zijn de bovenvermelde gegevens verwerkt in een A-letselberekening (versie 5 mei 2008). Uitgegaan is van een rendements/inflatieverhouding van 6%/3% ter zake de kapitalisatie. Verder is ervan uitgegaan dat de vaste lasten ongeveer 40% uitmaken van het totale netto gezinsinkomen, zowel voor als na ongeval. Doorgerekend is tot de statistische eindleeftijd van de overledene zonder het vooroverlijden. Wat opvalt in de Nederlandse berekening is met name de schade op het moment dat het overheidsweduwepensioen (
ANW
) wegvalt (per 2023, nl. als het kind 18 jaar is geworden).
In verband met de doorrekening van de schade ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ontstaat de nodige jaarschade omdat de weduwe in de situatie zonder het overlijden van haar man in meerdere mate geprofiteerd zou hebben van diens ouderdomspensioen, waarvoor nu slechts een gedeeltelijk opgebouwd weduwepensioen in de plaats is gekomen. Doorrekening van de jaarschade na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd blijkt in menig ander systeem (Frankrijk, België, Spanje) niet plaats te vinden. Aldus blijkt ook dat de Nederlandse uitkomst een relatief hoge is. Wel vindt verrekening plaats van de uitkering ad € 50.000.
Uitkomst volgens de casus
Partner: K. Smit (geboren 1-6-1970), vrouw
Omschrijving schadecomponent
Som verschenen schade
Contante waarde toek. schade
Totaal
Verlies van levensonderhoud
€ 857,13
€ 310.768,77
€ 311.625,91
Fiscale component vermeend
 
 
€ 52.643,15
Totale schade
 
 
€ 364.269,05
Kind: L. Smit (geboren 1-9-2005), jongen
Omschrijving schadecomponent
Som verschenen schade
Contante waarde toek. schade
Totaal
Verlies van levensonderhoud
€ 2.566,51
€ 123.975,90
€ 126.542,40
Fiscale component vermeend
 
 
€ 10.027,72
Totale schade
 
 
€ 136.570,12
Regres
In de Nederlandse situatie hebben alleen de SVB en het ABP, welke instellingen de ANW-uitkering resp. het weduwepensioen van ambtenaren uitbetalen, een regresrecht op basis van de ANW/VOA voor hun netto uitkeringen per jaar. De algemene/particuliere verzekeraar van een weduwepensioen heeft geen verhaalsrecht op basis van wettelijke/contractuele subrogatie. De verzekeraar van de levensverzekeringsuitkering (€ 50.000) kent evenmin een dergelijk regresrecht.
Regeling naar Frans recht
In Frankrijk worden de nabestaanden na een ongeval als indirecte slachtoffers beschouwd, 'victimes par ricochet'. Het gaat om een zogenaamde 'préjudice personnel': 'préjudice économique' en 'préjudice d'affection' (smartengeld). Door het wegvallen van een salaris is er een zogenaamde 'gain manqué'. De hoogte van de vergoeding staat ter vrije beoordeling van de rechter ('pouvoir souverain'). Opvallend is, dat de Cour de Cassation in Frankrijk zich tot op heden niet heeft willen mengen in het mechanisme van de beoordeling van de hoogte van de schade. In de praktijk wordt allereerst het zogenaamde 'revenu de référence' vastgesteld, rekening houdend met een groot aantal factoren (mogelijke ontwikkeling van het salaris, inflatie, waarschijnlijkheid van promotie etc.). Hier komt dus een duidelijk concrete methode aan te pas.
Het fictieve deel van het salaris, toegerekend aan de langst levende echtgenoot, is ongeveer 60% (deel waarvan zij profiteerde). Daarbij wordt haar eigen inkomen eerst opgeteld.
Inkomen man
€ 21.000
Inkomen vrouw
€ 4.000
Totaal
€ 25.000
Deel vrouw 60%
€ 15.000
Eigen inkomen weduwe blijft
€ 4.000
Schade weduwe
€ 11.000
In het fictieve voorbeeld - uitkering € 4.500
ANW
en uitkering € 2.750 particuliere pensioen - zullen deze onderdelen van de bovengenoemde schade ad € 11.000 moeten worden afgetrokken. Hierbij verdient wel aantekening dat per 2023 een correctie moet plaatsvinden in verband met het feit dat dan de ANW-uitkering komt te vervallen. De schade bedraagt derhalve € 11.000 min € 4.500, min € 2.750 is € 3.750 per jaar (opgehoogd naar € 8.250 per 2023). Deze uitkering ad € 3.750 wordt meestal gekapitaliseerd volgens de tabel, die gebruikt wordt voor lijfrente-uitkeringen.
Uitkomst volgens de casus
De heer Smit overlijdt op 40-jarige leeftijd. Op grond van een gebruikelijke gehanteerde annuïteitentabel zou dan een kapitalisatiefactor van 12,446 toegepast worden, hetgeen leidt tot een claimbare schade van:
Voor de weduwe : € 3.750 x 12,446 = € 46.672,50
Er wordt tot 65-jarige leeftijd gevorderd.
Voor het kind wordt in dit geval maximaal 25% toegekend, zijnde € 5.250. Dit bedrag wordt doorgerekend totdat het kind 18 jaar oud is. In de voorbeeldcasus zou bij kapitalisatie van deze uitkering (het kind is 5 jaar oud) een factor toegepast worden van 7,173, daarmee uitkomend op een totale schade van € 37.658.
De bestaande regresrechten kunnen nog van belang zijn. Voor wat betreft het regresrecht geldt in Frankrijk het navolgende:
'Aucun versement effectué au profit d'une obligation légale, conventionnelle ou statutaire n'ouvre droit à une action contre la personne tenue à reparation du dommage ou son assureur (
art. 33
van de Wet van 5 juli 1985).'
[2]
Art. 29 noemt de uitzonderingen: uitkeringen op grond van de Sécurité Sociale, Assurance Maladie en werkgever voor doorbetaling loon. Particuliere verzekeraars hebben derhalve geen regresrecht. De motivering hiervoor is, dat deze organisaties premies hebben ontvangen en deze premiebetaling de 'cause juridique' is voor de betaling van de uitkering en niet voor het ongeval. In de praktijk moet erop gelet worden dat buitenlandse, in Frankrijk regreszoekende sociale verzekeringsinstellingen (bijvoorbeeld SVB of ABP in Nederland), hun voor netto gecorrigeerde en gekapitaliseerde regresclaims putten uit het beschikbare schadebedrag, dat begrensd kan zijn door een concretere (lees: zuinigere) kapitalisering van een ook concreter (en lees ook: zuiniger) fiscaal netto gemaakte jaarschade. Als rechtzoekende buitenlander zal men hier in het Franse systeem beducht moeten zijn voor de regreszoekende partijen uit eigen land.
Regeling naar Spaans recht
In de schadevergoedingen zijn, overeenkomstig artikel punt 1 nummer 2 van het legislatieve Koninklijke besluit 8/2004 opgenomen:
'De schade en nadelen die zijn veroorzaakt aan de personen omvattend de waarde van het geleden verlies en van de winst die niet gemaakt is kunnen worden, te voorzien, te verwachten of wel die voortvloeien uit het voorbrengend feit, de morele schade inbegrepen. Deze worden in elk geval berekend volgens het criterium en binnen het bereik van de vergoedingsbeperkingen die zijn vastgesteld in de annex van de wet.'
[3]
Ter zake de nabestaanden in de bovenvermelde casus zou het beeld naar het Spaanse systeem er als volgt uit zien, waarbij men er rekening mee kan houden, dat de morele schade (smartengeld) in de bedragen verondersteld wordt meegenomen te zijn:
Voor de weduwe volgens de Baremo tabel 2008
€ 103.390,06
Voor het minderjarige kind
€ 43.079,19
Correctiefactor i.v.m. + 30% (enig kind)
€ 56.002,95
Totaal
€ 159.393,01
Correctiefactor i.v.m. economisch nadeel, inkomsten overleden persoon met netto inkomen tot € 25.847,51 + 10%
Eindtotaal
€ 175.332,31
Hierop zullen niet in mindering gebracht worden claims van bijvoorbeeld SVB ter zake
ANW
, de rechten van de nabestaanden kunnen dus niet worden benadeeld door een eventueel toepasselijk regresrecht.
Regeling naar Duits recht
Voor de hand ligt een vergelijking met het Duitse systeem, waar dit vele gelijkenissen vertoont met de Nederlandse regelgeving en praktijk. Centraal staat § 844 Abs. 2 BGB, waarin de Schadensersatzanspruch ter zake Verlust an Barunterhalt is vastgelegd. Termen als Bedürftigkeit (behoeftigheid) Fixenkosten (vaste lasten) zijn herkenbare begrippen, evenals Eigenverbrauch (variabele gedeelte overledene). Eigenverbrauch en Fixenkosten worden konkret und mit Rücksicht auf den Einzelfall en unter Zugrundelegung eines Normalbetrages bepaald. Hetgeen inhoudt, dat er het nodige over geprocedeerd wordt en wel opvallend meer dan in de Nederlandse praktijk. Hetgeen parallel loopt aan de meer algemene vaststelling, dat in het Duitse systeem meer aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten/wordt voorgelegd.
Van algemene bekendheid is, dat de rechtshulp in Duitsland zich meer monopoliseert bij de advocatuur, hetgeen een effect heeft op de Prozessfreudigkeit. De meerdere jurisprudentie in vergelijking tot de Nederlandse situatie biedt voor de praktijk natuurlijk de nodige ankers, waardoor normering in mindere mate noodzakelijk is. In sommige delen van de rechtspraktijk is echter de normering in het Duitse systeem al verder doorgevoerd dan in het Nederlandse, bijvoorbeeld ten aanzien van de kosten van de advocatuur.
Voorwaarde voor een aanspraak op basis van § 844 Abs. 2 BGB is dat de overledene wettelijk verplicht was tot het bieden van levensonderhoud aan de nabestaande. Dit onderhoud kan hebben bestaan uit Barunterhalt (inkomen) als wel uit Naturalunterhalt (huishoudelijke werkzaamheden, opvoeding en verzorging). In het leveren van dit soort onderhoud zijn de beide echtelieden in principe voor gelijke delen verplicht. De aanspraak op vergoeding ex § 844 Abs. 2 BGB vervalt niet indien bijvoorbeeld de onderhoudsgerechtigde Sozialhilfe ontving/ontvangt. Was echter de wettelijk onderhoudsplichtige vanwege verminderd vermogen of inkomen niet verplicht tot het daadwerkelijk onderhouden, dan treedt er in die situatie geen verplichting tot schadevergoeding in, tenzij de overledene op termijn wel aan zijn verplichtingen zou hebben kunnen voldoen. Was hij of zij ten tijde van het overlijden werkeloos, dan moet worden vastgesteld of en wanneer er vooruitzicht bestond op de mogelijkheid om uiteindelijk Unterhalt zu leisten. Bepalend is in welke omvang de overledene wettelijk verplicht was tot onderhoud en hiertoe in staat kon worden verondersteld.
Geen rekening mag bijvoorbeeld gehouden worden met een min of meer kunstmatig laag gehouden Eigenverbrauch, hetgeen meer behoefte bij de nabestaanden realiseert/suggereert, door bijvoorbeeld een beweerde zuinige levenshouding van de overledene.
Bij de vaststelling van het totale inkomen zijn alle elementen in te brengen, zoals inkomen uit dienstbetrekking, pensioenen/renten, Versorgungsbezüge enz. Net als in Nederland wordt van een netto inkomen uitgegaan en dient er dus een volledig fiscaal en sociaal verzekeringsrechtelijk traject gevolgd te worden. Uitkomst is een netto overzicht van het totale inkomen, waarop vervolgens de festen Haushaltkosten/Fixenkosten in mindering zijn te brengen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld niet Kosten für den Erwerb eines Eigenheims, spaargelden enz. Met rente- en hypotheekbedragen voor een eigen woning behoeft slechts rekening gehouden te worden wanneer deze op een gelijk niveau liggen als bijvoorbeeld de huurkosten voor een vergelijkbare woning. Wanneer huurbedragen aanzienlijk lager liggen - en de Fixenkosten daarmee ook - zou dat in theorie kunnen leiden tot een lagere Ersatzanspruch en een daardoor gedwongen verhuizing naar een vergelijkbare huurwoning (!).
Van het vrij beschikbare inkomen (netto Einkommen abzüglich Haushaltkosten) is het Eigenverbrauch van de overledene erop in mindering te brengen. Na aftrek van dit eigen verbruik/persoonlijk variabele gedeelte resteert een Unterhaltsbedarf voor de weduwe en - in onze casus - het kind.
Uitkomst volgens de casus
Door de vaste kosten weer aan het Unterhaltsbedarf toe te voegen (welke vaste kosten natuurlijk lager zouden kunnen zijn dan in de situatie voor het overlijden) komt men op het Gesamtbedarf weduwe en kind. Door vervolgens de vergelijking te maken met het inkomen na het ongeval (Anspruch weduwe tegenover Einkommen weduwe) wordt uitgekomen op het Einkommensverlust per jaar. In de centraal staande casus zou het beeld er als volgt uit zien:
jaarinkomen voor ongeval
€ 25.000
aftrek vaste kosten voor ongeval
€ 7.000
blijft voor ongeval p/j
€ 18.000
waarvan 40% man
€ 7.200
waarvan 40% vrouw
€ 7.200
waarvan 20% kind
€ 3.600
levensonderhoud vrouw
€ 7.200
levensonderhoud kind
€ 3.600
vaste kosten na ongeval (onveranderd)
€ 7.000
totale behoefte vrouw en kind
€ 17.800
jaarinkomen na ongeval
 
inkomen ANW/SVB + pensioen
€ 7.250
eigen inkomen weduwe
€ 4.000
totaal inkomen na ongeval
€ 11.250
behoefte weduwe en kind
€ 17.800
blijft inkomensverlies p/j
€ 6.550
Het inkomensverlies per jaar van € 6.550 moet verdeeld worden over de weduwe en het enig kind, naar een verhouding tweederde/eenderde.
Doorgerekend kan worden tot het 18e levensjaar van het kind en de hypothetische/statistische eindleeftijd zonder ongeval van de thans overledene. Van groot belang is op te merken dat de uitkering ad € 50.000 ter zake de levensverzekering niet in mindering wordt gebracht op de uitkomst van de inkomensverliesberekening.
Regeling naar Belgisch recht
Ter zake overlijden is het zowel mogelijk om materiële schade/inkomstenverlies te claimen, als morele schadevergoeding. Conform de indicatieve tabel in België kunnen de weduwe en het kind de volgende bedragen vorderen uit hoofde van morele schadevergoeding bij overlijden van de echtgenoot respectievelijk vader:
weduwe:
€ 10.000
inkomen kind
€ 7.500
Bij de begroting van inkomstenverlies wordt rekening gehouden met een aftrek eigen onderhoud slachtoffer.
Uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 25.000 moet hiervan een bedrag worden afgetrokken, waarvan men aanneemt dat dit diende voor het eigen onderhoud van het slachtoffer. Dit bedrag wordt gebruikelijk geraamd tussen de 25% en de 35%. Hierbij dient men rekening te houden met:
de gezinssituatie (levensstandaard, en dergelijke)
het gezinsinkomen (kinderlast)
Uitkomst volgens de casus
Aangenomen kan worden een gemiddeld percentage van 30%. Met een inkomstenverlies wordt doorgerekend, tot in het jaar waarin de overledene 65 zou zijn geworden. Aldus rekening houdend met een dergelijke looptijd bedraagt de berekeningscoëfficiënt volgens de indicatieve tabel 17 , 840 . Een berekening naar Belgische maatstaven zou er dan als volgt uitzien:
1
Netto gezinsinkomen (€ 25.000 - aftrek besparing eigen onderhoud 30%) = 30% x € 25.000 = € 7.500
2
Er blijft derhalve: Inkomen echtgenoot - aftrek besparing eigen onderhoud = € 21.000 - € 7.500 = € 13.500
3
Berekening: Inkomstenverlies x coëfficiënt = € 13.500 x 17,840 = € 240.840
Het inkomstenverlies waar de weduwe recht op heeft, bedraagt € 240.840, waarbij opvalt dat in België bij de berekening van het inkomstenverlies geen rekening gehouden wordt met de vaste lasten van het gezin, doch enkel met de lasten ten behoeve van de overledene. Evenzo vindt geen aftrek plaats in verband met de ANW-uitkering, uitbetaald door de SVB. In een recent arrest (cassatie 7 september 2004) heeft het Hof van Cassatie overwogen dat uitkeringen die derden aan het slachtoffer of rechthebbenden betalen enkel op de door de aansprakelijke verschuldigde schadevergoeding in mindering mogen worden gebracht wanneer zij de vergoeding beogen van dezelfde schade.
Aan deze voorwaarde is niet voldaan bij de aan de weduwe toekomende ANW-uitkering, omdat dit recht zijn oorsprong vindt in de sociale zekerheidswetgeving en geen vergoedend karakter heeft, zodat het niet beoogt dezelfde schade te vergoeden als die welke voortvloeit uit de fout van de aansprakelijke partij. Aldus dient bij het bepalen van het inkomstenverlies geen rekening gehouden te worden met de uitkering van het weduwepensioen.
Of dit ook zo te beredeneren is voor wat betreft het particulier weduwepensioen valt ook te beoordelen aan de hand van het eerder genoemde arrest van het Hof van Cassatie.
Er dient in concreto telkens te worden nagegaan of deze uitkering (particulier weduwepensioen) al dan niet dezelfde schade beoogt te vergoeden als de schade veroorzaakt door de derde aansprakelijke. Indien de uitkering dezelfde schade beoogt, kan deze uitkering in mindering worden gebracht, indien daarentegen niet dezelfde schade wordt beoogd kan deze uitkering niet in mindering worden gebracht. Verdedigbaar zou zijn te oordelen dat het particulier weduwepensioen als een soort verzekering kan worden beschouwd, aangezien deze zijn grondslag vindt in een contract. Het verzekeringscontract is een kanscontract, waarbij de partijen aanvaarden dat zij, afhankelijk van een onzekere gebeurtenis, winst of verlies kunnen lijden. De betaling van de verzekeringsuitkering wanneer het gedekte risico zich voordoet, houdt dan ook geen verstoring in van de normale uitvoering van de verzekeringsovereenkomst, maar maakt precies de essentie uit van het verzekeringscontract. Aldus wordt aangenomen dat deze niet in mindering dient te worden gebracht op de schadevergoeding inkomstenverlies, die aan de weduwe toekomt en dat bovendien de verzekeraar de betaalde vergoeding niet als een persoonlijke schade van de schadeverzekeraar kan terugvorderen. Er zou aangenomen kunnen worden dat deze rechtsopvatting doorgaans ook geldt voor sociale verzekeraars en vergoedingsfondsen. Het behoort immers tot hun normale werking, zelfs tot hun essentiële opdracht. Over het verhaalsrecht van de particuliere verzekeraar en het feit dat de verzekeringsprestatie niet in mindering zou dienen te worden gebracht van de uitkering inkomstenverlies aan het slachtoffer bestaat er wel controverse en discussie in de Belgische rechtsleer/rechtspraak.
De eenmalige uitkering ad € 50.000 wordt net als het ANW-pensioen en de particuliere weduwepensioensuitkering niet in mindering gebracht op de som van het inkomensverlies, waarbij de argumentatie dezelfde is als bij het ANW/particulier weduwepensioen.
Conclusie
Aldus enige systemen in ons omringende landen beoordelend, lijkt vastgesteld te kunnen worden dat het strikte behoeftigheidsvereiste zoals wij dat naar Nederlands recht kennen in geen enkel ander systeem zo gedetailleerd is uitgewerkt. Wel wordt in de meeste systemen rekening gehouden met een besparing in verband met het wegvallen van het consumptieve aandeel van de overledene, maar het in mindering brengen van de ANW-uitkering of het particulier weduwepensioen is bepaald geen automatisme.
Wat verder vooral opvalt is dat de eenmalige levensverzekeringsuitkering veelal niet in aanmerking komt voor verrekening, anders dan in het Nederlandse systeem, waar een dergelijke uitkering immers als een behoeftigheidverminderende omstandigheid wel afgetrokken wordt van een berekeningsuitkomst ex art. 108 BW. Het achterwege blijven van een dergelijke berekening lijkt wel haast de enige overeenkomst tussen de vele verschillende systemen, en aldus wellicht ook de enige suggestie om over te nemen in de Nederlandse praktijk. Aanzetten hiertoe zijn in het verleden wel gedaan in de jurisprudentie, maar door latere rechtspraak van de Hoge Raad herroepen. Aanvullende wetgeving is in dit geval dan noodzakelijk.
Ten slotte kan worden vastgesteld dat het Nederlandse systeem complex is en de nodige deskundigheid vergt om uit te werken. Het komt wel in detail tegemoet aan de concrete situatie, waarin een weduwe met eventuele gezinsleden komt te verkeren. Enige normering kan het proces iets vereenvoudigen, maar deze dient zeker niet zover doorgevoerd te worden als bijvoorbeeld in een Spaans of Belgisch systeem.
[1] Personenschadedeskundige.
[2] Er kunnen geen rechten worden ontleend aan wat voor betaling dan ook in het belang van een rechts-, conventionele of statutaire betaling ten aanzien van de persoon of zijn verzekeraar, afhankelijk van reparatie van de schade.
[3] Texto refundido de la Ley de Responsabilidad Civil y Seguro en la Circulacion de Vehiculos a Motor (RDLeg. 8/2004, de 29 octubre), reformado por la Ley 21/2007. (LRCSVM0).
Resolucion de 17 de enero de 2008, de la Direccion General de Seguros y Fondos de Pensiones, por la que se da publicidad a las cuantias de las indemnizaziones por muerte, lesiones permanents e incapacidad temporal, que resultaran de aplicar durante el 2008, el sistema para la valoracion de los danos y perjuicios causados a las personas en accidentes de circulacion.
Vertaling:
Samengevoegde tekst van de Wet van Wettelijke Verantwoordelijkheid en Verzekering voor Motorvoertuigen in het Verkeer (K.B. 8/2004 van 29 oktober, gereformeerd door de Wet 21/2007).
Resolutie van 17 januari 2008 van de Algemene Directie van Verzekeringen en Pensioenfondsen, waar de bedragen worden gepubliceerd van de schadevergoedingen wegens dood, blijvend letsel en tijdelijke arbeidsongeschiktheid, die moeten worden toegepast in 2008, het systeem voor de waardebepaling van de schade en kosten die zijn veroorzaakt aan de personen in verkeersongevallen.